?Ruwe zoon van Vlaandrens kusten, ongeslepen diamant. Goudhart onder ’t wollen baaitje. Roem en lust van ’t vaderland?, zo begint het gedicht ?De Vlaamse Visser? van P. Louwerse om over te gaan in een ode aan het ongemeten zout en de pikbroeken die op deszelve varen.

Waarom begin ik dit stuk met een gedicht over de rusteloze zee en zij die haar trotseren ? Omdat ooit ook ik de roep der zee tot negentig kilometer in het binnenland hoorde weerklinken. Goed, wij voelen tot in Lier de harteklop der getijden van ons aller moeder, maar het water van de Nete is niet eens brak en de zoetwatervissen gedijden er welig in voor Mol en Tessenderlo er hun gamma stralen en zware metalen in loosden. Wij zijn een familie zowel langs vaders als moeders kant van landlubbers. Het enig contact met het water was de overzetboot van Vlissingen en Sint-Anneke. Toch zwierf er ergens een zilte gen rond die o wonder in mij op vijfjarige leeftijd aan de oppervlakte kwam. Tijdelijk toppunt van mijn zeemanscarrière was dat ik mijn eerste communie deed, gekleed in een matrozenpak compleet met petje en linten en een marinefluitje aan een gevlochten koord, dat mijn moeder diezelfde avond nog in beslag nam en voor later achter slot en grendel wegsloot.

In de volgende jaren stagneerde het zeemanschap enigszins in mij. Mijn aandacht werd tegen mijn zin in opgeëist door de regel van drie, het ’t kofschip, Leopold II die ons de Congo schonk en het symbolum des geloofs. Maar al die tijd wachtte de zilte gen op waakvlam. Plechtige communie, vormsel, oorlog kwam, oorlog ging, merkwaardige producten, gelijkbenige driehoeken, Tom goes to England, al deze afleidingsmanoeuvres konden het smeulende vuur niet blussen want om de asse gloeiend te houden, las ik around the world ?Single-handed? van Harry Pidgeon, ?The Cruise of the Amaryllis?. Ha, de vrijheid van de zee, het neuzen zetten naar het land van buiten de territoriale wateren, amper drie zeemijlen buiten de kust, (nu waarschijnlijk meer) het zomaar bloot op dek rondlopen, dag en nacht platen spelen, etmalen als een klont liggen slapen zoals een krokodil in de modder, enkel chips eten en cola drinken, kortom de hemel op zee.

Voor zulk een onderneming moet men echter vooral over enkele dingen beschikken die voor een twintigjarige zoveel jaren geleden niet vanzelfsprekend waren, namelijk geld, geld en nog maar eens geld. De staat stond toen nog niet klaar om een rinkelende regen van Belga’s over de jong afgestudeerden uit te schudden en er was dus heel wat gewiekstheid en retoriek nodig om onze ouders van hun dierbaar goud ten dele afscheid te laten nemen. Want, daar een eigen schip ver buiten elk denkbaar bereik lag, hadden drie gelijkvoelende vrienden en ik een zeiljachtje gehuurd in Friesland. Van blootlopen zou op de Friese meren wel niet veel in huis komen maar zoiets kan gemakkelijk uitgesteld worden tot later. Ik hoop niet dat, daar er reeds twee keer over dat naakt lopen in deze tekst gewag wordt gemaakt, ook maar iemand op de gedachte zou komen dat ik een naturist ben. Het ging mij meer om de geklede goegemeente vanop veilige afstand te tarten. Want wat naturisme betreft, ik ken niets onzaliger dan twee naakte paren die een tafeltennistornooi uitvechten, terwijl vreemdgenoeg een naakte schaakpartij mijn volledige goedkeuring wegdraagt. Ken uzelf, een schier onmogelijke opgave.

Maar laten we al deze freudiaanse toestanden aan ons voorbij gaan. Walter, Jan, Jef en ik hadden dus voor een week een zeilbootje gehuurd. Jan was een volwaardig zeiler, ik wist dat bakboord links en stuurboord rechts was, kende kraanlijn uit grootschoot, afvallen gijpen en nog meer gevaarlijke dingen.

Jef ging mee om veel te lachten en Walter had nooit een schip of roeiboot betreden, hij had liever per amfibievoertuig de meren afgevaren.

Na een duizelingwekkende autotocht over de afsluitdijk van de Zuiderzee reden wij juichend Friesland binnen. Wat een luchten ! Wat een landschap ! Grazende koeien zoals onze beroemde runderenschilder Verboeckhoven ze zich niet zou durven dromen. Kieviten, geel- en andere gorzen, kortom een groene droom. De verhuurder was een waardige Fries die op een woonboot woonde, struise vrouw, opengeslagen bijbel op een lezenaar midden in de woonkamer, halve kanten gordijntjes zodat men altijd het water en de lucht kon zien.

Toen wij het geld overhandigden, had ik het gevoel alsof het een godspenning was en wij onszelf moesten bekruisen, maar de man bleek heel meegaand te zijn, geen muggenzifter. De boot werd ons toevertrouwd met als toegift een fles propaan (gevuld) en een sukkadenbrood, ook gevuld.

Toen wij wild van verlangen naar het bandeloze zeemansleven de meertouwen gingen doorhakken, hield Jef, een Antwerpenaar, ons tegen. Hij verdween in het dorp en verscheen weldra terug met een grote pot witte plakkaatverf en een schilderskwast. Wij vervielen in een staat van totale verbazing. Weldra echter zou blijken welke enorme diensten dit kunstenaarsgerief ons zou bewijzen.

Gommaar Timmermans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content