Letterenminnares en radiomaakster Ruth Joos (Radio 1) las de volle 4000 pagina’s van Karl Ove Knausgards romancyclus die miljoenen lezers wereldwijd in de ban houdt. Op verzoek van Knack vertelt ze over haar ‘echte liefde’ voor zijn pen. En vooral over haar wonderlijke ontmoeting met de schrijver, onder toezicht van 1000 Bozar-bezoekers.

‘Afstand. Afstand. Afstand. Ik kan nooit genoeg afstand krijgen.’ Dat is wat door me heen schiet wanneer de boomlange Noorse schrijver net op tijd de coulissen van Bozar komt binnenwandelen. Het is een van de mantra’s doorheen de zes delen van het zowat 4000 pagina’s tellende Mijn strijd. Zelden was iemand ongemakkelijker in sociale situaties, zelden gaf iemand zich tegelijkertijd zo bloot op papier. En met succes: het particuliere weet het collectieve duidelijk te raken. Vóór zijn Brusselse blitzbezoek van vorige week stonden er 200.000 verkochte exemplaren in Vlaanderen en Nederland op zijn naam.

Karl Ove Knausgard. Ik was hem en zijn titanenwerk tot twee maanden geleden uit de weg gegaan. De vraag van Bozar voor een avondvullend interview deed me twijfelen. Ik, weifelend en schroomvol bij zowat elke vraag die peilt naar het biografische, zou de exhibitionistische auteur par excellence interviewen? Duizenden pagina’s hyperrealisme verstouwen? Het is zijn tomeloze en het mateloze, de drift en de kracht achter Mijn strijd die me overtuigd hebben. En die me tot op het einde wisten te boeien. Het is het relaas van een opgroeiende jongen, een onmogelijke vader, de dood van de vader, het schrijverschap, het vaderschap, het huwelijk in eindeloze details. Ik had de voorbije anderhalve maand het gevoel dat ik echt iemand in huis had gehaald, een extra gezinslid. Ik heb hem aanbeden en ik heb hem bij tijden tegen de muur willen kwakken. Echte liefde, kortom.

Schrijven als punkmuziek

‘Afstand’, denk ik. ‘Afstand. Afstand’, terwijl hij nadert en me de hand schudt. De groeven in zijn gezicht waar hij het herhaaldelijk over heeft in het boek zijn nadrukkelijk aanwezig. Het maakt zijn verschijning nog indrukwekkender; peilloos en ernstig, grijze manen, zorgvuldig uitgekozen outfit, uitzonderlijk goedmoedige ogen. Is hij bereid vragen van het publiek te beantwoorden? ‘Ja’, zegt hij. Ik denk aan het fragment in boek zes waarin de auteur vertelt dat hij geen nee kan zeggen en daarom ja antwoordt, de makkelijkste weg. Er zitten meer dan duizend mensen in die imposante en elegante Henry Le Boeufzaal. Hij merkt op dat hij heel goed is in ontkennen, dat hij net zal doen alsof het publiek er niet is, dat hij zich op mij zal focussen. Eén op één, dat kan hij aan. Hij draait zich een kwartslag in zijn stoel op dat gigantische podium. De zaal lacht. In het uur dat volgt, laat zijn blik de mijne geen seconde los. Ik vind zelfs niet de mogelijkheid even op mijn papieren te kijken. En dus wordt het een echt gesprek, breed uitwaaierend, net als zijn boeken. Iets van het moment.

Over het opzet van Mijn strijd is hij daar op het podium die avond duidelijk. Het valt in zekere zin te vergelijken met punkmuziek. Die klinkt natuurlijk meer gebald, maar vooral de energie die eruit spreekt is belangrijk. Het hoeft niet mooi en prachtig te zijn, als het maar iets losmaakt. Dat sommige mensen het geen literatuur vinden, begrijpt hij: dat vindt hij zelf ook. Het geheel is een obsessieve zoektocht naar de grens tussen literatuur en realiteit, dat is waarschijnlijk wel het belangrijkste thema uit het boek. Meer nog, het is een vlucht uit de literatuur naar het echte leven. Op die manier wordt de taal in het boek bijna performatief. Bovendien zijn de reacties op de publicatie van de eerste delen ook verwerkt in de latere delen, waardoor het boek niet alleen de realiteit zo dicht mogelijk heeft benaderd, maar de realiteit vervolgens ook deel is geworden van het boek. Het is voor de auteur van het grootste belang dat alles wat hij vertelt in Mijn strijd zo waar mogelijk is, als een soort absoluut gehoor van de herinnering.

Denken wordt overschat

Boek zes (Vrouw) is briljant, meen ik die avond, omdat het de andere delen als het ware omarmt en optilt. Die meer dan duizend pagina’s flinterdunne bijbelbladeren geven het geheel zin en diepgang. Volgens de auteur heeft dat meerdere redenen. Het geeft bijvoorbeeld de gevolgen van de publicatie weer. Eén ervan was dat zijn vrouw een zenuwinzinking kreeg. Zij heeft een bipolaire stoornis en is na het verschijnen van de eerste delen in het ziekenhuis beland, eerst met een depressie, later met een zware manische episode. Daarover schrijven was het moeilijkste ooit. Maar de intimiteit van de roman laat toe dat je daarover schrijft, je wilt daar ook over schrijven, het maakt het boek beter. Een roman lezen is al even intiem. Je denkt nooit na over één miljoen lezers tijdens het schrijven, dat is absurd en onbestaande. Een lezer, die bestaat, meer niet. Hij is aan Mijn strijd begonnen omdat hij over de dood van zijn vader wilde schrijven. Maar uiteraard wilde dat maar niet lukken, tot hij voor zichzelf een ruimte wist te creëren waarbinnen hij gewoon kon schrijven, en plots ging het over toen hij zestien was, over een oudejaarsavond. Geen grote bespiegelingen over leven en dood, maar gewoon noteren wat in hem opkwam. Het denkproces tijdens het schrijven uitschakelen, heeft veel in gang gezet voor hem. Denken wordt zwaar overschat, aldus deze auteur, er is zo veel meer dat onder het denken schuilgaat dat ook waardevol is. Je ziet niets zonder je emoties. Dat is wat kunst kan teweegbrengen. Dat is wat Mijn strijd is geworden, gaan waar je niet hoort te gaan, dingen zeggen die je niet hoort te zeggen. Maar die je niettemin tot menselijk wezen maken.

Proust en de rest

Het innerlijke binnenstebuiten keren, is dat waarom hij als kind al gefascineerd was door chirurgische programma’s op televisie? En waarom hij onlangs voor een stuk voor The New York Times naar Albanië is gereisd, om hersenoperaties mee te kunnen maken waarbij de patiënten bij bewustzijn blijven? Als kind was hij gefascineerd door drie domeinen, vertelt hij, en zijn lange armen gaan alle kanten uit: duiken, operaties en de ruimte, drie domeinen die onbereikbaar zijn. Onder ons, boven ons en binnen in ons. Het hart is als een klein onafhankelijk diertje dat in ons leeft. In de Odyssee spreekt de held zijn hart toe – dat is van een ondraaglijke schoonheid, meent de auteur.

Boek zes bevat ook een essay van 400 pagina’s over een gedicht van Paul Celan en Mein Kampf van Hitler. Wie slaagt er in godsnaam in honderdduizenden boeken te verkopen met een knoert van een intellectueel essay over taal? Knausgard vindt het een uitstekende zaak dat het mythische boek van Hitler zeer recent opnieuw op de markt is gebracht. Want voorbij de mythe blijft er amper iets over, het is extreem saai en lang. Als je Mein Kampf leest, kun je onmogelijk fan worden van het nazisme. Beseft de schrijver wel dat wanneer hij het over het eruptieve karakter van Hitler heeft, hij tegelijk het perfecte epitheton voor zijn eigen werk heeft bedacht? Er zijn wel meer gelijkenissen tussen Hitler en hijzelf, verklapt hij tot genoegen van het publiek. Hitler is bang van intimiteit en vrouwen, en er is ontzettend veel woede in hem aanwezig. Knausgard kan dat zien en begrijpen, omdat hij zijn eigen emoties zo in detail heeft onderzocht.

Er is de grote liefde voor het vervaardigen van essays. Maar Knausgards ogen komen pas echt tot leven wanneer hij het over zijn verslaving aan dagboeken heeft. Voor hij erin slaagt om Mijn strijd aan te vangen, verslindt hij de dagboeken van een Noorse dichter. Vijf volumes die een hele eeuw overspannen. Vijf boeken die nergens over gaan, maar er is een stem in aanwezig, de stem van het ‘ik’. Die aanwezigheid maakt de woorden uitermate troostend. Dat wil Knausgard ook, maar dan in gedramatiseerde vorm. En dan verschijnt bij het begin van Mijn strijd het duizend pagina’s tellende dagboek van Lars Norèn, dat eveneens nergens over gaat, hoogstens over de plantjes in de tuin. Maar de hypnotiserende kracht die uitgaat van dat werk en van de aanwezigheid van de schrijver is ongeëvenaard. Tenslotte is er het allerhoogste: het briljante dagboek van Witold Gombrowicz, een van de meesterwerken uit de literatuur van de laatste eeuw. Knausgard wordt verlegen bij het idee dat hij ooit in zijn omgeving zou moeten vertoeven, hij zou het niet aandurven. Misschien gaat alleen Marcel Proust daar nog boven. Na ‘sigaretten’, ‘drank’ en ‘vader’, is ‘Proust’ misschien wel het woord dat het meeste voorkomt in het geheel. De schrijver komt in opstand wanneer hij met Proust vergeleken wordt. De eerste keer dat hij het las, was in een Italiaanse krant: ‘Knausgard, de Noorse Proust’. Schroomvol bekent hij dat dat een contradictio in terminis is, Noorwegen en Proust zijn twee tegengestelden. Er valt onmogelijk meer te bereiken dan wat Proust heeft klaargespeeld in A la recherche du temps perdu. Hij staat op eenzame hoogte. Ergens onderaan bungelt de rest, de sterfelijke schrijvers.

Ziggy Stardust

Wanneer het logboek van de vader van de schrijver ter sprake komt, wordt het even heel intiem. Er zijn twee geschriften overgebleven. Een boek waarin hij nauwkeurig zijn drankgebruik bijhoudt, een soort afvinken van de teloorgang. Het andere dagboek is geschreven als therapeutische opdracht in een ontwenningskliniek. Daarin schrijft de vader over eenzaamheid; heel ontroerend. Omdat vader en zoon nooit gepraat hebben, laat staan dat er gesprekken zijn geweest over gevoelens. Dus was het heel confronterend om te lezen dat ook de vader ‘iemand’ was. Een persoon, een menselijk wezen.

‘Voor het hart is het leven simpel, het slaat zolang het kan. Dan stopt het’, zo luidt de eerste zin van Mijn strijd. Maar het echte kloppende hart van het hele project is de laatste zin, die je doorheen het hele boek voelt: ‘Daarna nemen we de trein naar Malmö, stappen in de auto en rijden we naar huis, naar ons huis, en die hele rit zal ik genieten, echt genieten, van het idee dat ik geen schrijver meer ben.’ Natuurlijk begraaft hij de literaire ambitie niet echt, integendeel. Het betekent wel dat het werk is volbracht, het is niet onopgemerkt gebleven. Het was de enige zin die vaststond bij het begin. Hij is niet langer de schrijver van Mijn strijd, het boek over literatuur en leven, over schuilen in literatuur en het leven ontwijken. Het is een soort literaire zelfmoord, geïnspireerd door David Bowie en het einde van Ziggy Stardust.

Maar schrijven doet hij wel, meer dan ooit. Hij merkt fijntjes op dat hij moet stoppen met deze verschijningen om over Mijn strijd te praten. Schrijven betekent iets, praten is momentaan. Hij wil eruit. De schrijver wil schrijven.

Hij draait zich een kwartslag om en beantwoordt de vragen uit de zaal, één op één, een jongedame op de eerste rij veert op en vraagt met blinkende ogen: ‘Wat is liefde?’

Een vrouw iets verder vertelt in detail voor een volle zaal hoe Knausgard lezen haar leven heeft veranderd. Wanneer ik bijna twee uur later de afstand nogmaals overbrug en hem de hand schud ten afscheid, zit hij nog altijd achter een tafel te signeren. Vriendelijk en attent schrijft hij zijn naam. Buiten sneeuwt het, voor het eerst. De Noor is in het land en hij bracht de winter mee. Alles klinkt gedempter.

Of hij gelukkig is tijdens het schrijven.

Ja, zegt de schrijver.

Ik had de voorbije anderhalve maand het gevoel dat ik iemand in huis had gehaald, een extra gezinslid.

Wanneer het logboek van de vader van de schrijver ter sprake komt, wordt het even heel intiem.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content