– Ik zie ik zie wat ik zie / wijkende schimmen aan-stormende zon. (Remco Campert)

– Waar mensen wankelen, / komen woorden het meest van pas. (Lies Van Gasse)

– Ik heb de tandenfee twee ton ivoor uit de bek geklopt. (Andy Fierens)

– Jij plant rode bomen voor de doden, ik waak bij het vuur. (Peter Holvoet Hanssen)

– Het gedicht is niet eenzaam / Het is eigenzinnig. (Roland Jooris) – Benieuwd om wat nooit was. (Stijn Vranken)

– Met door drank bediend geklank koeren wij de vogelzang. (Pjeroo Roobjee)

– Ten prooi aan onszelf, ten prooi aan elkaar. (Christophe Vekeman)

– Dit lied spant zich voor jou, moeder. (Sylvie Marie)

– Leve de camouflage! (Arjen Duinker)

– Niets zo mooi als het haar tussen jouw benen in / het gouden strijklicht van de laatavondzon. (Jess De Gruyter)

– Ik lig als een mes / in een huis vol gekken. (Adriaan de Roover)

– Je woont in mijn borst en je wilt er niet uit. (Ingmar Heytze)

– Ga open ga dicht / Betast met al je ogen / Deze spleet van licht. (Roger de Neef)

– Doe jij maar riep ik en / je weigerde niet. (Ruth Lasters)

– Kom maar. Kom maar gauw. En haal je van mij af. (Leonard Nolens)

– Niks gebruskeerd, maar getricheerd en gemarchandeerd. (Didi de Paris)

– Ben ik ooit alleen in huis? (Bart Stouten)

– Je vroeg niet meer / dan wat ik kreeg. (Stefan Hertmans)

– Ik heb een vis proberen aan te raken in het water. (Inge Braeckman)

– Wat oninneembaar / leek behaagt. (Jozef Deleu)

– Hoe verder men keek, / hoe groter het leek. (Jules Deelder)

– Hoe we ooit de code kraakten zijn we al lang vergeten. (Joost Zwagerman)

– O, te schaatsen over de raadsels / ik sleep mijn schavot overal mee.(Johan Joos)

– Slechts / Af en toe klonk uit een urn een kreet. (Gerrit Komrij)

– Ik noem je stad / en doe je aan. (Maarten Inghels)

– Zwemmen is niet het water mennen / maar altijd verliezen van. (Reinhout Verbeke)

– Terug in het gekkenhuis is er een nieuwe hiërarchie. (Delphine Lecompte)

– Zij die er nooit / gekomen zijn / (dat weten ze): / daar zien ze mij. (Mark Insingel)

– Je geluk ronkt verdorie als zware motoren. (Benno Barnard)

– Wat hoort Kathy als ze zonder onderbreken elke keer hetzelfde / staat te zingen? (Peter Verhelst)

– Er is geen melodie. Alleen een deun / die mokt dat niets zichzelf uitziekt. (Menno Wigman)

– Wij praatten nooit van man tot man. (David Troch)

– Na de Wild West het grote boze buiten buiten sluiten. (Astrid Lampe)

– Gelukkig vraagt hij me niet waar het oosten is, want ik weet het niet. (Mustafa Stitou)

– Je kunt niet eeuwig bij je moeder blijven wonen. (Kenny de Thaey)

– ‘Vannacht’, zegt zij in mijn gezicht, ‘piep jij wel anders’. (Paul Bogaert)

– Ik vind dat nu wel iemand anders een tijdje dood mag zijn. (Vrouwkje Tuinman)

– Het vel van de wereld / knispert rondom. (Eva Gerlach)

– Nou, dit alles gezegd hebbende, zou ik wel durven beweren: ik. (Pieter Boksma)

– Kasseien: bloedloze keizers van terreur / en harde stenen stilte. (Willie Verhegghe)

– Het is aan u. (Ramsey Nasr)

DE VIJFDE NACHT VAN DE POËZIE VINDT PLAATS OP 2 APRIL IN VOORUIT, GENT. INFORMATIE EN TICKETS: WWW.NACHTVANDEPOEZIE.BE.

DOOR GUIDO LAUWAERT

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content