Een week lang zouden wij op de meren van Friesland de wateren onveilig maken. Maar een zeilboot was zeven meter op twee en een halve meter is een kleine ruimte om zeven dagen lang vier individualisten te herbergen.
Dromen van een zeilboot en erop leven, zijn twee totaal verschillende dingen. De droom is zonnig en droog. Een lieflijke zefir drijft u op babbelende golfjes naar uw bestemming. De werkelijkheid is nat en vochtig. Windvlagen doen de boot steigeren en waaiend uit alle verkeerde richtingen houdt hij u zover mogelijk van uw doel verwijderd. Althans zo was de eerste dag.
De eerste dag sloeg heel wat illusies de bodem in want de verwachtingen waren hoog gespannen. Walter die de enige brillendrager van het gezelschap was, had benevens zijn snorrenvet een lippenstiftvormig staafje vet dat de snor in de juiste krul houdt ; een geheim dat hij langs vele slinkse wegen aan Salvador Dali ontfutseld had , ook een rolletje tape meegebracht om zijn bril aan zijn oren vast te kleven zodat die niet bij een onvoorziene windstoot in het Sneekermeer zou verdwijnen en hij de daaropvolgende dagen Friesland door gehamerd glas zou moeten bekijken. Naast deze twee levensnoodzakelijke bezittingen had hij nog een kookboek van een vermaarde kok meegebracht, daar hij van deze onderneming een culinaire vijfmerentocht wilde maken. Met ontzetting overschouwde hij vanachter zijn vastgekleefde bril het vijftig bij vijftig grote kombuis waar één gasbek in een cardanusring opgehangen was. Niet de uitgelezen keukeninrichting waar men een ?boef Miroton? op klaarstoomt of een ?coque en pâte? op toebereidt, zodat onze eerste maaltijd bestond uit sukkadenbrood met hardgekookte eieren : een gerecht waarop in sommige dictatoriale staten de doodstraf staat. Doorweekt en koud tot in het ruggenmerg meerden wij aan bij een café dat met zijn hielen in het water stond. Het ontving zowel langs voren land-, als langs achteren watergasten. Terwijl ons bovengoed voor de kachel hing te drogen, kregen wij hier onze eerste lessen in het jenever drinken. Een negentigjarige blozende habitué vertelde hoe hij zijn kruim en jeugd behouden had door het dagelijks drinken van elf ?neutjes? jenever.
?Jonge jenever, jongens,? zei hij, ?jonge, daar zit geen kwaad in, zoals bij de junge meiskes. Maar schouw je van oude, want daar zit den duvel in, hij verbrandt je darmen en bijt in je lever.?
Geschrokken dronken wij warme chocola die natuurlijk ook de lever aantast maar niet onder het label alcohol.
Niet enkel was ondertussen de avond maar ook de nacht gevallen. Met z’n vieren slapen op een spits toelopend oppervlak van enkele luttele vierkante meter is geen simpele zaak. James Joyce had hier een oplossing voor gevonden om in een éénpersoonsbed ondersteboven te slapen om aan ruimte te winnen, maar niet iedereen neemt met deze oplossing vrede. Feit was dat ik, slechte slaper, zelfs op de zeven donsdekens van de prinses met de erwt (al was die erwt gekookt), rond vijf uur het liefdesleven der eenden stond te bestuderen een bedoening die niet aan het liefdesleven der neushoorns kan tippen, dat ik op mijn tv-toestel van nabij heb kunnen volgen.
Ons ontbijt bestond zoals u al wel hebt kunnen vermoeden, uit thee, sukkadenbrood en hardgekookte eieren, waar nog altijd de doodstraf op staat.
Toen de zon door de wolken brak en de volgende dag aankondigde, was het zondag. Wij lagen geankerd naast een dorp van pakweg zeshonderd inwoners, drie kerken en waar het huisharmonium met gezang ook zijn eigen overtuiging hemelwaarts zond. Wij bevonden ons middenin het land waar 646 godsdiensten welig tieren en er maar één saus gemaakt wordt, terwijl in Frankrijk men slechts twee godsdiensten bekent en er 646 sausen gecreëerd zijn. Een zondag bleek waarachtig een zondag te zijn en wij zeilden zoals het in de jongensboeken van vóór de Tweede Wereldoorlog beschreven werd, langs hoeven en grazende koeien, boeren die met petten zwaaiden en Dick Trommen die op klompen op de dijken meedraafden. Wij spreken nu 1955, ondertussen spoken deze Dick Trommen dingen uit die wij, 67-jarigen, amper kunnen bevatten. Maar tot daar. Ondertussen had de pot witte plakkaatverf en de schilderkwast in het vooronder gerust. Toen echter de landrot Walter het roer voor zichzelf opeiste, kwam de dekverf en zijn eigenaar Jef in actie. Het ergste vrezende, overschilderde deze sluwe Antwerpenaar naam en registratienummer van ons vaartuig aleer de helmstok in deze bewoner van het Zoerselse te geven. Een gelukkige, ja zeer gelukkige ingeving want dit kind van het dennenappelland beukte op een woonboot in, waardoor er een, het moet gezegd, geen onaardige deuk in ontstond. Daarop schuurden wij de verf van een toerjacht, beukten tegen een paar meerpalen en schoten door de ophaalbrug zonder de bruggendraaier zijn penning te gunnen, die met obscene gebaren zijn uiterste ongenoegen liet blijken.
Bijna een week lang leefden wij op sukkadenbrood en hardgekookte eieren, en het scheelde niet veel of onze chefkok werd aan de mast opgehangen. Bij onze aankomst in Grauw ijlden wij naar een restaurantje en aten ons voorbij in wat wij in België stoofvlees noemen. Huiswaarts rijdende over de Moerdijk wierp Walter zijn rol en tape en de laatste hardgekookte eieren in de branding.
Gommaar Timmermans