De Goethekalender is een eeuw oud. In dit jubeljaar staat hij in het teken van ‘Goethe und die Zeit’. Maar de tijd knaagt aan de grote cultuurdrager, en aan de taal waarin hij zich uitdrukte.
De groten overleven niet, ze worden bijgezet in gemeenplaatsen. Van Johann Wolfgang Goethe (1749-1832) herinnert men zich het gedicht over de Elzenkoning ( Wer reitet so spät durch nacht und Wind/Es ist der Vater mit seinem Kind/Er hat den Knaben wohl in den Arm/ Er fasst ihn sicher, er hält ihn warm… ), al dan niet aan de hand van het lied van Robert Schumann. Men denkt aan de rust boven de bergtoppen, aan de zelfmoordrage onder jongeren na het lezen van Die Leiden des jungen Werther, aan de idee dat alle theorie grijs is en de gouden levensboom groen. Prachtig. Maar een beetje kort. Zouden theatermensen vandaag de roman Wilhelm Meisters Lehrjahre nog als een bijbel dicht tegen het hart dragen? De tot de handel voorbestemde jongeman Meister doorloopt zijn levensschool tijdens de jaren waarin hij met een zigeunertheater rondreist. Hij weet zich pas echt gevormd, wanneer hij beseft dat hij met het leren kennen van zeden en gewoonten in het theater – en met een doordachte uitvoering van Hamlet – tegelijk de echte wereld heeft doorgrond: ‘Hoe deze mensen zichzelf volstrekt onbekend zijn, hoe ze hun ding zonder nadenken doen, hoe hun eisen zonder grenzen zijn, daar heeft men geen idee van. Niet alleen wil iedereen de eerste zijn, ieder wil maar wat graag al de anderen uitsluiten, en ziet niet, dat hij met hen samen amper tot iets komt; ieder denkt dat hij superorigineel is, en is niet in staat om zich in iets te vinden wat buiten de sleur valt; daarbij een voortdurende onrust naar iets nieuws. Met welke heftigheid werken ze tegen elkaar! En slechts de meest bekrompen eigenliefde, de meest beperkte eigenbaat maakt, dat ze zich aaneensluiten.’
In zijn Sturm und Drang-jaren probeerde Arne Sierens zijn regiekunst eens uit op Stella, een jeugdwerk van Goethe in een vertaling van Lieven Tavernier. Het NNT pakte vier jaar geleden het stuk Torquato Tasso aan. Misschien gebeurt hier en daar op Nederlandstalige podia nog wat met het werk van de Europese cultuurdrager, maar veel kan dat niet zijn. Zelfs in zijn eigen Duitse taalruimte wordt het vooral wachten tot het jaar 2032, wanneer hij tweehonderd jaar dood zal zijn. Dit, naar het voorbeeld van zijn zogenaamde evenknie, de eigenlijk veel gedateerdere Friedrich Schiller. In 2005 werd deze overstelpt met jubileumpraatjes, heruitgaven, artikelen en opvoeringen, terwijl hij na WOII met name door zijn gezwollen ‘nationalistisch’ discours alleen nog in scholen gelezen werd, en als een zware brok antiek meegesleept.
Helaas, ook de levendige en universalistische Goethe sterft. De eentalig Engels georiënteerde hypecultuur in het iPod-nanotijdperk lijkt hem de genadeslag te hebben gegeven. De man, die zich in zijn 82 levensjaren verhield tot rococo, classicisme en romantiek, spreekt niet meer aan. Op zijn helder, licht en majestatisch vloeiende taal zit verrassend weinig sleet. Niettemin wordt hij breedvoerig, oubollig en saai bevonden. Net als zijn ideeën, die toch de zinnelijke waarneming en de individuele vrijheid in het vaandel voeren.
In Frankfurt staat Goethes geboortehuis annex museum. Het ‘heldere en opgewekte’ neobarokgebouw werd tijdens het bombardement van 1944, samen met de hele historische binnenstad, platgegooid. In het in zijn vroegere staat herstelde huis lopen we moederziel alleen, tussen snelle Japanners. En denken aan het verhaal Goethe schtirbt (sic) van Thomas Bernhard uit 1982. Goethe zou op zijn sterfbed niet de beroemde woorden ‘Mehr Licht!’ hebben uitgesproken. In werkelijkheid zou hij ‘Mehr nicht!’ hebben gezegd. Ooggetuigen zouden doelbewust een leugen de wereld hebben ingestuurd, die ze zich later zouden hebben beklaagd.
JAN BRAET