Hij kreeg er in 2005 beslist niet voor niets de Literatuurprijs van de Noordse Raad voor: de IJslandse auteur Sjón over zijn novelle Blauwvos.
Een bezig baasje is hij wel, deze vriendelijke IJslander, bij de burgerlijke stand beter bekend als Sigurjón Birgir Sigursson (°1962) – sjón is overigens het IJslandse woord voor ‘zien’, ‘visie’. Sinds 1978 heeft hij tien dichtbundels gepubliceerd en zes romans, maar hij beperkt zich niet tot uitingen van inkt. Begin februari nog ging de animatiefilm Anna and the Moods, waarvoor hij het script leverde, in première. Onder meer ook het Brodsky Quartet verleende zijn medewerking, en Sjóns landgenote Björk, die haar stem leent aan het hoofdpersonage. Van Björk gesproken: áls de naam Sjón hier überhaupt een belletje doet rinkelen, zal het wel zijn van de paar songteksten die hij voor deze opmerkelijke zangeres heeft geschreven, voor de albums Homogenic en Medúlla, en voor Lars von Triers film Dancer in the Dark.
Hoogst modern allemaal, zulke kruismediale activiteit – je zou het niet direct achter de man, met zijn enigszins Ernest Claesige uiterlijk, vermoeden. Net zo zou je van Blauwvos, de novelle waarmee hij nu bij het Nederlandse publiek wordt geïntroduceerd, iets bekends verwachten, volgens het sjabloon van de noordse literatuur.
Dat is maar ten dele het geval. Blauwvos is een prachtig boekje, maar een gewoon rechttoe rechtaan verhaal is het zeker niet. Het is gesitueerd in de negentiende eeuw – ‘Ik hou erg van de literatuur van de romantiek.’ Maar het is romantiek die door het filter van de twintigste eeuw is gegaan. Weliswaar, licht de auteur toe, wilde hij een waarachtig boek schrijven en het verhaal dus zeker geen eenentwintigste-eeuwse gedachten opdringen. ‘Maar tegelijk is de vorm van het boek heel modern. Er wordt heen en weer gesprongen in de tijd, het verhaal wordt fragmentarisch verteld, het is ook niet altijd duidelijk of wat er staat directe werkelijkheid is of herinnering. Ik gebruik er mijn avant-gardegereedschapskist bij, zogezegd. Ik wilde niet in folklorisme of pseudonegentiende-eeuwsigheid vervallen. Het verhaal op zich is erg eenvoudig, dus de magie moest in de manier van vertellen liggen.’
Het boek begint met de evocatie van de drie dagen durende jacht, van 9 tot 11 januari 1883, die dominee Baldr Skuggason maakt op een blauwvos. Deel twee beschrijft hoe de botanicus Fridrik B. Fridjonsson in de twee dagen daarvoor een vrouw met het downsyndroom, die hij vijftien jaar eerder als dienstmeisje bij zich in huis had genomen, na haar dood te ruste heeft gelegd in haar ‘eigen’ grond, op zijn boerderij.
Deel drie verhaalt wat de fatale gevolgen zijn van het geweerschot dat Skuggason op 11 januari lost – onder meer dat hij een woordentwist aangaat met de vos die hij heeft geschoten. Over de elektrificatie des lands nog wel, een thema waarover hij op 15 januari in Reykjavik zou zijn gaan spreken als niet – en hij is tégen, uiteraard. Elektriciteit is blasfemie. Deel vier brengt de ontknoping. Het knappe nu is dat Blauwvos, ook als je weet ‘hoe het zit’, bijzonder herleesbaar blijft, dankzij de onnavolgbare verstrengeling van natuurpoëzie, licht surrealisme, drama en de mythologie van de vos, in dit geval een vrouwtjesvos, die ook hier haar zowel listenrijke als erotische rol speelt.
‘In dit verhaal zijn we in een wereld waar mensen dingen dromen en die dingen dan ook echt gebeuren’, zegt Sjón. Maar niet alleen maar dat. Sjón draait de dingen ook graag om: ‘Het zijn juist kennis en wetenschap die Fridriks plichtsgevoel tegenover dat downmeisje wekken. Maar als hij spontaan in huilen uitbarst als hij haar voor het eerst ziet – wat eigenlijk tranen zijn die hij voor zichzelf vergiet -, is het wel weer zij die hém troost. Enzovoort.’ En wel door zijn hoofd in haar handen te nemen en deze eenvoudige, ontroerende woorden te zeggen: Furru amh-amh, wat in haar zelfverzonnen taal betekent: Iemand goed.
SJóN, ‘ BLAUWVOS’, VERTAALD DOOR MARCEL OTTEN, DE GEUS, BREDA, 127 BLZ., 13,90 euro.
DOOR HERMAN JACOBS