Volgens Karl Marx was godsdienst opium van het volk. Volgens de laatste wetenschappelijke inzichten klopt dat nog ook. Of toch bijna. Godsdienst heeft in elk geval een cruciale functie in onze hersenen. Misschien verklaart dat waarom religie niet bepaald op de terugweg is.
Een mens kan het werkelijk zo gek niet bedenken of Onze Lieve Heer heeft er een oplossing voor. Zelfs in geval van overgewicht heeft Hij een plan van aanpak. In de Verenigde Staten is een hele tak van de afslankindustrie opgehangen aan de vraag: What would Jezus eat?
Jezus als diëtist. Het is maar een van de vele bizarre weetjes die John Micklethwait en Adrian Woolridge serveren in hun vorig jaar verschenen God is back, een boek waarvan jammer genoeg nog geen Nederlandse vertaling in het verschiet ligt. Met tal van feiten en cijfers tonen de auteurs aan hoe de impact van religie op onze wereld almaar toeneemt.
God is big business, een sterk merk waar veel geld mee wordt verdiend. Niet alleen in de Verenigde Staten, maar zowat overal ter wereld, ook in landen waar het tot voor kort streng verboden was om in Hem te geloven – in China groeit het aantal gelovigen zelfs zo snel dat het tegen 2050 het land zal zijn met de meeste moslims én de meeste christenen ter wereld.
God is groot en zijn marktaandeel blijft groeien.
En dat is niet wat een aantal westerse intellectuelen in de jaren zestig van de vorige eeuw hebben voorspeld. Wel zeer integendeel. Zo beweerde de Amerikaanse socioloog Peter Berger in 1968 met grote stelligheid in The New York Times dat we bij het begin van de eenentwintigste eeuw gelovigen alleen nog zouden aantreffen in ‘kleine sekten’, waar ze zich zouden verschuilen om weerstand te bieden aan een steeds goddelozere wereld.
Het zal een magere troost zijn voor Berger en consorten dat Voltaire in de achttiende eeuw ook dergelijke boude voorspellingen deed: de beroemde Franse filosoof zag godsdienst toen al geen lange toekomst meer beschoren. De redenering van Voltaire en Berger was min of meer dezelfde: naarmate mensen slimmer en rijker worden, hebben ze steeds minder behoefte aan God. Als de mens zichzelf intellectueel en materieel emancipeert, kan hij op eigen benen staan, zonder opperwezen of leven na de dood. De moderniteit maakt God overbodig.
Dácht men. Niets is minder waar gebleken, schrijven Micklethwait en Woolridge: ‘De grote krachten van de moderniteit – technologie en democratie, keuze en vrijheid – hebben veeleer een versterkend dan een ondermijnend effect op religie.’
Religieuze hersenchirurgie
In Europa werd God vorige eeuw dood verklaard en begraven. Maar Europa is de uitzondering, niet de regel. Het ziet er niet naar uit dat de rest van de wereld Europa zal volgen op het pad van de secularisering. De kans is veel groter dat God ook in Europa een comeback maakt – en heus niet alleen door de instroom van religieuze migranten.
De uitzonderingspositie van Europa heeft volgens de auteurs van God is back te maken met de eeuwenlange spanning tussen kerk en staat. Een spanning die leidde tot een scheiding. Maar in Europa diende die scheiding van kerk en staat om de invloed van kerk op staat te beteugelen. In de Verenigde Staten was het net omgekeerd: daar betekent scheiding van kerk en staat vooral dat de staat zich niet te veel met religie mag bemoeien. God werd er overgelaten aan de vrije markt. Met alle succes van dien. Die groeiende markt strekt zich vandaag uit tot in Rusland en China. Niet het Europese, maar het Amerikaanse model verovert de wereld.
Dat is ook de overtuiging van de Britse theoloog Alister McGrath: de hoogdagen van het Europese atheïsme hebben welgeteld twee eeuwen geduurd, van de val van de Parijse Bastille in 1789 tot de val van de Berlijnse Muur in 1989. Atheïsme is als een vloedgolf over onze kusten gespoeld, maar het tij is ondertussen gekeerd.
Atheïsme is nu eenmaal niet erg sexy. De mens, schrijven Micklethwait en Woolridge, is blijkbaar een bijzonder religieus beestje: als hij de keuze heeft, zal hij geneigd zijn om te geloven in een of andere God, niet het minst omdat religie zowel zijn spirituele als zijn materiële welzijn kan verhogen. Wie zich ertoe kan brengen om oprecht te geloven, doet daar wellicht zijn voordeel mee.
Geloven is gezond: dat is ook de centrale stelling van de twee Amerikaanse onderzoekers Lionel Tiger en Michael McGuire in hun pas verschenen boek Het goddelijke brein. Tiger is antropoloog, McGuire is neuropsychiater. Samen leggen ze uit hoe het komt dat de mens zo’n religieus beestje is. Waarom het er niet naar uitziet dat godsdienst ooit zal verdwijnen. Primitieve rotstekeningen wijzen erop dat religie ruim 70.000 jaar geleden zijn intrede deed. Vandaag is het fenomeen krachtiger dan ooit. Ongeveer tachtig procent van de wereldbevolking bekent zich tot een of andere godsdienst. Keuze zat, overigens: er zouden op deze planeet een slordige 4200 verschillende religies bestaan. ‘Godsdienst’, schrijven Tiger en McGuire, ‘is even alomtegenwoordig als de zwaarte-kracht.’
En ze denken dat ze weten hoe dat komt. Ze noemen hun boek een vorm van ‘religieuze hersenchirurgie’: wie wil weten waarom religie zo krachtig is, moet afdalen in die anderhalve kilogram zware klomp grijze materie tussen onze oren. Daar en nergens anders bevindt zich de reden waarom onze diersoort zo verslingerd is aan religie.
Collectieve waanzin
De invalshoek van Het goddelijke brein is zeer verfrissend. Tiger en McGuire houden zich niet bezig met de vraag of God nu al dan niet bestaat. Ze zijn er ook niet op uit om aan te tonen dat godsdienst onzin is, dat God alléén maar tussen onze oren zit. Die strijd laten ze over aan auteurs zoals Richard Dawkins en Sam Harris, de zogenaamde neo-atheïsten, die een reusachtige afkeer hebben van godsdienst en in hun analyse uitgaan van de bekende boutade: ‘Als één persoon lijdt aan waanvoorstellingen, dan heet dat krankzinnigheid. Als veel mensen tegelijk lijden aan waanvoorstellingen, dan noemt men dat religie.’
Zij vinden, kortom, dat gelovigen gek zijn.
Maar dat lijkt Tiger en McGuire een zwaktebod. ‘Het kan niet’, schrijven ze, ‘dat de samenleving voor tachtig procent uit idioten bestaat.’ In plaats van godsdienst te veroordelen, moeten wetenschappers een verklaring zoeken voor het fenomeen. Waaróm zijn mensen zo religieus? Wat is het nut van religie? Een activiteit die, dwars door alle culturen en verschillen heen, zo alomtegenwoordig is, moet een duidelijke functie hebben. Een verklaring die, zoals die voor de meeste van onze eigenschappen, moet schuilen in ons evolutionaire verleden.
Waarvoor dient godsdienst? Stel die vraag aan Richard Dawkins en hij zal zeggen dat godsdienst geen nut heeft, dat het een spijtig en nutteloos neveneffect is van de werking van het brein. Geen adaptatie, maar een neveneffect van onze goedgelovigheid. Blindelings geloven wat je ouders je zeggen is een nuttige eigenschap die je behoedt voor vele gevaren: wie vader en moeder gelooft als ze ergens voor waarschuwen, valt niet in het ravijn en steekt zijn hand niet in het vuur. Dat heeft de natuur goed geregeld. Helaas, aldus Dawkins, geloven we onze ouders ook blindelings als ze ons indoctrineren met hun godsdienstige waanzin, als ze ons vertellen dat God bestaat, dat die ons geschapen heeft, dat hemel en hel bestaan, enzovoort. Zo verspreidt godsdienst zich van generatie op generatie, als een computervirus, een schadelijk stuk software met de ingebouwde boodschap: ‘kopieer mij’.
Sinds 11 september 2001 hebben de nieuwe atheïsten hun strijd nog opgevoerd. Godsdienst is niet alleen onzin, maar leidt bovendien haast uitsluitend tot onheil. Onze maatschappij heeft ten onrechte buitensporig veel respect voor religie. Het komt er dus op aan de mensheid te bekeren tot de goddeloosheid. Aldus nog Dawkins en consorten.
Maar die strijd zullen ze nooit winnen, weten de auteurs van Het goddelijke brein. Godsdienst is immers ook en vooral een positieve kracht in deze wereld, schrijven ze. Het klinkt een beetje vreemd in tijden van pedofilieschandalen, maar het kan geen kwaad om toe te geven dat het waar is: de grootste aanbieder van medische hulp en onderwijs op deze planeet is de katholieke kerk. In Afrika, schrijven Tiger en McGuire, zorgt de kerk voor maatschappelijke samenhang en in India is ze de grootste concurrent van het kastesysteem.
Religie deugt wel. En is geen neven-effect, schrijven ze. Als Dawkins dat beweert, spreekt hij voor zijn beurt. Het onderzoek naar de evolutionaire achtergrond van religie staat nog bijlange niet ver genoeg om definitieve conclusies te trekken. Minstens even waardevol is de hypothese dat religie geen neveneffect is, maar een duidelijk nut heeft. Meer bepaald voor onze hersenen. ‘Ons brein is een zoetekauw en vindt religie een lekker hapje.’
Het gelijk van Marx
Wie dat nuchter bekijkt, kan niet anders dan zich erover te verbazen. Religieuze mensen denken en doen de gekste dingen. Ze geloven dat er leven is na de dood. Dat hemel en hel bestaan. Dat je elke zondag naar de kerk moet. Dat je vijf keer per dag in een bepaalde richting moet bidden. Dat je baby’s enige tijd na hun geboorte met water moet besprenkelen. Dat Jezus hen kan helpen om te vermageren. En ga zo maar door.
Geloven kost behoorlijk veel energie. Het houdt ons intensief bezig. Waarom doen we eigenlijk al die moeite? Daar moet een goede reden voor zijn.
De verklaring van Tiger en McGuire komt hierop neer: geloven is goed tegen stress. Daarom zijn echt overtuigde atheïsten overal in de minderheid. Op puur rationele gronden, door diep na te denken, tot het besluit komen dat religie inhoudelijk nergens op slaat – zo doordacht niet-geloven lijkt veel moeilijker dan gewoon geloven. Zelfs mensen die het traditionele geloof laten vallen, blijven doorgaans wat men tegenwoordig ‘ietsisten’ noemt: ze zijn geen atheïsten, maar blijven ervan overtuigd dat er toch ‘iets’ moet zijn.
Dat komt, lezen we in Het goddelijke brein, omdat het brein zich comfortabeler voelt bij geloven dan bij niet-geloven: ‘Net zoals het lichaam zich comfortabeler voelt wanneer het in een hangmat ligt dan als het aan een rekstok hangt.’
Ons brein is eigenlijk niet gemaakt om na te denken. Ons brein is gemaakt – geëvolueerd – om te handelen. Als wetenschappers gaan Tiger en McGuire er uiteraard van uit dat er geen scheiding is tussen lichaam en geest: ons lichaam is het instrument waarvan onze geest zich bedient om te overleven in deze wereld. Het brein is gespecialiseerd in het oplossen van praktische vraagstukken, zoals daar zijn: ‘Hoe sla je brandhout op? Hoe maak je potentiële partners het hof? Hoe sus je een kind? Hoe steek je een rivier over?’
Maar de wereld is zeer complex, onvoorspelbaar, frustrerend, dubbelzinnig. Dingen gaan voortdurend fout, mensen gaan dood, het onheil slaat toe zonder reden. Dat veroorzaakt stress. Die stress wordt alleen maar groter als het brein zich – onwillekeurig – andere vragen begint te stellen, vragen die niets met het strikte over-leven te maken hebben. Wie ben ik? Wat gebeurt er als ik sterf? Hoe is de wereld ontstaan? Waar gaat de wereld naartoe?
Religie neemt die stress weg, door voor heel die complexe en onvoorspelbare wereld een grote, allesomvattende verklaring te bieden. Er is een Schepper, die alles overziet, die alles weet en alles kan, die met de wereld in het algemeen en met ons in het bijzonder wel degelijk een bedoeling heeft. Dat geloof in een niet-waarneembare werkelijkheid krijgt in onze hersenen hetzelfde gewicht als wat we weten over de tastbare werkelijkheid.
Wat voor de neo-atheïsten een hallucinatie is, is volgens Tiger en McGuire een soort kalmeermiddel dat het brein voor zichzelf produceert.
Is godsdienst dan toch opium voor het volk, zoals Karl Marx ooit schreef? Is religie een roesmiddel dat proletariërs aller landen zichzelf toedienen om hun ellendige bestaan in deze kapitalistische wereld te verzachten?
Bijna. Een betere vergelijking is Prozac, suggereren Tiger en McGuire. Prozac was het eerste middel van een nieuwe generatie antidepressiva die aan het einde van de vorige eeuw werden gelanceerd. De werking van zulke middelen wordt verklaard door de zogenaamde serotoninehypothese, die zegt dat depressieve patiënten in hun hersenen een tekort hebben aan de neurotransmitter serotonine. Prozac stimuleert de doorstroming van serotonine en neemt op die manier de symptomen van depressie weg.
Religie doet precies hetzelfde. Niet alleen voor wie depressief is, niet alleen voor ’s werelds proletariërs, maar voor iederéén. Wie een godsdienst belijdt, beïnvloedt daarmee rechtstreeks het serotoninegehalte in zijn brein.
De kerk als serotoninefabriek
Het was auteur Michael McGuire die in de jaren tachtig van de vorige eeuw mee aan de basis lag van die nieuwe antidepressiva zoals Prozac. Hij deed onderzoek bij meerkatten naar de functie en productie van serotonine. Het bezorgde hem het inzicht van zijn leven.
Een inzicht over het belang van hiërarchie.
Wat bleek namelijk? Bij dominante mannetjes lag het serotonine- gehalte in het brein veel hoger dan bij ondergeschikte mannetjes. Maar als de hiërarchie veranderde – wat regelmatig kan gebeuren – dan veranderde ook het bijbehorende serotoninegehalte. Met andere woorden: de positie van een aap in de hiërarchie heeft een directe invloed op de doorstroming van serotonine in zijn hersenen. Opklimmen in de hiërarchie verschaft de aap prettige ge-voelens. Een ontdekking van formaat, aldus McGuire: ‘Sociaal gedrag kon de biochemie van het brein beïnvloeden. Het kondat grondig en we konden het waarnemen.’
Een wonder is dat niet. Sociale diersoorten hebben geen geïsoleerd brein, maar een sociaal brein. ‘Ons brein kan niet puur individueel denken’, schrijven Tiger en McGuire. ‘Het is nooit volkomen vrij van de invloed van anderen. En ook is duidelijk dat niemand volledig het gedrag en de communicatie van anderen kan controleren. Dat we een sociaal brein hebben, betekent dat ons gewone beeld van dat brein – het mijne in mijn hoofd, het uwe in uw hoofd – alleen anatomisch correct is. Ons brein houdt maar weinig rekening met fysieke grenzen. Probeer maar eens een vraag van uw partner te negeren, een venijnige opmerking van een collega aan u te laten voorbijgaan of een vermaning van een predikant, of zelfs een korte ontmoeting met een onbekende bedelaar die u een paar centen vraagt kort nadat u bij de bank een flinke cheque hebt geïnd. Natuurlijk beïnvloeden anderen sterk hoe we denken en voelen.’
Welke rol speelt religie in dat plaatje?
Om te beginnen zijn alle gelovigen gelijk in de ogen van God: in kerk of moskee of synagoge is de wereldse hiërarchie van geen tel meer. Die blijmoedige omgang tussen gelovigen stelt het brein gerust. De signalen die een gelovige krijgt als hij samen is met andere broeders en zusters, zijn dezelfde signalen die een dominant dier krijgt van een ondergeschikt dier: ‘Wij respecteren u, u bent oké, wij zijn vriendelijk tegen u.’
Maar even belangrijk zijn de rituelen: bidden, mediteren of het voltrekken van andere rituele handelingen verandert het chemisch profiel van het brein. Onder meer omdat het comfort, zekerheid, voorspelbaarheid creëert. Ook dat is al verschillende keren aangetoond. De hartslag daalt, het zuurstofverbruik daalt, de bloeddruk daalt – en de serotonine vloeit rijkelijk. Het lijkt wel een vorm van mentale gymnastiek.
Onze hersenen scheiden als het ware geloof af, luidt de slotsom van Het goddelijke brein. Wij produceren geloof en de bijbehorende hersensappen om stress te voorkomen en te verlagen. Religie is goed voor de gezondheid: kerken zijn echte ‘seroto-ninefabrieken’.
Een gezond brein in een biddend lichaam? Jezus als diëtist én psychiater? Godsdienst als Prozac van het volk? McGuire en Tiger laten ons niet alleen op een frisse manier naar godsdienst kijken. Ze doen ook een voorspelling over de manier waarop we, gewapend met al deze kennis over de functie van religie, voor ons brein kunnen leren zorgen – met of zonder God: ‘Er komt een tijd waarin het gezond maken van het brein evenzeer een kwestie van wilskracht en goed organiseren wordt, als dat trainen zorgt voor een gezond lichaam.’
LIONEL TIGER EN MICHAEL MCGUIRE, ‘HET GODDELIJKE BREIN’, LANNOO, 231 BLZ.
JOHN MICKLETHWAIT EN ADRIAN WOOLRIDGE, ‘GOD IS BACK’, PENGUIN BOOKS, 406 BLZ.
DOOR JOËL DE CEULAER / ILLUSTRATIE KIM DUCHATEAU
Bidden, mediteren of het voltrekken van andere rituele handelingen verandert het chemisch profiel van het brein.
Religie neemt stress weg, door voor die complexe en onvoorspelbare wereld een allesomvattende verklaring te bieden.