Filosofie was zijn vak, maar wiskunde is nog altijd zijn passie. De Leuvense filosoof Herman Roelants over zijn worsteling met het geloof en de vage grens tussen wetenschap en pseudowetenschap. ‘Het heeft weinig zin om die paranormale wereld met zo veel felheid te bestrijden. Er zijn grotere problemen.’

0Zijn eerste reactie op de interviewaanvraag was deze e-mail: ‘Bedankt voor het vriendelijke voorstel, dat toch enige twijfel oproept bij mij. Toen ik op emeritaat ben gegaan, heb ik in mijn afscheidsrede gezegd dat ik drie dingen niet meer zou doen: voordrachten geven, boeken van meer dan driehonderd pagina’s lezen, en slechte wijn drinken. Het tweede heb ik niet helemaal kunnen volhouden, het eerste en het derde gelukkig wel. Een interview is natuurlijk geen voordracht, maar toch twijfel ik. Geef mij nog een weekje bedenktijd.’

Een week later. Telefoon. Het kan, op één voorwaarde: ‘Als u of ik niet gelukkig zijn met het resultaat, blazen we het af.’

Nog een week later, bij een verbijsterend sterke kop koffie in zijn woonkamer: ‘Ja, dit interview heeft mij al behoorlijk wat stress bezorgd, dat mag u gerust weten. Sinds ik heb toegezegd om het te doen, sta ik onder grote spanning. Gelukkig heeft mijn vrouw vanmorgen een kalmeerpilletje klaargelegd.’ Hij lacht en toont mij de asbak die hij vroeger altijd gebruikte als een thesisstudent hem om raad kwam vragen. In de asbak staat: ‘Denk vóór u begint te schrijven aan de schoonheid van het witte blad.’ Het is alsof Roelants daarvan een eigen variant huldigt: ‘Denk vóór u begint te spreken aan de schoonheid van de stilte.’

Vreemd, voor een man die altijd zo zelfverzekerd overkwam bij zijn studenten. ‘Ik kwam misschien wel overtuigend over’, zegt hij. ‘Maar zelfverzekerd? Nee, zelfverzekerd was ik niet. Integendeel, ik was altijd bang dat ik een vraag zou krijgen waar ik geen antwoord op had. Hoe kleiner de groep, hoe zenuwachtiger ik was. Dus u kunt zich voorstellen wat een interview voor mij betekent.’

Roelants is altijd in de eerste plaats een wetenschapsfilosoof geweest, iemand die nadenkt over wetenschap – wat is het, wat is het niet, waar liggen de grenzen?

Wetenschap en filosofie hebben dezelfde wortels, vertelt hij. ‘De filosofie is begonnen bij de Grieken, met de natuurfilosofen. Voor die tijd werd de veelheid die wij zien in deze wereld, toegeschreven aan de goden. De natuur was een spektakel dat door de goden werd geproduceerd. Een soort theatervoorstelling. Over die goden bestonden allerlei mythen die verklaarden hoe alles tot stand gekomen was. Dat idee heeft inspirerend gewerkt voor de eerste filosofen, die eigenlijk ook de eerste wetenschappers waren. Zij wilden echte kennis over de wereld verkrijgen, los van die mythen en die goden. En dat moest systematische kennis zijn, dus niet zomaar een verzameling weetjes. Daarom stelden zij de vraag naar de oerstof, naar de onderliggende principes van de werkelijkheid. Zij gingen op zoek naar de eenheid onder de veelheid, naar datgene wat permanent blijft onder de verandering. Dat normatieve idee is vandaag nog altijd impliciet aanwezig in ons idee over wetenschap: wij willen inzicht krijgen in de wereld. Maar het idee van zekere kennis heeft ons natuurlijk allang verlaten.’

Bestaat die zekere kennis niet?

Herman Roelants: Nee, zekere kennis hebben we niet. Als ik dat zeg, ben ik natuurlijk schatplichtig aan mensen zoals Karl Popper. Die vond dat het niet eens nodig was om laatste, onbetwijfelbare fundamenten te vinden. De wetenschap is gebouwd op een moeras, vond hij, maar ook in een moeras kun je fundamenten slaan. Ook de beste theorieën hebben hun grenzen. Ze kunnen beter en beter worden, maar definitief uitsluitsel zal er nooit zijn.

Zijn wetenschappelijke theorieën dan relatief?

Roelants: In zekere zin. Laten we eens een gedachte-experiment doen. Beeld u in dat we bezoek krijgen van intelligente buitenaardse wezens. Mijn geloof in zulke wezens staat weliswaar op een laag pitje, maar de vraag die mij interesseert is deze: als zij bestaan, hebben ze dan dezelfde wetenschappelijke theorieën als wij? Welnu, ik zie niet in waarom dat het geval zou moeten zijn. Er is geen enkele reden waarom er per se zoiets als de algemene relativiteitstheorie moet bestaan, bijvoorbeeld. Een wetenschappelijke theorie is niet iets wat rechtstreeks uit de feiten tevoorschijn komt. Er is altijd ook een zekere mate van vrije schepping aanwezig. Niemand kan mij ervan overtuigen dat onze theorieën er moeten uitzien zoals ze er uitzien.

U hebt behalve filosofie ook natuurkunde en wiskunde gestudeerd. Wat trekt u aan in de wiskunde?

Roelants: De helderheid, de elegantie. In zekere zin heb ik mij altijd beter thuisgevoeld in de wiskunde dan in de filosofie. Er zijn filosofen, de Duitse idealisten bijvoorbeeld, waar ik nooit echt goed kon inkomen, omdat ze zo duister zijn. Voor mij, althans. Het mooie aan de wiskunde is ook dat je veel kunt afleiden uit weinig: de complete euclidische meetkunde is afgeleid uit een handvol axioma’s. Dat is in feite bijna onvoorstelbaar: alles halen uit bijna niets. Ik heb er destijds voor gekozen om te doctoreren in de filosofie, maar de wiskunde en de filosofie van de wiskunde zijn altijd een passie gebleven.

Waarover gaat de filosofie van de wiskunde?

Roelants: Laat ik een voorbeeld geven van een vraag die men zich in dat vakgebied stelt: wat betekent het te zeggen dat wiskundige entiteiten bestaan? Wat betekent het als we zeggen dat getallen bestaan? Volgens Plato bestaan die getallen écht, en bevinden ze zich in een andere wereld. Heel veel grote wiskundigen waren platonist. Ik ook, als ik eerlijk moet zijn. Wiskundige objecten zijn weliswaar producten van de mens, maar ze bestaan, en ze hebben een invloed op ons, ze werken op ons in. Een andere wiskundige kwestie die filosofisch gesproken bijzonder interessant is, heeft te maken met oneindigheid. Georg Cantor heeft in de negentiende eeuw aangetoond dat er verschillende soorten oneindigheid bestaan. De ene oneindige verzameling telt meer elementen dan de andere. Ook dat roept vragen op: wat betekent het te zeggen dat er verschillende soorten oneindigheid bestaan? (lacht) Daar zijn boeken over volgeschreven, dus verwacht niet dat ik de vraag hier beantwoord.

De wiskunde kent een aantal grote onopgeloste problemen. Bent u daarmee bezig?

Roelants: Nee, ik ben maar een kleine dilettant. Het oplossen van een groot wiskundig probleem vraagt genie en diepe kennis. Andrew Wiles, die de stelling van Fermat eind vorige eeuw heeft bewezen, was al van kleins af gefascineerd door dat probleem en heeft zich daar het grootste deel van zijn leven op toegelegd. Dat niveau kan een gewone sterveling natuurlijk niet halen. Ik heb mij wel altijd voor kleine problemen geïnteresseerd.

Kunt u eens een voorbeeld geven?

Roelants: Een probleem dat mij sterk interesseert, is heel eenvoudig om te formuleren. Maar, zoals dat voor vele simpel formuleerbare problemen in de getallentheorie geldt, staat men nog heel ver van een bewijs. Het gaat om het zogenaamde 3n+1-probleem. Begin met een willekeurig getal. Als het even is, deel je het door twee. Als het oneven is, vermenigvuldig je het met drie en tel je er een bij op. Dat is alles wat je telkens opnieuw moet doen. Het vermoeden is nu het volgende: met welk getal je ook begint, je komt uiteindelijk altijd uit op de herhaling van de getallen 4, 2 en 1. Dat is met de computer uitgetest tot onvoorstelbaar grote getallen, en het klopt. Maar een bewijs is er niet. Ik heb een bepaalde veralgemening van dat probleem bedacht en kunnen laten opnemen in de op internet consulteerbare Encyclopedia of Integer Sequences (Encyclopedie van de getallenrijen). Aan zoiets beleef ik veel plezier.

U doet aan wiskunde zoals andere mensen een instrument bespelen.

Roelants: Precies. Ik doe aan wiskunde zoals ik piano speel. Op een heel bescheiden niveau, maar met veel plezier en helemaal in mijn eentje.

Terug naar de wetenschap: hoe scherp is de grens met pseudowetenschap?

Roelants: Dat is niet simpel. In concrete gevallen kan het erg moeilijk zijn om die grens te trekken. Bij pseudowetenschap gaat het om praktijken en methoden waar iets radicaal mis mee is. Maar dat kan van alles zijn. Mijn fascinatie voor het onderwerp is begonnen toen ik Is dat nog wel wetenschap? van Martin Gardner had gelezen. Als jongen was ik zeer geïnteresseerd in het occulte. Gardner heeft mij aan het denken gezet. Hij heeft mij trouwens geleerd dat er ook bínnen de wetenschap ketters bestaan. Afwijkende meningen zijn schering en inslag. Neem de discussie over koude fusie begin de jaren tachtig van de vorige eeuw: er waren heel degelijke wetenschappers die beweerden dat het hen was gelukt, maar tot vandaag is bijna iedereen er nog altijd van overtuigd dat er iets radicaal mis was met hun experiment. Toch zijn er nog altijd onderzoekers die daaraan voortwerken, hoewel ze zich daarmee in feite buiten het normale circuit van de wetenschap bevinden.

Is er toch geen verschil tussen een afwijkend en een waanzinnig idee?

Roelants: Dat is niet altijd even duidelijk. In de wetenschap bestaat dikwijls veel weerstand tegen nieuwe ideeën. Zoals Max Planck het in zijn wetenschappelijke autobiografie formuleerde: sommige nieuwe waarheden worden pas aanvaard zodra de mensen die de oude waarheden belichaamden, dood zijn. Die weerstand is erg krachtig. En ze heeft een hoge graad van redelijkheid, het is een gezonde weerstand. Wetenschappelijke tijdschriften worden gebombardeerd met de meest krankzinnige ideeën, waarvan vrij snel duidelijk is dat ze niet in de wetenschap passen. Het is een voortdurende spanning. De wetenschapsfilosoof Michael Polanyi heeft dat mooi verwoord: de wetenschap legt een keurslijf van discipline op aan haar beoefenaars, maar moedigt tegelijk een vorm van rebellie aan. U kent de beroemde uitspraak die wordt toegeschreven aan Willard Van Orman Quine: ‘Je moet een open geest hebben, maar niet zo open dat je hersens eruit vallen.’

Kwamen er soms gekke ideeën op uw bureau terecht?

Roelants: Jawel. (lacht) Ik herinner mij nog goed de dag dat Wessel di Wesseli voor mijn deur stond met een koffertje. Hij wilde praten over zijn perpetuum mobile, een machine om energie te maken uit het niets. Maar we hebben voldoende redenen om aan zulke ideeën zelfs geen aandacht te schenken. Ik heb hem vriendelijk kunnen wegsturen, maar natuurlijk niet kunnen overtuigen.

Zelf zal hij vinden dat hij een rebel is, zoals Galilei.

Roelants: Ja, dat zeggen ze altijd, dat Galileo Galilei aanvankelijk ook werd weggelachen. Slecht argument, natuurlijk. Al zijn er dus wel degelijk serieuze wetenschappers die ketterijen vertellen. Hoe meer je al gepresteerd hebt als wetenschapper, hoe meer recht je hebt om de rebel uit te hangen. Al kun je dan nog een paria worden in de eigen gemeenschap: denk maar aan Peter Duesberg, die nog altijd gelooft dat aids niet wordt veroorzaakt door het hiv-virus – die man is zeer lang een belangrijk wetenschapper geweest.

Hoe zit het met het onderzoek in de parapsychologie? Moeten we dat ernstig nemen?

Roelants: Het debat over zogenaamde psi-effecten, die zouden optreden bij verschijnselen zoals telepathie en telekinese, is alleszins nog niet helemaal afgesloten. Er gebeurt heel wat onderzoek naar, zowel buiten als binnen de grenzen van de wetenschap. Het grootste deel van dat onderzoek is radicaal gebrekkig en kan dus verworpen worden. Maar ik zou er mijn hand niet voor in het vuur steken dat ál dat onderzoek tot niets zal leiden. Alleen begeef ik mij op zeer glad ijs door zoiets te zeggen. Laat ik het zo samenvatten: we kunnen ervan uitgaan dat psi-effecten niet bestaan, maar niet elk onderzoek in die richting kan worden afgedaan als onzin.

De deur staat bij u op een kier.

Roelants: Op dit moment is de deur dicht. Maar ook als het over koude fusie gaat, is de deur voor mij dicht. Op dit moment. Maar niet noodzakelijk definitief.

U lag mee aan de basis van Skepp, de Studiekring voor Kritische Evaluatie van Pseudowetenschap en het Paranormale. Bent u nog actief?

Roelants: Nee. Ik volg de sceptische publicaties in binnen- en buitenland nog altijd met veel interesse. Maar ik heb niet de agressieve ingesteldheid van veel sceptici. Het heeft volgens mij weinig zin om die paranormale wereld met zo veel energie en felheid te bestrijden: door iets te debunken, zoals dat heet, zullen mensen zelden van mening veranderen. Daar komt nog bij dat ik het probleem van de pseudowetenschappen almaar minder belangrijk ben gaan vinden. Er zijn grotere problemen in deze wereld waarmee we ons kunnen bezighouden.

Waaraan denkt u dan?

Roelants: Er zijn drie grote vraagstukken die volgens mij big science-problemen zouden moeten zijn. Dat wil zeggen: problemen waar we als samenleving echt grote middelen voor zouden moeten inzetten. Om te beginnen de armoede: als we dat op internationaal niveau nu eens echt zouden willen, dan kan dat worden opgelost, daarover zullen velen het met mij eens zijn. Een ander probleem waarvan ik vind dat er veel meer onderzoek over zou moeten gebeuren, is het zogenaamde placebo-effect. In dat onderzoek wordt relatief weinig geld gestopt, wat ook begrijpelijk is: de farmaceutische industrie is daarin niet geïnteresseerd. Maar het is wel zeer belangrijk. Wat is dat placebo-effect, hoe werkt het, kunnen we het aanwenden om mensen te genezen? Een derde big science-project waar ik weleens van droom, is een grootscheeps onderzoek naar alternatieve, hernieuwbare energiebronnen.

Wat hebt u geleerd over de plaats van wetenschap in onze maatschappij?

Roelants: Naarmate de wetenschap groeit, groeit de soms erg problematische verstrengeling van de wetenschappelijke wereld met die van industrie, markt en politiek. Onze universiteiten zijn nog altijd de belangrijkste plaats waar aan fundamenteel onderzoek wordt gedaan, maar een monopolie is dat allang niet meer. Dat vormt een bedreiging voor een aantal waarden die men traditioneel verbindt met wetenschapsbeoefening, vooral die van de academische vrijheid en de toegankelijkheid van de onderzoeksresultaten. Dat komt in gevaar. Of denkt u dat al die megabedrijven hun onderzoeksresultaten op de markt gooien? Die industriële concerns zijn gericht op iets anders dan pure kennis. Een wetenschapper wil weten hoe de wereld in elkaar zit, een bedrijf wil winst maken.

Bent u voor of tegen het onderzoek naar ggo’s?

Roelants: Ik denk dat we voldoende weten over die genetische experimenten om te zeggen dat de baten opwegen tegen de kosten. Of men nu meteen maar de deur moet openzetten voor alle genetisch gemodificeerde groenten – dat is een andere vraag. Ik vind de Europese houding de goede: niet meteen de deur openzetten. Als je eerst ‘nee’ zegt, kun je later nog ‘ja’ zeggen. Omgekeerd kan dat niet. We moeten zo veel mogelijk het voorzorgsprincipe hanteren.

Werkt dat niet verlammend? Je kunt toch nooit bewijzen dat iets totaal veilig is?

Roelants: Nee, dat kun je nooit bewijzen. Maar de wetenschap evolueert voortdurend. Mogelijke neveneffecten kunnen zeer ingrijpend zijn. En het onderzoek naar neveneffecten is vaak net het zwakke broertje bij wetenschappelijke experimenten. De argumenten dat ggo’s in de lijn liggen van de klassieke veredelingsprocessen houden steek, maar onderzoek naar de veiligheid ervan blijft toch nog lange tijd nodig. Als je geen vóórzorgen neemt, zit je later misschien met de názorg, en dat kan veel erger zijn. Het beste voorbeeld daarvan is de kernenergie. Het afvalprobleem is nog lang niet opgelost, hoewel experts al decennia zeggen dat ze ermee bezig zijn. Een typisch voorbeeld van het paradise tomorrow-syndroom.

Het wat?

Roelants: Wetenschappers die ons het paradijs beloven voor later – ‘Morgen is het zover’. Dan denk ik bijvoorbeeld aan sommige beloften van het onderzoek naar artificiële intelligentie. De huishoudrobot? De ultieme vertaalmachine? Perfecte spraakherkenning? We’re working on it! Zie ook: de oplossing voor het kernafvalprobleem. We’re working on it! Terwijl men daar nog zeer ver van verwijderd is. Ik vind het immoreel en onverantwoord om verder te gaan met een principiële keuze voor kernenergie. Dat standpunt heb ik altijd verdedigd. Ik heb mij trouwens ook geëngageerd in de groene beweging.

Hebt u ooit een mandaat gehad?

Roelants: Dat niet. Ik heb wel een hele tijd in de arbitrageraad van Agalev gezeten. En hier in de gemeente Huldenberg heb ik bij de gemeenteraadsverkiezingen weleens op de lijst gestaan. Ik heb mij van meet af aan betrokken gevoeld bij Agalev, sinds begin de jaren tachtig. Ik zag meteen dat die beweging een gelegenheid bood om het milieuprobleem op de kaart te zetten. De sociale bewogenheid van een aantal mensen uit die beweging sprak mij ook aan. Ik vind Groen! vandaag nog altijd enorm belangrijk. Al vraag ik mij wel af waarom die partij bij ons niet even populair kan worden als in Wallonië of in Duitsland, bijvoorbeeld.

Hoe kijkt u naar het klimaatdebat?

Roelants: Dat debat heb ik min of meer gevolgd. En ik moet zeggen dat er onder echte specialisten in het domein maar een hele kleine minderheid is die niet de stelling onderschrijft dat de menselijke activiteit een immense invloed heeft op het klimaat. Er blijft discussie over veel aspecten van het onderzoek, maar over de kern van de zaak bestaat een consensus.

Doen wetenschappers niet te veel aan politiek, tegenwoordig?

Roelants: Er wordt aan wetenschappers soms meer gevraagd dan ze kunnen geven, dat wel. De fysicus Steven Weinberg heeft al in de jaren zestig de aandacht gevestigd op het bestaan van transwetenschappelijke vragen: vragen die wel feitenkwesties betreffen, maar waar de wetenschap niet, of nog niet, over de middelen beschikt om een sluitend antwoord te geven. Daarnaast zijn er ook vragen over de verdeling van budgetten. Moeten we meer geld geven aan de kunst of aan de wetenschap? En aan welke wetenschap: de biologie, de archeologie, de natuurkunde? Geen eenvoudige vragen.

U bent, zoals velen van uw generatie, als student naar het seminarie getrokken, maar later weer uitgetreden. Bent u nog gelovig?

Roelants: Ik weet eigenlijk niet meer wat mij toen bewogen heeft om naar het seminarie te gaan. Misschien was dat wel een soort idealisme. Tegelijk was de twijfel toen al aanwezig. Het was bijna een strijd, zou ik zeggen. En die is er vandaag nog altijd. Ik zal niet zeggen dat ik mijn geloof verloren heb. Ik spreek hier ook met een zekere schroom over, omdat ik altijd een grote loyauteit heb behouden ten aanzien van de instellingen die mee mijn leven hebben bepaald: de universiteit en de kerk. Dat belet mij natuurlijk niet om kritiek te hebben op een kerk waar ik trouwens meer en meer van vervreemd ben. Maar ik kom moeilijk los van het idee van een persoonlijke God. Ik worstel daar eigenlijk nog altijd mee.

Wat verstaat u onder een persoonlijke God?

Roelants: Vraag het mij niet, want dat kan ik u niet zeggen. (lacht) Het is een God tot wie men zich kan richten als tot een persoon. Iemand die bekommerd is om ieder mens. Ik weet hoe gek dat klinkt. Ik ben er mij ook van bewust dat zoiets moeilijk te verzoenen is met het lijden in de wereld. Waarom maken mensen elkaar kapot, als God bekommerd is om ieder mens? Ik kan alleen maar zeggen: ik ben daar nog altijd niet uit. En ik verwacht niet dat ik er ooit uit zal zijn. Ook hier is Martin Gardner van grote invloed geweest op mij. Hij lag in de VS mee aan de basis van de sceptische beweging, maar hij heeft zich wel altijd als gelovige geprofileerd. Hij verwierp alles wat paranormaal was, maar bleef tegelijk doordrongen van het geloof in een persoonlijke God. Al vond hij ook dat het geloof in een persoonlijke God moest samengaan met het geloof in onsterfelijkheid. En daar kom ik helemáál niet uit. Het is een probleem dat mij zal blijven achtervolgen. Ik vind geen goede redenen voor geloof, maar de hoop kan men niet wegnemen. Die heeft te maken met wat Pascal de redenen van het hart noemt die de rede zelf niet kent – les raisons du coeur que la raison ne connaît pas.

Als het aan bioloog Richard Dawkins ligt, hoeft u van God niet wakker te liggen. U kent zijn campagne: ‘There is probably no god, so stop worrying and get on with your life.’

Roelants: Wel, die campagne irriteert mij een beetje. Ze schrijven dat er ‘waarschijnlijk’ geen god bestaat. Maar kun je wel over waarschijnlijkheden spreken in deze context? Nee, natuurlijk. In de wetenschap moet je goed oppassen met waarschijnlijkheden. Dan kun je evengoed de weddenschap van Pascal volgen. Pascal vond dat je beter wél kon geloven, want dan word je tenminste beloond als God wel blijkt te bestaan. Dat lijkt mij evengoed een onzinnig argument als dat van Dawkins. Ik durf over God geen sterke uitspraken te doen.

We zijn rond, professor. Hoe is het met de zenuwen?

Roelants: Geen last meer van. (lacht) Al begin ik nu natuurlijk al een beetje zenuwachtig te worden om het resultaat van ons gesprek te lezen.

Volgende week

Erik Oger: ‘De melkboer heeft van mij een filosoof gemaakt.’

DOOR JOËL DE CEULAER / FOTO’S FILIP VAN ROE

In deze interviewserie vertellen Vlaamse filosofen met emeritaat wat al dat professionele denkwerk hen heeft geleerd over de wereld en het leven.

‘Het mooie aan de wiskunde is dat je veel krijgt uit weinig: de euclidische meetkunde is afgeleid uit een handvol axioma’s.’

‘Waarom maken mensen elkaar kapot, als God bekommerd is om ieder van ons? Ik kan alleen zeggen: ik ben daar niet uit.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Expertise