We dachten ze te kennen, de heksen, tot we op de zolder van het Sint-Janshospitaal in Brugge niet alleen oude lelijke vrouwen op bezems of bokken aantroffen, maar ook jonge, mooie vrouwen, goochelaars, trapezeacrobaten en een valsemunter. Op 30 mei 1654 werd de Engelsman Abraham Coult op een schavot voor het Brugse stadhuis verbrand in een ketel kokend water, gemengd met olie. Niettemin bleef er eeuwenlang een straat genoemd naar deze mannelijke heks, alchemist en valsemunter. Pas in 2013 schafte de gemeenteraad de Abraham Coultstraat af omdat er geen adressen of huizen waren, de weg alleen toegang gaf tot achtertuintjes en omdat iemand achterhaald had dat de man niet zuiver op de graat was.
Vrouwen die over duistere recepten beschikten om kwaad te stichten, we associëren ze met baarlijk bijgeloof en met duistere middeleeuwen. De expo De heksen van Bruegel luidt een andere klok, en brengt de eerbiedwaardige humanist Joost de Damhouder (1507-1581) in beeld. Deze Brugse stadsschepen, belast met heksenprocessen, bundelde zijn kennis over tovenarij, heksensabbat en duivelspact in het boek Praxis rerumcriminalium. Dat was handig voor de rechters die ongelukkigen al of niet tot de brandstapel moesten veroordelen. Heksenvervolging was een specialiteit van de zestiende en zeventiende eeuw, en stond niet alleen op het programma van de kerk en van rooms-katholieke vorsten. Ook Maarten Luther – die zo veel misstanden in de kerk aanklaagde, en wiens volgelingen zelf de brandstapel riskeerden – geloofde in het bestaan van heksen en eiste dat ze op dezelfde manier bestraft zouden worden als moordenaars: ‘Niet alleen omdat ze schade veroorzaken, maar ook vanwege hun afkeer van God en hun verbond met de duivel.’
Schade was er, en nog geen klein beetje. Tussen 1560 en 1630 maakte Europa kennis met de Kleine IJstijd, die misoogsten, overstromingen en hongersnood toevoegde aan oorlogen en epidemieën. Er was geen land in Europa waar heksen daar niet minstens een béétje voor verantwoordelijk werden geacht.
Het brave Denemarken beet de spits af. In de periode 1560-1650 voerde het 2000 processen en bracht het 1000 heksen ter dood. Een van hun specialiteiten was nu eenmaal het brouwen van slecht weer. Ze deden dat in hun typische ketels, waarin ze slangen, hanen en allerlei smeerlapperij aan de kook brachten.
Prenten, schilderijen, voorwerpen en boeken illustreren hoe de heksen voor zwaar weer zorgden. Tot hun maleficia (slechte daden) behoorden ook het nachtelijke vliegen naar de sabbat, het ‘varen’ op een bok, het kussen en neuken van de duivel, het veranderen in een kat, het stelen van penissen, het verzuren van de melk, het binnendringen in gesloten huizen, het doden van baby’s, het maken van liefdesdrankjes én de productie van vliegzalf, volgens onze informatie op basis van kindervet. Wie zich behekst voelde, kon eventueel ook heksen aanspreken om de betovering te verbreken.
Hoe Pieter Bruegel in de titel van de expo in Brugge belandde, is een beetje vreemd. Zijn voorstelling van een toverkol uit 1559 zou het voorbeeld hebben gegeven voor alle volgende afbeeldingen, zelfs voor het clichébeeld dat is blijven bestaan, heet het. Alsof Albrecht Dürer of Hans Baldung Grien dat al niet veel eerder hadden gedaan, alsof Bruegel in zijn prentontwerp geen keisnijder als centrale figuur had gekozen – een charlatan die zotten van de ‘kei’ in hun hoofd verloste. Toegegeven, een andere uitgever gaf dezelfde prent een halve eeuw later uit onder de titel De heks van Mallegem, hoewel die erbij zit om de hoop te vullen. Maar de mensheid was inmiddels beland in de Kleine IJstijd, en zag in elke eigenaardigheid de hand van ‘Vrou Hexe’. In 1691 maakte Balthasar Bekker een eind aan al die onzin. ‘Heksen bestaan niet’, is de stelling van zijn boek Betooverde Wereld.
De heksen van Bruegel, tot 26/06 in het Sint-Janshospitaal, Brugge.
Het nachtelijke vliegen naar de sabbat, het kussen en neuken van de duivel: allemaal heksengedrag.