Een klein doorzichtig jeugddrama.

Ach, wat is er overgebleven van onze jeugddromen,? klaagde Guido die me kwam bezoeken, daar ik het huis niet mocht verlaten wegens enkele ontstekingen die zich van strategische punten in mijn lichaam hadden meester gemaakt. Dit is natuurlijk geen gesprek om een persoon, van wie de witte bloedcellen de strijd aangebonden hebben met de indringers, op het rechte been te zetten.

?Ik mag me gelukkig achten,? zei ik, ?en wel héél gelukkig, anders was ik nu een pompier op rust, want op mijn zesde levensjaar waren de spuitgasten in mijn kinderogen halfgoden.?

?Zeker, zeker,? antwoordde hij. ?Mij zou het ook zo vergaan zijn want melkboer was mijn ideaal. Hoewel mijn beheerste drankzucht hiermee in tegenspraak is, heeft het uitschenken van kappers en halve liters melk lang, ja te lang, door mijn gedachten gespookt. Ik ben er zeker van dat ik hiervan nog hier of daar een verborgen stigma draag. Daarna was het mijn diepste wens scheikundige te worden.?

?Dit geloof ik niet !? riep ik uit. ?Zo’n toeval bestaat niet, namelijk ik wilde ook scheikundige worden toen ik zo’n dertien jaar was.?

En plots, alsof ik een madeleinekoekje gegeten had met een slok lindethee, werden mij de jeugdherinneringen als door een trechter in mijn hoofd gegoten. Ik had het leven van Edison gelezen, de tovenaar van Menlo Park, in de speelgoedzaken lagen grote kartonnen dozen waarop een jongen van mijn leeftijd mengelingen en verbindingen zat te maken tussen retorten en proefbuizen. In grote letters stond er te lezen ?De Kleine Scheikundige?. Het was de tijd van de meccano en elektrische treinen, iedereen moest ingenieur of uitvinder worden en zoals tijdens een griepepidemie werd ook ik aangestoken. Nadat ik me het boek van Leo Senden ?Praktische Scheikunde? had aangeschaft, was het pleit beslecht. Ik ging voor mijn vader staan en zei : ?Pa, ik wil chemist worden.?

?Ja, jongen,? antwoordde hij terwijl waarschijnlijk mijn lamentabele uitslagen voor rekenkunde voor zijn geest voorbij schoven. ?We zullen wel zien, maar je hebt mijn zegen.? Hij zuchtte want hij wilde mij liever als cellist door het leven zien gaan. Om me de grauwe werkelijkheid van het chemistenleven te tonen, nam hij me mee naar een vriend van hem die in het laboratorium van een koekjesfabriek de scepter zwaaide. Vol ontzag en afgunst betrad ik de werkplaats. Ik zag hoe een brokje deeg onder een klok geplaatst werd en bij verwarming de ontsnappende dampen gemeten en ontleed werden. Voorwaar geen spectaculaire vertoning waarbij iets gaat gloeien, ontploffen of tenminste radioactief stralen.

Ongeschokt door de sleur van het laboleven besloot ik niet het einde van mijn studies af te wachten en ons washok, dat achteraan in onze tuin stond en in onbruik was geraakt doordat er zich een zelfwasserij op het Zimmerplein gevestigd had, tot laboratorium om te toveren. Dat was nog eens wat anders dan ?De Kleine Scheikundige?, die onder de tafel van een eetkamer een beetje zat te knutselen.

Om te beginnen sloeg ik de ruiten van het washok uit, bang voor de rook en de kwalijke walmen die zich konden ontwikkelen. Daardoor veroordeelde ik de werkruimte hopeloos tot een zomerlaboratorium. Daarna begon ik mijn labo te stofferen met alles wat voor enkele franken bij de drogist te verkrijgen was : maagzout, solferbloem, kaliumchloraat, soda en dergelijke keukenproducten. Echter, voor zo ver ik uit de werken van Leo Senden kon opmaken, was de carrière van een jonge zelfstandige scheikundige schier onmogelijk indien hij niet over een tweehalzige fles beschikte. Toen nam ik een beslissing die vele levens een ander verloop gaven. Ik bestelde bij de heer Dumont een tweehalzige fles. Mijnheer Dumont was een verstokt vrijgezel die in een winkeltje de meest onwaarschijnlijke waren verkocht. Hij droeg een grijze stofjas, een hoed, bril, sprak met een piepstem, rookte een pijp en scheen zo uit een schilderij van René Magritte te zijn gestapt. Weet u bij toeval hoe de tanden heten die een schijfriem bijeen houden ? Ik ook niet, maar zij waren wel bij de heer Dumont te koop. Watersloten, brede kurken en schuurschijven lagen te pronk in zijn éénvenster-vitrine. Zijn klein bedrijf had altijd op olie gevaren. Nu veroorzaakte mijn bestelling een springtij. Hij had weet van de roem van mijn vader, ik was dus mijn gewicht in goud waard. Toen drie weken later de fles klaar was en ik de winkel binnentrad, piepte hij me toe dat de prijs 250 frank bedroeg. Ik deinsde en deinsde achteruit tot ik, ik weet niet hoe, uit het winkeltje raakte. Ik rende naar huis en verborg me in mijn zomerlaboratorium, het was gelukkig zomer. Nooit heb ik nog een voet bij mijnheer Dumont binnengezet. Sinds hij de onvrijwillige eigenaar geworden was van een tweehalzige fles, leidde hij een teruggetrokken leven. Ik nam een andere weg naar school want vanachter mandflessen en maatglazen priemden mij twee boze ogen tegen. Ik vermeed de straat waarin hij woonde. Zijn achting voor mijn vader duikelde waarschijnlijk met vele hectopascal naar beneden om het eens in luchtdruktermen uit te drukken. De tweehalzige fles was een verstorend element in de biotoop van onze buurt.

?Ik ga eens kijken,? zei Guido.

?Bedankt voor het bezoek,? zei ik ?maar vergeet niet dat :

Though nothing can bring the hour

Of splendour in the grass,

of glory in the flower

We will grieve not.?

Daar moest ik stoppen, want verder reikt mijn memorie niet.

?Al goed, al goed, Wordsworth,? lachte hij, de trap afdalend.

?Verdomme,? dacht ik, ?het klinkt te mooi om een natrap te zijn.?

Gommaar Timmermans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content