Na drie jaar ben ik terug in ’t Zandeken. Ge weet wel: dat dorp dat moest verdwijnen. Het is intussen onherkenbaar veranderd. De meeste bewoners zijn verhuisd. Of dood. Tussen de ruïnes wonen nog een paar mensen. Met hen vanavond naar een film over hun dorp geweest. ’t Was een avond die ik niet vlug zal vergeten.
DOOR STIJN TORMANS/FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE
‘Ik ga de sleutel afgeven’, zegt hij. ‘Dan is het voorbij. Onherroepelijk voorbij.’ ‘En voor de rest alles goed?’ vraag ik.
Drie jaar geleden liep ik samen met fotograaf Patrick De Spiegelaere voor het eerst door ’t Zandeken. Het was een klein dorp – meer een gehucht, eigenlijk – langs het kanaal van Gent. Er woonden al mensen toen Caesar nog kwiek was. Sindsdien leek er weinig veranderd. De dieren spraken er nog, de hemel was op bevel van de burgemeester blauw. En een journalist, dat hadden ze nog niet vaak gezien.
‘En u komt uit Brussel? Om over ons te schrijven?’
Drie zussen keken me aan alsof er twee hoofden op mijn hals stonden. Ze woonden in drie identieke huizen naast elkaar. Hadden de hele familie uitgenodigd voor het interview. En taart gebakken. Een van de zussen wees naar haar man en zei: ‘Hij kan het goed uitleggen.’ En dan tegen hem: ‘Allez, u niet inhouden, hè. ’t Is het moment.’
De zussen hadden, net als de 234 andere bewoners van ’t Zandeken, een brief van de minister in de bus gekregen. ‘Het algemeen nut vordert de onmiddellijke inbezitneming van de onroerende goederen, gelegen op het grondgebied van Evergem, dat nodig is voor de berging van het specie afkomstig van de aanlegbaggerwerken van het Kluizendok. Uw pand zal onteigend worden. De laatste mensen moeten weg zijn voor 1 december 2007.’
Het was heet op de planeet die zomer. Zelfs onze Sony 500-DV had nog niet vaak zo veel onmacht en verontwaardiging gehoord.
Natuurlijk hadden ze de haven jaar na jaar dichterbij zien komen. Maar altijd hadden ze sussende woorden gehoord: ‘Zandeken, maak u geen zorgen. Aan het dorp raken we niet.’
Een paar dagen later werden Patrick en ik uitgenodigd op de nacht van Zandeken Kermis. Het werd een lange, dronken nacht. Een nacht die niet op kon. Om zeven uur ’s ochtends namen de inwoners, met tranen in de ogen, elkaars hand stevig vast en zongen een oude hymne: ‘Ik zeg u geen vaarwel, mijn vriend. Dra zien w’elkander weer. Zodra de lente komt in ’t land zien wij elkander weer’.
Op dat moment drukte De Spiegelaere af. Een machtige kleurenfoto. Links op de foto staat Roger. Ik hoor hem nog altijd het verhaal van de oude boom vertellen (en wat ermee gebeurt als je die verplant). ‘Ge gaat zien, jong, ik ga gelijk krijgen.’ Hij was net naar een infovergadering geweest. Iemand had gezegd: ‘Maar mannekes, wij zijn helemaal niet geïnteresseerd in jullie huizen. Wij zijn alleen geïnteresseerd in jullie gronden.’ Die zin was door zijn hoofd blijven echoën. Het mes in de wonde.
Achteraf schreef ik, wat voorspelbaar, een sentimenteel verhaal. Het soort verhalen dat journalisten schrijven als er weer eens een dorp verzuipt, het soort verhalen dat onder de noemer ‘document’ verschijnt. Want het is geen onderwerp dat verontwaardiging uitlokt, dat lezersbrieven oplevert.
Hoewel. Een paar dagen na het verschijnen van het artikel kreeg ik een woeste mail van de toenmalige gouverneur van Oost-Vlaanderen, Herman Balthazar. Ik had mijn journalistieke plicht niet vervuld, schreef hij. Geen wederwoord gegeven aan de overheid. Die in de zaak-Zandeken ‘alle procedures correct gevolgd had’.
2 december 2007, de dag na de Apocalyps. Tijd om, in naam van het leven, oude dwaasheden te herhalen en terug te keren naar ’t Zandeken.
De wijk is onherkenbaar veranderd, alsof er een paar V2’s op gevallen zijn. Huizen in puin. Huizen waarvan alleen het geraamte overblijft. Ramen en deuren uitgeslagen, dakpannen weg. In een tuin liggen nog wat resten van leven: een teddybeer met één oog, een gedeukte caravan, half verzopen in het zand. Een paar uitgerafelde zwarte vlaggen. Tussen de ruïnes staan nog een paar bewoonde huizen. Iemand heeft een rode lantaarn aan zijn deur gehangen. Voor de plunderaars, zegt hij. Om duidelijk te maken dat er nog iemand woont. En ook wel omdat hij graag als laatste zou vertrekken.
Ik wandel voort. De drie identieke huizen van de zussen staan ook nog recht. En dat van Roger. Ik klop op de deur. Niemand. Nog eens. Niemand.
‘Roger is vorige week gestorven’, zegt ex-bewoner Marc Roegiers. ‘Hij was het onkruid in zijn tuin aan het wieden. Hartaanval. Ze zeggen dan: ’t is den ouderdom. Maar dat geloof ik niet. Weet u, eigenlijk hadden de mensen op ’t Zandeken op 1 december weg moeten zijn, maar de sociale woningen waren niet klaar. De zoveelste blunder van de overheid. Ze weten dat al zo lang, en toch zijn ze nog altijd maar bezig aan de ruwbouw. Intussen moeten die oude mensen daar leven in een maanlandschap, tussen het stof en de camions. Ik zeg u: Roger is gestorven van ’t chagrijn. Van dag in dag uit op bulldozers te moeten kijken. Op hoe heel zijn dorp en verleden in puin worden gelegd.’
Marc is intussen al een tijd vertrokken, maar ’t Zandeken ligt hem nog altijd na aan het hart. ‘De Roegiersen hebben eeuwen op ’t Zandeken gewoond. Mijn overgrootvader was schepen in Kluizen. Na elke zitting was hij poepeloere, maar zijn paard wist de weg naar huis. (lacht)‘ Hij vertelt over de lange zomers van ’t Zandeken. Toen de stoute jongens in het hooi vrijden en de brave jongens naar vogeleieren zochten.
Dat ze al dat erfgoed onteigend hebben, tot daar aan toe. ‘Maar dat ze de mensen behandeld hebben als quantité négligeable: dat vind ik nog altijd schandalig. Ik herinner me nog goed een dag in de jaren zestig: we kregen te horen dat we plots in industriegebied woonden. Er was sprake van dat de Volkswagenfabrieken, die nu in Vorst staan, hier gebouwd zouden worden. Dat ging uiteindelijk niet door. (toont een brief uit 1971 en leest voor:) “Uw eigendom zal zeker niet onteigend worden.” Tien jaar geleden zijn ze aan het Kluizendok begonnen. Pas drie jaar geleden kreeg iedereen de bewuste onteigeningsbrief. Toen moest het snel-snel gaan. Mijn dochter en schoonzoon hadden een bedrijf in ’t Zandeken. Toen ze wisten hoeveel geld ze zouden krijgen, kregen ze drie maanden om te verhuizen. Drie maanden! Ik daag u uit: zoek iets in drie maanden tijd. Als je wilt bouwen, heb je minstens een jaar nodig.’
Marc heeft nog geprobeerd de mensen van ’t Zandeken te verzamelen en een advocaat in te huren, maar dat is niet gelukt. ‘Er was een sociaal bemiddelaar, Roeland Aelbers. Bekend van Doel. Een crisismanager. En u weet wat de taak is van crisismanagers: mensen sussen, zodat ze niet te veel lawaai maken.’ Hij zucht. ‘En waarom moest het allemaal verdwijnen? Voor meer werkgelegenheid? Ik twijfel er heel sterk aan. Dit gesprek moeten we over 50 jaar opnieuw voeren. Maar ik vrees dat we dan zullen moeten zeggen: “Het was hoogmoed. Pure hoogmoed.”‘
Een paar dagen later, vrijdagavond. Er zijn weer een paar huizen herleid tot puin. Daartussen rijdt een man met een Citroën DS uit een ander tijdperk. Man en auto in wonderlijk zwart-wit. Alsof ze een verbond gesloten hebben om de vooruitgang wat te jennen.
In de toonzaal van meubelmaker Caboor, de enige zaal die nog overeind staat in ’t Zandeken, praat ik met regisseur Koenraad Deblauwe en Dominique Willaert van het sociaal-artistieke gezelschap Victoria Deluxe. Ze hebben op voorstel van Cultureel Centrum Evergem een film gemaakt over de zwanenzang van de wijk.
‘Ik moet eerlijk toegeven,’ zegt Koenraad, ’toen ze het mij twee jaar geleden voorstelden, had ik nog nooit van ’t Zandeken gehoord. Ik kende Doel, natuurlijk, maar ’t Zandeken… Ze hadden mij gezegd: “Het is een kleine gemeenschap. Er wonen zes, zeven families. Maar die zijn allemaal met elkaar getrouwd.” Het intrigeerde mij wel. Ik ging ernaartoe, maar er liep niemand op straat. Plots zag ik een boerin. “Maakt dat ge weg zijt”, riep ze. “Jamaar, ik…” “Ge hebt hier niets te zoeken. Wég!”‘
‘Het moet ook voor de bewoners van ’t Zandeken heel vreemd geweest zijn’, zegt Dominique. ‘Gasten met lang haar, een microfoon, die rare vragen stellen. Ze vertrouwden het niet helemaal. Op een bepaald moment moest ik het project voor het schepencollege van Evergem gaan verantwoorden.’
Koenraad: ‘We beseften dat we daar moesten gaan wonen. Anders zouden we nooit aanvaard worden. We huurden een huis en liepen er zonder camera rond, zodat we een deel van het straatbeeld werden. En dat lukte op den duur ook. Zelfs met die boerin is het goed gekomen. Ze dacht dat wij krakers waren. Ze zorgde voor een leegstaand huis, omdat ze leegstaande huizen zo triest vond.’
Dominique: ‘Op een bepaald moment hebben we een toonmoment georganiseerd. Het was vooral de bedoeling om de band met de bewoners te verstevigen. We hadden wat beeldmateriaal en oude foto’s, maar we hadden totaal geen idee van wie daar nu op stond. Zij zagen die foto’s, begonnen plots verhalen te vertellen. Dingen waarvan wij vaak achterovervielen. Op dat moment besefte ik: er zit ongelooflijk veel sociaal erfgoed in die oude mensen.’
Koenraad: ‘Ik zal nooit André vergeten. Een ploegbaas vanden ouden tijd, maar een schat. ‘Moede een schel hesp ‘en?’ vroeg hij. Haalde die toch wel een blok beenham van zijn zolder. Hij toonde zijn geweer en een vergunning uit de jaren stillekes. “Er zit hier wat wild in ’t Zandeken. Ik schiet mijn gerief zelf.” (lacht) “Het einde van ’t Zandeken, dat wordt mijn dood”, zei hij vaak. En hij heeft woord gehouden. Hij is vorig jaar gestorven. Op zijn doodsprentje stond: “Rust nu maar, papa. ’t Zandeken heeft u veertig jaar lang gelukkig gemaakt. Ge hoeft niet meer te vertrekken.” (zwijgt even) Ik wist niet dat zulke mensen nog bestonden. Dat contrast was ook zo treffend. Honderd meter verderop lag Sidmar, de industrie, de moderne wereld. En zij woonden in dat oude, agrarische gehucht.’
Dominique: ‘Ik hoor vaak zeggen dat Vlaanderen een verstedelijkte regio is. Dat klopt voor de ruimtelijke ordening, maar het klopt helemaal niet wat de mentaliteit betreft. Dat intrigeerde mij zo: dat gehucht lag op tien kilometer van Gent. En toch was dat compleet anders gestructureerd. Neem nu de pastoor. Hij had een meisje zwanger gemaakt. Wel, hij is moeten vertrekken uit het dorp. Op voorhand dachten we ook dat we alleen trieste verhalen zouden optekenen. Maar iemand zei ook: “Ik ben blij dat ’t Zandeken verdwijnt. Ik heb daar altijd willen ontsnappen. Die sociale controle, ik vond dat verstikkend.” Heel raar. Er was één groot taboe in ’t Zandeken: geld. Niemand heeft tegen een ander gezegd hoeveel hij gekregen heeft voor zijn huis. De sociaal bemiddelaar wist dat verdomd goed en heeft dat ook uitgespeeld. Die onteigeningswetgeving dateert nog uit de tijd van Napoleon en is sindsdien nauwelijks veranderd. Er blijken heel weinig vaste criteria te bestaan waarom iemand zoveel of zoveel krijgt. Ik vermoed dat sommigen heel goed onderhandeld hebben. En de sociaal zwakkeren… tja. Als ze hadden samengespannen, hadden ze waarschijnlijk veel meer uit de brand kunnen slepen.’
Kwart over zeven. De eerste bewoners wandelen de toonzaal van Caboor binnen. Ze omhelzen elkaar. Dikke kussen. Praten wat over vroeger – daaraan valt nu eenmaal niet te ontsnappen. Iemand zegt: ‘Als ze morgen een nieuw Zandeken bouwen, ik ga direct terug.’
‘Met de meeste ex-bewoners gaat het vandaag redelijk goed’, zegt Dominique. ‘Ook al missen ze ’t Zandeken. Vooral de boeren, die dicht bij de natuur leefden. Van de dertien boeren is er ook maar één opnieuw begonnen, de rest is gestopt. En opvallend ook: de oude mensen wonen nog altijd heel dicht bij ’t Zandeken. Ze komen ook nog altijd samen. Gaan elke week samen naar de markt in Kluizen en zo.’
Eric De Scheirder, de man met de rode lantaarn, vertelde mij daar ook iets over. Hij had kennisgemaakt met zijn nieuwe buren. Fijne mensen, daar niet van. Maar het zou nooit meer hetzelfde zijn. Met de mensen van ’t Zandeken was hij opgegroeid. Hij wist hoe ze eruitzagen toen ze jong waren. Wie hun eerste lief was. Hoe bespottelijk ze er in hun trouwkostuum uitzagen. Bijna alles wist hij van hen. Daarom fotografeert hij de laatste maanden de straat. Om de mensen en de huizen voor altijd te bewaren. De foto’s verzamelt hij dan in zijn computer in mappen. Map ‘Jerom’, map ‘De Rogiers’, map… Hij heeft ook een groot plan van de straat gemaakt, en plakt een foto waar ze gewoond hebben. ‘Anders vergeet ik dat.’
Zijn vrouw vindt dat allemaal flauwekul, dat nostalgisch gedoe. Zij wil ook zo snel mogelijk weg uit ’t Zandeken, hij wil zo lang mogelijk blijven. Zij vernietigt, hij bewaart. ‘Maar’, zegt hij, ‘eigenlijk doen we net hetzelfde. Het is gewoon een andere manier van afscheid nemen. Iedereen in ’t Zandeken doet dat op een andere manier.’
Anna Bobelijn en haar zus Margaretha hebben gedichten geschreven. ‘Om alles van ons af te schrijven.’ En dat was nodig. ‘Ik wil heel veel begrijpen,’ zegt Anna, ‘zolang ze mij maar niet behandelen alsof ik stom ben… Door mij valse plannen te tonen en zo. Ach, het was zo vernederend.’
Rita Van Herreweghe, vrouw van landbouwer Antoine, volgde een cursus landbouwgids. Bij wijze van eindwerk moest ze haar medecursisten rondleiden in een wijk. Ze koos voor ’t Zandeken, wat anders? Ze vertelde hen over het ontstaan van de wijk. Over haar huis (dat nog van haar schoonouders was), het bedrijf dat ze hadden opgebouwd, de strijd tegen de onteigeningen. ‘Toen de rondleiding afgelopen was, voelde ik me heel opgelucht. Ik was er klaar mee. Ik wil niet blijven in een wijk die niet meer de mijne is. In een wijk zonder huizen. Dat is even triestig als een boer zonder land. Of een wijkcomité zonder wijk.’
Halfnegen. De toonzaal van Caboor zit intussen vol. De lichten doven, de film begint. De bewoners zien hun dorp, een stuk van hun leven. De koeien. De huizen. De man met de oude Citroën DS. André. De bulldozers. Freya Van den Bossche, Daniël Termont en prins Laurent op de inhuldiging van het Kluizendok. Gastpresentatrice Anne De Baetzelier, die dure woorden uitspreekt: pres-tigeproject, toekomst, werkgelegenheid, vooruitgang.
Volgende scène. Een man aan de toog: ‘Er is één ding dat ik niet begrijp’, zegt hij. ‘Die schepen moeten vier, vijf tournages maken vooraleer ze in het Kluizendok zijn. Dat gaat toch nooit rendabel zijn?’ Gegniffel in toonzaal Caboor om zoveel boerenwijsheid.
De laatste scène van de film is waanzin. Een paar bewoners wandelt door een eindeloze zandvlakte, een woestijn lijkt het wel. Plots houdt iemand halt, kijkt om zich heen en zegt wat triest: ‘Ik denk dat het hier was dat we gewoond hebben.’ Het zand waait op.
De aftiteling verschijnt. Dominique van Victoria Deluxe staat op en spreekt de zaal toe: ‘Beste bewoners en oud-bewoners van ’t Zandeken. Meestal vraag ik na een voorstelling altijd aan mensen: “Was ’t schoon?” Maar dat ga ik deze keer niet vragen. Ge wordt nu allemaal uit elkaar getrokken. Maar ik hoop dat ge elkaar gaat blijven zien. En aan de kinders die hier op de eerste rij zitten: ik hoop dat ge nooit vergeet waar ge vandaan komt. Allez, ’t is tijd voor een glas.’
Lang applaus. Mensen geven de regisseur en de andere Victoria Deluxers een kus. En zeggen: ‘Dank u.’
‘Het is heel raar’, vertelt Koenraad later aan de toog. ‘Aan de ene kant heb ik heimwee naar die tijd. Terwijl ik aan het filmen was, heb ik ook hun pijn gevoeld. Net zoals ik het wreed vind dat de plaatsen waar ik als kind speelde niet meer bestaan. Maar mij hoor je niet zeggen: “Ik ga de mensen van ’t Zandeken blijven zien”. Dat is toch niet waar. Ik zal hier niet meer komen. Ik bedoel maar: ik zie mijn beste vrienden nauwelijks, wegens te druk. Ik ben een kind van een andere generatie, hè.’
Intussen ontspint zich een discussie in de Caboor. Over hoe en wanneer de eerste migranten, de Hongaren van café Boedapest, ooit in ’t Zandeken beland zijn. Voor of na de oorlog? Ze komen er niet uit.
Christiane, ooit het meisje van café De Nachtegaal, vertelt over de Vuile Bende. Dat ze weleens met een brommer voor hen poseerde. ‘Alleen poseren, hè, rijden durfde ik niet.’ Op een dag had ze een nieuw kapsel. De Vuile Bende vond het maar niks, en ze namen haar mee om haar kapsel te bewerken. Uit pure colère en wraak op de Vuile Bende schoor ze die avond haar krullen af.
Gelach. De dj draait Born to Be Alive. Christiane loopt naar de dansvloer, beweegt met haar heupen en zingt: ‘Born, born…’ Net zoals jaren her in café De Nachtegaal. Haar bruine, glinsterende krullen zijn dan wel grijs geworden, maar ze is moeiteloos jong gebleven. Het meisje waarvoor de jongens van de Vuile Bende indertijd een moord zouden hebben begaan.
De nacht kan niet op.
Maandagmorgen, terug in Brussel. Mail gestuurd naar Herman Balthazar.
‘Geachte Heer Balthazar,
Hoogstwaarschijnlijk bent u het vergeten, maar ik heb drie jaar geleden een reportage gemaakt over ’t Zandeken. U hebt mij toen een boze mail gestuurd. Deze week ben ik er terug geweest en ik begrijp het nog altijd niet. Ik vraag mij af of u nog weleens aan die mensen denkt. En of het, achteraf bezien, nu zo noodzakelijk was dat hun dorp moest verdwijnen. En op die manier. Met vriendelijke groet, Stijn Tormans.’
Hij stuurt de volgende mail terug.
‘ Mijnheer Tormans,
Zeer zeker herinner ik mij uw reportage van drie jaar geleden. Hoogst zelden heb ik gereageerd op persartikels, maar mijn boosheid toen was allerminst te wijten aan een emotionele bui en ik neem het de directie van Knack nog altijd kwalijk dat ik geen enkele reactie kreeg op mijn protestbrief. “Een journalistiek genre – de reportage” (uw woorden) is geen vrijbrief voor eenzijdige emojournalistiek. U zegt dat U vijf dagen doorbracht in ’t Zandeken. Een halve dag meer in mijn bureau destijds had u meer kunnen leren. Zeer zeker heb ik deze zaak toen gevolgd en zeer zeker was ik mij bewust van het begrijpelijke leed en droefmakend onbegrip van enkele bewoners. Het ging om een klein maar cruciaal en menselijk zeer delicaat onderdeel van het grote ROM-project Gentse Kanaalzone. Nationaal en internationaal zijn wij meerdere keren gelauwerd en geprezen om onze multidisciplinaire aanpak waarin economie (i.c. industrie, landbouw en maritiem transport), ecologie en bewoning in zorgvuldig evenwicht gebracht moesten worden, ook met permanente inspraak en voorlichting van bewonersgroepen. (…) Wij hebben destijds te allen prijs een scenario-Doel willen vermijden, maar u moet eindelijk eens willen inzien dat de zone ’t Zandeken al meer dan dertig jaar als woonkern zone-vreemd lag in een industriegebied. Wanneer ik op 1 december 2004 gepensioneerd werd, was dit proces nog in volle gang, ook het zoeken naar de best denkbare maar steeds spijtige herlokaliseringen. Wanneer uw pen kriebelt om na drie jaar naar datzelfde journalistieke jachtgebied terug te keren, dan vraag ik u met klem ook eens uitvoerig te praten met de coördinerende en best geïnformeerde ambtenaar (adres in cc). Ik verzoek u dit schrijven ook ter kennis te brengen van uw journalistieke directie en hoofdredactie.
Met vriendelijke groet, Herman Balthazar.’
FILM EN FOTOTENTOONSTELLING ZAND EROVER VAN VICTORIA DELUXE & CC EVERGEM, TOT 16 DECEMBER IN TOONZAAL CABOOR, www.victoriadeluxe.be. RESERVATIES: 09 358 51 00