Jean Paul Van Bendegem is gereformeerd protestant opgevoed. Rond z’n zestiende viel hij van zijn geloof af. Nu zegt hij: ik ‘geloof’ dat God niet bestaat. Dat is sterker dan zeggen: ik ‘geloof niet’ dat God bestaat.
Eigenlijk bent u dus ook ‘gelovig’.
Jean PaulVan Bendegem: Zeker. Ook ik maak de sprong naar het geloof. Alleen in de andere richting.
Wat is voor u de vraag der vragen?
Van Bendegem: Ik durf het bijna niet te zeggen, maar: waarom is er iets en niet niets?
Kwelt die vraag u? Of bent u veeleer verwonderd?
Van Bendegem: Gekweld ben ik zeker niet. En verwonderd… Verbazing is een beter woord. Ik ben voortdurend verbaasd als ik mijn medemens, en dus ook mijzelf, bezig zie.
In uw boek spreekt u over ‘de prutsende mens’.
Van Bendegem: Wij kunnen inzicht verwerven in de structuur van het universum, maar toch zijn we niet in staat om fatsoenlijk met mekaar samen te leven. Dat roept bij mij vaak ook verontwaardiging op, om alles wat misloopt en niet in orde is. Eigenlijk ben ik een klassieke Kantiaan. Dé drie vragen zijn: wat kan ik kennen, wat moet ik doen en wat mag ik hopen? Op die eerste vraag heb ik een antwoord gezocht in mijn boek. De tweede vraag is die naar het ethisch engagement.
En wat mogen wij hopen?
Van Bendegem: Ik zie geen enkele reden om te geloven dat we ooit een wereld krijgen waarin een nieuwe holocaust uitgesloten is. Helaas, helaas, helaas, helaas. Maar we mogen op z’n minst hopen dat het aantal mooie en grootse momenten mag toenemen.
U noemt zichzelf, net als uw leermeester Leo Apostel, een religieus atheïst.
Van Bendegem: Ja. Laat ik het zo formuleren: heel vaak zie je jezelf als een toeschouwer in het universum. Maar er is toch ook dat curieuze gevoel dat je een deel bent van dat universum. Die realisatie, het besef daarvan, is eigenlijk een diepe en religieuze ervaring. Overigens sluit ik totaal niet uit dat ik rond mijn zestigste opnieuw gelovig word.
Maar momenteel hoopt u niet op een hiernamaals?
Van Bendegem: Het zal ongelofelijk banaal klinken, maar niet iedereen schijnt het even evident te vinden: ik hoop wérkelijk dat wanneer ik dit tranendal verlaat, dat het dan gedaan is. Ik vind dit al een behoorlijk zware klus om te klaren, dus ik zou eindelijk wel eens rust willen hebben.
U hebt als atheïst de moeite genomen om alle godsbewijzen wiskundig te weerleggen. Waarom?
Van Bendegem: Adriaan Van Dis vroeg ooit aan Julian Barnes: ‘U bent atheïst en toch wordt in elk van uw boeken over God gesproken. Wat is uw probleem eigenlijk?’ Het antwoord van Barnes was prachtig: ‘If you are living in this world, one way or another you have to deal with the old bastard.’
De natuurwetten zijn geschreven in de taal der wiskunde. Zou God misschien de Grote Wiskundige kunnen zijn?
Van Bendegem: Nee. In de wiskunde draait alles om bewijzen. En als God oneindige vermogens heeft, kan Hij in één blik alle getallen zien. Dus op alle vragen waar wij nog mee zitten – onder meer over priemgetallen – kent God meteen het antwoord. Wat zou Hij zich amuseren met bewijzen? Bewijzen zijn typisch de weg die een arme, eindige sukkelaar moet volgen.
Als protestant bent u vertrouwd met de bijbel. Leest u er nog altijd in?
Van Bendegem: Zeer zeker. Ik blijf het een van de meest curieuze werken vinden die we in onze cultuur ooit hebben samengesteld. Vooral het begin van het boek Prediker is schitterend: ‘Hetgeen er geweest is, hetzelve zal er zijn, en hetgeen er gedaan is, hetzelve zal er gedaan worden; zodat er niets nieuws is onder de zon.’ Dat is bijna een weergave van ons dagelijks leven. Dat sommige mensen hun zingeving in de bijbel vinden, begrijp ik niet. Neem het boek Job, waarin God een weddenschap aangaat met de duivel. Ik voel mij verwant met Etienne Vermeersch, die zich afvraagt: een God die voor de lol weddenschappen afsluit, is dat nu de God van barmhartigheid, de God waar men troost kan vinden? Op andere plekken is het inderdaad de God van de liefde, maar eerlijk gezegd: ik vind het onvoorstelbaar dat men uit de bijbel één Godsbeeld kan halen.
Tot slot: u lijkt sprekend op Jezus van Nazareth. Een bewuste keuze?
Van Bendegem:(lacht) Nee, die middenstreep: dat is mijn gevoel voor symmetrie. En dat lange haar en die onverzorgde baard: dat is fundamentele luiheid. Onlangs zei iemand mij dat ik veeleer op Raspoetin gelijk. Toen dacht ik: oké, laat ik het dan zo maar houden.
Joël De Ceulaer