Nand Buyl (83) was vijftig jaar verbonden aan de Brusselse KVS. Hij was zeven toen hij er voor het eerst op de planken stond. Later zou hij het gezelschap 20 jaar lang leiden. Deze week verhuist het Brusselse gezelschap, na een ballingschap in Molenbeek, opnieuw naar het pand in de Lakenstraat. Een gesprek met de man van meer dan 2000 voorstellingen.
Nand Buyl staat van zijn zeven jaar op de planken. Hij is als het ware als acteur geboren. Alsof hij er nooit voor heeft moeten kiezen. Spelen is hem overkomen. Hij begon als koorknaap in de opera, en heeft er zo’n indrukwekkende carrière opzitten dat deze pagina’s niet zouden volstaan om al zijn prestaties op te sommen. Hij is intussen 83. Tal van films, televisieseries en meer dan 2000 (!) theatervoorstellingen later, kan hij het spelen nog niet laten. Onlangs was hij te zien in Thuis, binnenkort in de Kavijaks en in Vidange Perdu, een serie en een film voor VTM.
Nand Buyl is een vakman, daar is iedereen in de theaterwereld het over eens. Buyl kon alles: acteren, zingen, tapdansen, deurenkomedies of drama’s… hij heeft het allemaal gedaan. In het dagelijkse leven heeft hij een beetje een stuurs imago, en hij houdt niet van interviews. Chris Lomme, sinds een eeuwigheid Nands partner, en sinds een paar jaren zijn vrouw, effent voor mij het pad. ‘Ik weet niet of hij veel gaat willen zeggen over zijn periode als directeur’, waarschuwt ze me. ‘Op het einde hebben ze hem hard aangepakt. Hij praat er niet graag meer over.’
‘Waarom geef je niet graag interviews?’ vraag ik hem na een gesprek van twee uur en een half in hotel Métropole in Brussel. ‘Ik heb niet veel te zeggen’, zegt hij bescheiden. ‘En ik heb niets wereldschokkends gedaan.’
Een gesprek over spelen, en over 75 jaar theatergeschiedenis.
Hoe is Nandje Buyl bij het theater terechtgekomen?
NAND BUYL: Vrienden van mijn ouders stonden in het koor van de opera. Ik had als kind een mooi stemmetje, en via hen ben ik als zevenjarige knaap in de opera beland. Mijn ouders kregen zes frank per voorstelling, wat best de moeite was toen. De eerste operette waar ik in meedeed, was Frederica van Lehar. En later speelden we Carmen. Na een paar voorstellingen had een regisseur me naar Jan Vanderheyden gestuurd. Die wilde De Witte verfilmen. Ik was elf jaar, en ik ging aan de hand van mijn vader tot bij Jan Vanderheyden. De Witte kon ik niet spelen, omdat mijn ogen te donker waren, dus kreeg ik de rol van Tuurke, een van de vriendjes van de Witte. We trokken voor de opnames naar Berlijn omdat er toen in België nog geen studio’s waren. Dat was een paar jaar voor de oorlog. Na De Witte heb ik nog een hoop films gedraaid met Jan Vanderheyden. En van dan af ben ik eigenlijk nooit gestopt met acteren.
Chris vertelde me dat je in het begin van de oorlog naar Frankrijk gevlucht bent?
BUYL: Toen de Duitsers binnenvielen moesten alle jongeren ouder dan 18 vertrekken. Ik ben met een groep jongeren naar het zuiden van Frankrijk getrokken. Daar heb ik drie maanden voor een boer gewerkt. Dré Poppe was daar ook bij, maar toen kenden we elkaar nog niet. Ik heb heel veel respect voor die boeren. We dronken heel de dag door wijn, en terwijl wij de volgende ochtend in de schuur onze roes lagen uit te slapen, waren die mannen al weer aan het werk. Na drie maanden is men ons met een bus, met toestemming van de Duitsers, vanuit Antwerpen komen halen.
En bij je terugkomst ben je onmiddellijk in de KVS begonnen?
BUYL: De meeste acteurs van de KVS hadden op dat moment voor een lucratiever contract gekozen in het Alhambra, een theater in Brussel dat door de Duitsers ingepalmd was. Daardoor waren er plaatsen vrij in de KVS. In de KVS kwam ik bij Gust Maes terecht. Hij heeft mij geleerd wat theater is.
Hoe was het theater toen?
BUYL: In niets te vergelijken met nu. Wij moesten alleen doen wat mijnheer Maes ons zei. Wij speelden elke week een nieuw stuk en hij regisseerde ze allemaal. Voor elk stuk hadden we negen repetities.
En waren die stukken om aan te zien?
BUYL: Blijkbaar wel, want de zalen zaten toch altijd vol. Ik leerde mijn teksten op de trein. Ik woonde toen nog in Antwerpen. Vanbuiten leren was kinderspel voor mij. Er waren wel souffleurs toen. Een acteur ging de scène niet op als de souffleur niet op zijn plaats zat. Soms gingen we natuurlijk wel ’s de mist in. Dan moest je maar improviseren tot je weer op je poten terechtkwam.
Hoe werd er toen over spelen gesproken?
BUYL: Over spelen werd toen helemaal niet gesproken. We deden het gewoon. Tijdens de voorstelling stond Gust Maes in de coulissen met zijn vingers te knippen om het tempo aan te geven. Als ik afging na de voorstelling, dan vroeg ik: ‘Was het goed meneer Maes?’ En dan zei hij: ‘Het was heel goed. Maar ge moet nu ook niet denken dat het perfect was. We komen er wel.’ Hij hamerde erop dat we onze replieken zo gewoon mogelijk moesten zeggen, niet voordragen. Hij had ook iets tegen te grote gebaren op de scène. En hij leerde ons ook te vertrouwen op de tekst. ‘Shakespeare is geen idioot,’ zei hij. ‘Zeg nu maar gewoon wat er staat.’
Dat klinkt allemaal heel modern.
BUYL: Dat was het ook. Eigenlijk is in die zeventig jaar voor mij spelen niet veranderd. Toen werd er alleen veel minder over gepalaverd. In die brochures stonden veel regieaanwijzingen, en die volgden we op de voet. En de regisseur had thuis zijn huiswerk gemaakt. Alles zat al in zijn hoofd.
Vandaag de dag is het eerste wat een acteur doet die aanwijzingen schrappen.
BUYL: Zoals ik al zei… theater was toen helemaal anders. Vandaag heeft een acteur een eivol jaar als hij in drie stukken mag meedoen. Toen speelde een acteur meer dan twintig rollen per jaar. Je kunt dat niet vergelijken.
In die periode ben je ook beroemd geworden als schipper.
BUYL: Het begin van de tv betekende voor mij een explosie. Eerst was ik alleen bekend bij het theaterpubliek en ineens was ik in heel Vlaanderen bekend. Mensen kwamen naar theater om ons aan het werk te zien.
Van ’72 tot ’92 ben je directeur geweest van de KVS. Dat is, naar huidige normen, een eeuwigheid.
BUYL: In die twintig jaren zijn de theaterstructuren helemaal veranderd. De eerste jaren kregen we nog niet veel subsidie. We moesten veel inkomsten uit de tickets halen. Als onze zalen niet vol zaten, konden we de lonen niet betalen.
Iedereen vertelt me dat je bezeten met je vak bezig was.
BUYL: Ik ging heel vaak naar Londen of Parijs om naar nieuwe stukken te zoeken. En stukken die we goed vonden en waar we de juiste bezetting voor hadden, namen we. We deden toen veel blijspelen, maar ook moderne stukken. Stukken van Johan Boonen, en van Claus, die hij soms zelf kwam regisseren. In de beste periode van de KVS had ik 35 acteurs in dienst met een vast contract. Kun je je dat voorstellen? Nu zijn er in heel Vlaanderen geen 35 acteurs met een jaarcontract. Gelukkig voor velen is er nu de televisie.
Nu zijn er in de theaters veel meer dramaturgen en educatieve medewerkers.
BUYL: (glimlach) Die zullen waarschijnlijk veel tijd hebben om ambras te maken over van alles en nog wat zeker.
Misschien is intussen de functie van een stadstheater veranderd?
BUYL: Ik moest een zo groot mogelijk publiek bereiken. Ik moest goede stukken hebben, en goede acteurs om die stukken te verdedigen. Dat was het enige wat telde. De mensen kwamen toen in bussen naar de KVS. Dat ging als een lopend vuurtje voort. Je moet gaan kijken, het is plezant in’t theater. Vanuit de randgemeenten werden bussen ingelegd. Theater was er toen voor het publiek. Beetje bij beetje is die mentaliteit veranderd. Dan was ik aan het repeteren voor een of ander stuk, en dan hoorde ik ineens… het publiek moet het maar goed vinden. En nog later werd het: we moeten het publiek opvoeden. Dat heb ik nooit begrepen. Moet het publiek nu nog opgevoed worden?
Misschien kun je voorstellingen maken die én goed zijn, én maatschappelijk relevant?
BUYL: Pas op, theater heeft ook andere taken dan alleen entertainen, daar ben ik het mee eens. En de maatschappij is zo erg veranderd… Maar soms denk ik dat het nu toch te veel is doorgeslagen.
Jij droomde indertijd van één groot theater voor Vlaanderen.
BUYL: Dat idee kwam niet van mij. Vic De Ruyter heeft ooit het idee gelanceerd om één nationaal toneel op te richten. Eén groot gezelschap, met misschien wel 50 acteurs dat zowel in Gent, Antwerpen als Brussel voorstellingen zou spelen. Iedereen vond het een fantastisch idee tot we moesten kiezen wie er directeur zou worden. Toen was het gedaan.
In plaats van één groot gezelschap is er vandaag een gigantische versnippering.
BUYL: Er is veel veranderd na het theaterdecreet. Toen zijn alle kleine gezelschappen ontstaan. Weet je hoe De Blauwe Maandag Compagnie is geboren? Perceval zat als jonge gast bij de KNS in Antwerpen. Hij zat daar samen met oude krokodillen als Anton Peters. Perceval wilde de boel omgooien, en Anton Peeters zei : Ze zijn verdekke een blauwe maandag aan het theater en ze denken dat ze alles al beter weten. En ineens wist Perceval de naam voor zijn gezelschap.
Ik heb me laten vertellen dat je ooit bij koning Boudewijn bent uitgenodigd?
BUYL: Ik was de enige Vlaamse directeur die mocht komen. De andere veertien waren Franssprekend. Die mannen waren na tien minuten ruzie aan het maken. Ik zat erbij zonder iets te zeggen. Na een tijdje keek Boudewijn mij bezorgd aan en vroeg: ‘En mijnheer Buyl, hoe gaat het in de Vlaamse schouwburg?’ ‘Goed sire’, heb ik hem gezegd. Hij kon zijn oren niet geloven.
Op het einde heb je als directeur van de KVS een hoop kritiek gekregen. Trok je je dat aan?
BUYL: Van kritiek heb ik mij als acteur nooit iets aangetrokken. Maar als directeur wel. Die critici beseften gewoon niet dat ik een hoop inkomsten uit tickets moest halen. Al bij al was ik in 1992 blij dat het gedaan was. De subsidiedruk was zo hoog. En ik wilde geen acteurs ontslaan.
Je speelt al 75 jaar. Wat is er nog leuk aan?
BUYL: Ik heb nooit anders gekend. Ik kan niets anders.
Je staat bekend als een no-nonsenseacteur. Hoe bereid jij je voor op een rol?
BUYL: Ik lees het stuk en ik vraag me af wat voor een soort mens dat is. Als een stuk goed geschreven is, dan kan je ervan op aan dat het zal werken. Daar moet je niet veel woorden aan vuilmaken. Ik heb geen dramaturg nodig om te zeggen hoe ik een stuk moet spelen. Als het een goede tekst is, staat alles in de tekst, of in de tekst van de anderen. In een goede dialoog staat geen woord te veel.
Wat is een goede acteur voor jou?
BUYL: Ik denk dat het te maken heeft met charisma. Laat twee mensen over de scène stappen, naar de één kijkt men, naar de ander niet. Zo simpel is het.
Een paar jaar terug heb je nog meer dan 100 voorstellingen van ‘Visiting Mr Green’ gespeeld. Wat is daar nog leuk aan na zoveel keren?
BUYL: Het succes. Zonder enige twijfel. Een zaal die de adem inhoudt en aan zijn stoel gekluisterd luistert naar wat je vertelt… dat is het mooiste wat er is.
Welk plezier haal je nog uit meedoen in ‘Thuis’?
BUYL: Televisie is iets anders. Minder inspannend. Maar ook bij tv merk je snel of iets werkt. Ik ben nu al een tijd weg uit Thuis en mensen komen me nu vragen hoe het gaat met nonkel Tuur. Dat betekent dat het gewerkt heeft. Anders zouden de mensen daar niet over spreken.
Jij staat bekend als een acteur die voortdurend andere acteurs aan het lachen wil brengen. De verhalen die daarover circuleren hebben haast mythische proporties aangenomen.
BUYL: Vroeger deden we niet anders. Nu is het allemaal zo ernstig geworden. Pas op! Bij ons ging het nooit ten koste van de voorstelling.
Wat deden jullie zoal?
BUYL: Te veel om op te noemen… onschuldige practical jokes eigenlijk.
Je tegenspeler Bert Van Nieuwenhuyse vertelde me dat je tijdens ‘Mr. Green’ papiertjes liet rondslingeren in het decor waarop je geschreven had: Bert is zot!
BUYL: Zou kunnen, dat weet ik niet meer.
Is het waar dat jullie ooit een actrice met haar kleed in het decor hebben vastgenageld?
BUYL: Zie ik eruit alsof ik zoiets zou durven? (lacht) We hebben wel ooit ’s iemand vastgeklééfd, maar dat was een acteur, geen actrice. We speelden monniken in dat stuk.
Deze week verhuist de KVS weer naar het gebouw in de Lakenstraat. Je bent 50 jaar verbonden geweest aan de KVS. Volg je nog wat daar gebeurt?
BUYL: De laatste tijd niet meer zo…
Maar je bent wel een paar keer naar de verbouwingen in de Lakenstraat gaan kijken.
BUYL: Ik ben er een paar keer binnengelopen, ja. Om te gaan zien wat ze er van plan waren. Ik ben zelf zo lang met plannen voor een verbouwing bezig geweest… Ze gaan een heel brede scène hebben. Die bouwheer zei me dat ze opzij zelfs geen coulissen zullen hebben. Ik vraag me af hoe ze dat gaan oplossen.
Je klinkt bezorgd. Is je hart nog altijd bij de KVS?
BUYL: Bij de naam, ja, maar niet meer bij wat het theater nu is… Het is nu aan anderen om het te doen.
Na ons gesprek komt de maître d’hôtel van de Métropole naar ons toe met twee koppels in zijn kielzog. Twee vrouwen van middelbare leeftijd staan een beetje schaapachtig, timide te glimlachen wat verderop.
Of ze een handtekening van ‘de schipper’ mogen?
Ze komen helemaal uit Koksijde.
Het is ‘de schipper’ toch?
Nand knikt. Nand tekent.
‘Ik heb me laten vertellen dat je dat niet leuk vindt’, zeg ik hem als ze weer weg zijn. ‘Soms niet,’ zegt hij, ‘maar het zou nog veel minder leuk zijn als ze me niet meer zouden kennen.’
DOOR MICHAEL DE COCK