Wat u van fastfood kunt leren: een analyse van de wisselkoersen aan de hand van hamburgerprijzen.

Het was het weekblad The Economist dat twintig jaar geleden de Big Mac-index introduceerde. Door de prijzen van hamburgers in verschillende landen te vergelijken, toetsten zij op een lichtvoetige manier de theorie van de koopkrachtpariteit aan de realiteit. Die theorie zegt dat wisselkoersen op lange termijn moeten evolueren naar een niveau waarbij de prijs voor een identieke korf goederen en diensten in elke twee landen gelijk is. Bij de index van The Economist bevat die korf slechts één product: de Big Mac van de hamburgerketen McDonald’s. Die moet evenveel kosten in dollar als in euro, althans volgens de theorie.

De vergelijking van de hamburgerprijzen over de hele wereld leert ons vandaag nog steeds heel wat over de correctheid van de wisselkoersen. Zo kost een Big Mac in de Verenigde Staten gemiddeld 3,10 dollar en in Europa 2,94 euro. Om van die twee prijzen één gelijke te maken, is een wisselkoers van 1,05 dollar per euro nodig. De huidige wisselkoers bedraagt echter 1,29 dollar per euro. De dollar is volgens de Big Mac-index dus 18 procent ondergewaardeerd. De Zwitserse frank en de Deense kroon zijn met respectievelijk 37 en 26 procent het meest overgewaardeerd. De Chinese yuan is 65 procent ondergewaardeerd en is daarmee de goedkoopste munt in de tabel.

De Big Mac-index geeft niet alleen informatie over de waardering van de wisselkoersen. Voor speculanten is het ook een interessant instrument om wisselkoerswijzigingen te voorspellen. Zo blijkt dat munteenheden die op de Big Mac-index als overgewaardeerd genoteerd staan, vaak verzwakken in de daaropvolgende jaren. Daarbij moet wel rekening gehouden worden met de beperkingen van de zogenaamde ‘burgernomics’. Hamburgers worden niet verhandeld tussen landen, en de prijzen worden vervormd door verschillen in onder andere de belastingen en de huur. De index wordt dan ook vaak verkeerd geïnterpreteerd.

Amerikaanse politici zien de index bijvoorbeeld als het bewijs dat er nood is aan een sterke appreciatie van de Chinese munt. Onder meer door zijn lage koers is de yuan verantwoordelijk voor het enorme handelstekort in de Verenigde Staten. Volgens The Economist maken de Amerikanen echter een foute analyse.

‘De goedkope hamburgers in China bewijzen niet dat de munteenheid er ver onder haar reële waarde wordt gehouden. De prijzen van handelsgoederen in landen zoals China zouden vergelijkbaar moeten zijn met die in de ontwikkelde landen, maar door de lagere lonen zijn de diensten er veel goedkoper. Het is dus vrij normaal dat de gemiddelde prijzen van producten daar lager zijn.’ Dat is meteen ook de reden waarom de munteenheid van elk arm land ondergewaardeerd lijkt.

De theorie en de praktijk tonen aan dat naarmate een land rijker en productiever wordt, de wisselkoers ook stijgt. Dat betekent niet dat de ondergewaardeerde munten nu plots sterk moeten stijgen. Een appreciatie van de Chinese yuan zou er bijvoorbeeld al kunnen komen door een grotere inflatie in China dan in de VS.

The Economist benadrukt dat zijn index vooral handig is bij het beoordelen van de wisselkoers van landen met vergelijkbare inkomens per inwoner. Tussen de groeimarkten onderling ziet de Chinese yuan er dan inderdaad ondergewaardeerd uit. Terwijl de munteenheden van Brazilië, Turkije, Hongarije en Tsjechië dan weer overgewaardeerd lijken. De Big Mac-index moet dus met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden, maar mag niet ontbreken op het menu van een economist. Al zijn Super Size-porties ‘burgernomics’ wellicht niet aangewezen.

© The Economist/J.N.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Expertise