Bart Cornand

Jazzpianist Jack van Poll is na negen jaar in Kaapstad weer thuis in Antwerpen. Na jaren van toeren heeft hij nog één groot project op stapel staan: een jazzcollectief oprichten met jong talent in Vlaanderen.

Blue Note Festival: 15-18 juli en 23-25 juli op de Bijloke in Gent Jong Jazztalent in Gent: dagelijks van 18 tot 26 juli op het Goudenleeuwplein in Gent. www.bluenotefestival.com

‘Veel klassieke fossielen blijven onze muziek een jazzke noemen. Zolang die lui onze conservatoria besturen, komen we er nooit.’ Vergis u niet: wanneer de Nederbelg Jack van Poll (69) het over ‘ons’ heeft, dan bedoelt hij de Vlamingen. En Van Poll kent wat van jazzkes. Hij begon piano te spelen op zijn vierde, begeleidde vanaf de vroege jaren vijftig Amerikaanse jazzmen als Don Byas, Ben Webster en Johnny Griffin tijdens hun Belgische en Nederlandse concerten, had in de jaren tachtig een eigen platenlabel, en tourde met de legendarische vibrafonist Lionel Hampton en zangeres Dee Dee Bridgewater. Al die tijd hield hij zijn oren open, op zoek naar jong talent dat de traditie kon voortzetten.

In de schaduw van het Gentse Blue Note Festival vindt voor de derde keer Jong Jazztalent in Gent plaats. ‘Jong’ is binnen de jazz natuurlijk een relatief begrip: de grens voor prepensionering ligt in deze branche op tachtig jaar. De afgelopen jaren kon u op de wedstrijd onder meer kennismaken met de pianisten Jef Neve en Alexi Tuomarila en de saxofonisten Nicolas Kummert en Jan Verstaen, die intussen met uitstekende cd’s hun weg vonden naar een breder publiek. Als al die beeldenstormers nu ook eens wat mercantieler zouden willen denken, ziet de toekomst er volgens Van Poll niet eens zo slecht uit. Tijd voor een stand van zaken van de Vlaamse jazz.

Niet dat u niet meer welkom bent, maar waarom bent u na negen jaar teruggekomen uit Zuid-Afrika?

JACK VAN POLL: Toen ik begin de jaren negentig naar Kaapstad trok, werd daar échte jazz gespeeld. Dixieland hebben ze nooit gekend. Ze hebben de muziek pas opgepikt vanaf de bebop in de jaren veertig. Daarnaast had je townshipmuziek, maar dat is eigenlijk braderiemuziek voor zwarten. De afgelopen jaren zijn heel veel muzikanten overgegaan op wereldmuziek of smooth jazz. Zelfs de Kaapse editie van het North Sea Jazz Festival is daar heel eenzijdig in. Jonge muzikanten die het wagen om jazzstandards als Smoke Gets in Your Eyes te spelen, worden daarop aangesproken: ‘Hé, spreek jij je moerstaal niet?’ Ik val die evolutie niet af – die mensen hebben na al die jaren ook recht op eigen muziekjes – maar het resultaat is dat jazz er stilaan marginaal wordt. Dan is het voor mij minder interessant, en daarom ben ik naar Europa teruggekomen. Ook wel omdat ik overvallen en beschoten ben, moet ik toegeven

Hoe zag de Belgische jazzscene er bij uw vertrek uit?

VAN POLL: Toen ik vertrok, zwaaide de generatie van (gitarist) Freddy Sunder, (drummer) Felix Simtaine, (trombonist) Phil Abraham, (pianist) Michel Herr en (bassist) Jean-Louis Rassinfosse nog de plak. Het Vlaamse circuit werd bepaald door mensen uit de Antwerpse Jazzstudio. Het niveau van die opleiding was toen niet helemaal je dat. Vergelijk het een beetje met de showbizzschool van Oostende. Iedereen speelde op het gehoor. Ze konden binnen de BRT wel van blad lezen, maar dat is toch nog iets anders dan de jazztaal beheersen. Ze speelden bijvoorbeeld georganiseerde solo’s, en dat klonk niet zoals het zou moeten.

Halfweg de jaren tachtig is er een nieuwe lichting opgestaan, met (trompettist) Bert Joris, (altsaxofonist) Frank Vaganée, (drummer) Dré Pallemaerts en (zanger) David Linx. Ze kwamen uit de school van Etienne Verschueren en Roger Van Haverbeke – de kliek van het BRT Jazzorkest. Dat waren toen de coming men. Na negen jaar ben ik terug in België, en die lichting blijkt nu de richting aan te geven, sommigen in het Brussels Jazz Orchestra. BJO is fantastisch, dat is de nationale trots.

Negen jaar later ziet die scene er helemaal anders uit.

VAN POLL: Jazz is niet meer de entertainmentmuziek die ze vroeger was. Nu beschouwt men zangeressen als muzikanten – althans dat is de bedoeling. De mentaliteit is dus veranderd. Het land is ook veranderd: er is geen BRT meer in de oude zin, waardoor de grote orkesten zijn verdwenen. Dat zie je trouwens overal in Europa. Maar de professionalisering gaat lang niet ver genoeg.

In de voorbij tien jaar zijn er volwaardige jazzopleidingen aan de conservatoria en academies gekomen. Is dat dan geen goede zaak?

VAN POLL: Natuurlijk wel, maar de conservatoria weten dat ze moeten uitkijken. Als de wildgroei van het aantal studenten blijft voortduren, gaan we terug naar af. Van sommigen vraag ik me als vader af: wat moet er van hen worden? Zijn die op hun veertigste autoverkoper? Aan het Lemmensinstituut in Leuven zie je een tendens om alleen klasseleerlingen toe te laten. Het niveau ligt daardoor meteen een stuk hoger dan indertijd aan de Jazzstudio. Die heeft een heel belangrijke brugfunctie gehad naar wat we nu hebben, maar iedereen mocht erin.

Het ene conservatorium is al wat beter dan het andere, moet ik zeggen. Het lijkt me belangrijk dat we de lat voor de docenten wat hoger leggen. En de meesten van de lui die er de beslissingen nemen, zitten opgesloten in de klassieke muziek. Weten zij veel wie er geschikt is om jazz te doceren. Het onderwijsprogramma zou moeten worden samengesteld door jongens uit de praktijk, zoals Frank Vaganée, die ook artistiek leider van BJO is.

U schuimt de conservatoria van Gent, Antwerpen en Leuven af op zoek naar jong talent. Wat bent u van plan?

VAN POLL: Ik wil niet de paus van de Vlaamse jazz worden, maar ik wil wel aan de kar trekken. Ik zoek podia voor jonge muzikanten waar ik achter sta, en die kunnen bij mij thuis een professionele demo opnemen. Ik laat die cd persen op 200 exemplaren, en daar houdt het bij mij op. Dan is het aan hen om concerten te spelen en hun cd’s te verkopen.

Ik wil dus méér dan plat demo’s opnemen, ik wil een jazzcollectief oprichten. Maar daar staat iets tegenover: muzikanten moeten maar eens leren dat ze ondernemers zijn die mede verantwoordelijk zijn voor hun eigen product. Er moet meer particulier initiatief komen. Ik heb nog muziekles gegeven aan Studio Herman Teirlinck, in de eerste klas. Iedereen dacht dat ik er meteen achter mijn piano zou gaan zitten, maar tijdens de eerste les heb ik de kaart van Antwerpen genomen, ze in tien arrondissementen gedeeld en aan mijn tien studenten gezegd: ‘Ga in dat stukje van de stad naar alle openbaren gebouwen – bibliotheken, cafés, clubs – om te zien waar er een piano staat. Stel de mensen voor om er gratis te komen spelen. En zodra dat behoorlijk begint te draaien, vraag je duzend frank de man. Het is niet het ei van Columbus, maar je moet het wel doen. Diana Krall en die wannabe van een Norah Jones verkopen wel vanzelf, maar wij kleine Belgen moeten het zélf doen. Het talent is er.

Wat zoekt u precies in jonge muzikanten?

VAN POLL: Ik zoek naar het verschil tussen mensen die een systeem hebben geleerd – de manier van spelen van tenorist Michael Brecker, bijvoorbeeld – en jongens die zelf iets te zeggen hebben, maar ook de roots van de jazz kennen. Alleen zijn de meesten wat te bescheiden. Jonge muzikanten hebben natuurlijk een podium nodig, maar dat betekent nog niet dat ze weten hoe ze zich op zo’n podium moeten gedragen. Ik heb veel moeite met dat Vlaamse complex: ze kunnen niet praten. Vertel dan toch iets over de compositie die je gaat spelen, over je muzikanten, over de achtergrond van de song! Maar nee, ze staan naar hun schoenen te staren. Na drie nummers begint iedereen te praten en daar raak je niet meer doorheen.

Hoe pakken ze het in Nederland aan?

VAN POLL: Europa heeft er tien lidstaten bij. Enkele Nederlandse jazzmuzikanten gingen rond de tafel zitten, trokken naar het ministerie van Buitenlandse Zaken en stelden voor om met een band naar Letland, Estland en Litouwen te trekken. Die landen zijn lang verstoken gebleven van jazz, maar er bestaat een publiek van jonge geïnteresseerden. Daar wilden die muzikanten de Nederlandse jazz gaan voorstellen, en misschien kon er op die manier een culturele uitwisseling tot stand komen. Prima idee, vond BZ. Bij ons zou dat net zo goed kunnen. Maar nee, je moet via-via de minister kennen en bij Comme Chez Soi gaan eten om iets van zijn kabinet gedaan te krijgen.

Het mooiste voorbeeld in Nederland komt van pianist Micha Mengelberg. In Amsterdam waren er een stuk of zeven toonaangevende jazzmuzikanten. Op een dag eisten die collectief 250 gulden per man. Ze kregen al snel navolging, en toch hielden ze vast aan hun principes. Een dixielandorkestje kwam er niet in. Na een tijd heeft de regering ze erkend als verbond van muzikanten, en ze heeft hun tarieven overgenomen. Dat heeft heel lang goed gewerkt, tot het administratief een te groot kluwen werd, én er enkele diva’s opstonden. Die hebben we hier niet. Hádden we ze maar (lacht).

Bart Cornand

‘Ik wil niet de paus van de Vlaamse jazz worden, maar ik wil wel aan de kar trekken.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content