Frédéric Gautier is de enige Belgische toptennisumpire. Ook in Wimbledon bestijgt de Ukkelaar de hoge stoel. ‘Dat Kim en Justine landgenoten zijn, heeft mijn carrière zeker geholpen.’ `
De tijden van absolute hoogconjunctuur zijn stilaan voorbij voor het Belgische tennis. Niet zo lang geleden hadden we twee supertoppers bij de vrouwen, van wie één jammer genoeg is moeten stoppen en de tweede de laatste maanden iets te veel met blessures sukkelt. We hadden vijf mannen in de top honderd – formidabel voor zo’n klein land. Daar blijven er nu nog twee van over: Xavier Malisse en Olivier Rochus.
Bij de vrouwen staan we nog altijd sterker, met de zeker nog top zijnde Kim Clijsters, met Yanina Wickmayer stevig in de top twintig, en met grote beloftes als Alison Van Uytvanck en Ann-Sophie Mestach die hard op de deur staan te bonken.
Nee, ondanks alles is België in het tennis een grootmacht. Maar wist u dat ons land bovendien over een topscheidsrechter beschikt? Frédéric Gautier is 27 en dus nog pril, zeker voor een umpire. Toch zit de Ukkelaar al aan zijn vijfde seizoen op het hoogste niveau. Knack trof hem op een van de weinige dagen dat Gautier in België is. De weken dat de tennistoppers Roland Garros en Wimbledon spelen, bieden hem uitzonderlijk de gelegenheid om tussendoor zijn thuisland kort te bezoeken. Beginnen met de logische openingsvraag: hoe wordt iemand internationaal stoelscheidsrechter?
Frédéric Gautier: Dat is een heel verhaal. Mijn moeder was een tennisspeelster van nationaal niveau. Daardoor ben ik jong in het wereldje terechtgekomen. Op een klein toernooitje in Knokke hadden ze iemand nodig om de scores te noteren. Ik was toen tien. Een jaar later kwam ik terug en bleek er een scheidsrechter te kort. De andere umpires gaven me een spoedcursus tennisreglement, ik mocht één match proberen. Het jaar daarna vroegen ze me terug als vaste arbiter.
Ik speelde zelf ook, maar al in mijn tienerjaren begon ik te sukkelen met mijn armen en mijn rug. Arbitreren ging beter dan spelen, dus dan verander je het geweer van schouder. Heel belangrijk was een toernooi in Luik. Omdat de jonge Justine Henin er speelde, was er veel volk op afgekomen. Ook de head referee van Wimbledon was er. Die heeft mij daar opgemerkt, en zo ben ik op mijn zestiende terechtgekomen op de scheidsrechterschool van de International Tennis Federation.
Je hebt vijf graden voor scheidsrechters, of badges, zoals wij ze noemen: green, white, bronze, silver en gold. In 2006 behaalde ik een bronze badge, de laatste graad die je via een examen kunt behalen. Silver of gold is een soort eretitel die je krijgt. Er zijn maar 25 gold-scheidsrechters in de wereld, ik heb silver.
In principe word je gepromoveerd aan de hand van evaluaties, maar eigenlijk speelt er bij de hogere graden veel politiek mee. Er komen bijvoorbeeld vijf gold badges uit Frankrijk. Niet dat het slechte scheidsrechters zijn, maar dat Frankrijk veel toernooien telt die graag Franse umpires krijgen, speelt zeker een rol. Aangezien tennis zich momenteel sterk ontwikkelt in Azië, voorspel ik dat daar de komende tijd veel gouden scheidsrechters zullen opstaan. Op zich maakt het ook weinig uit. Een silver badge mag elke match leiden, tot de finale van een grand slam toe. Het is veeleer een zaak van prestige.
Ik had geen machtige nationale bond achter mij, maar dat Kim Clijsters en Justine Henin landgenoten zijn, heeft mij zeker geholpen. Dankzij die twee ging men er al makkelijker van uit: dat is een Belg, die zal wel wat van tennis kennen.
Bent u prof?
Gautier: Op dit niveau kun je niet anders. Ik werk in principe voor de ATP, de federatie voor de tennismannen. Op de zogeheten Super 9 ben ik vaste stoelscheidsrechter. Dat zijn de toernooien van Indian Wells, Miami, Monte Carlo, Rome, Shanghai, Cincinnati, Madrid en Parijs. Het negende is dat van Canada, dat afwisselend plaatsvindt in Montréal en Toronto.
De ITF, de federatie die de ATP en de vrouwenbond WTA overkoepelt, organiseert de vier grand slams, de Olympische Spelen en de Davis en Fed Cups. Zij hebben hun eigen scheidsrechterskorps, dat ze versterken met umpires uit de dochterbonden. Sinds 2007 was ik er op bijna elk ITF-toernooi bij, met als uitschieter een kwartfinale op de Australian Open en natuurlijk de onvergetelijke Olympische Spelen in Peking.
De Davis Cup doe ik eigenlijk het liefst. Publiek zoals bij een voetbalmatch, spelers die daardoor ook absoluut het onderste uit de kan halen: dat is genieten. Het zijn nochtans niet de gemakkelijkste matchen om te leiden. Zeker in landen waar men nogal nationalistisch ingesteld is en weinig traditie heeft in het tennis. Israël, bijvoorbeeld, of Servië. Zuid-Amerika is ook altijd speciaal. Niet dat men er onsportief is, maar er wordt soms zo hard gefeest dat je bang wordt dat ze het kot zullen afbreken. Tja, wanneer het moeilijk is, is de uitdaging des te groter.
Als de supporters echt niet in de hand te houden vallen, kun je zelfs een waarschuwing geven aan het publiek. Maar dat gebeurt heel zelden. Als de kapitein of de spelers ingrijpen, kalmeert het meestal wel. De volgende stap zou zijn dat je de tennissers een strafpunt geeft voor het gedrag van hun supporters. Dat kan, in theorie.
Typisch aan tennis zijn de flauwe grappenmakers die toeslaan tijdens een stil moment.
Gautier: Tja, tennis is ook show. Zonder het publiek is er niets aan, je moet aanvaarden dat er af en toe ook een onnozelaar tussenzit. Er zijn er die seconden voor een setpunt in de finale van een grand slam nog durven te roepen, laatst nog gezien op Roland Garros. Je moet het maar durven: spelers én scheidsrechters op zo’n belangrijk moment uit hun concentratie halen.
Hebben jullie een vast team van lijnrechters, of zijn die elk toernooi verschillend?
Gautier: Normaal zijn dat mensen van het toernooi, maar de laatste jaren beginnen er ook semiprofessionele lijnrechters op het circuit te komen die zo willen opklimmen tot stoelarbiter. Tennisliefhebbers die van hun hobby hun beroep willen maken. Op het WTA-toernooi van Brussel heb ik zelfs lijnrechters uit Zuid-Amerika gezien. Lijnrechters hebben een moeilijke job. Probeer maar eens te zien of een service met 240 kilometer per uur net wel of net niet over de lijn landt.
Kan dat wel, op de millimeter zien waar een projectiel neerkomt dat zo snel be-weegt?
Gautier: Het is een beetje een kunst. Door het veel te doen, ga je als het ware aanvoelen waar een bal zal landen. Zoals een voetbalscheidsrechter ook instinctief weet of een tackle al dan niet een strafschop verdient. We vergissen ons niet vaak. De ITF houdt een statistiek bij van alle situaties waar de spelers om Hawk-Eye vragen (computersysteem dat de baan van de bal voorspelt, nvdr.). Bij 70 procent van de betwiste ballen had de scheidsrechter gelijk. En wanneer we mis zijn, gaat het bijna altijd om millimeters.
Geeft Hawk-Eye extra druk? Missen is menselijk, maar dankzij de technologie weet het hele stadion wel dat je ernaast zat.
Gautier: Dat is positieve druk. We hebben allemaal ons niveau moeten opkrikken om Hawk-Eye bij te benen. Dankzij de technologie zijn wij betere scheidsrechters geworden. En nu blijkt Hawk-Eye dus zelfs goed voor ons gezag, want we krijgen vaker gelijk dan ongelijk. Het enige lastige is dat het systeem soms hapert, wanneer het niet goed afgesteld is, of wanneer het licht niet goed staat. Maar ze moeten Hawk-Eye niet gaan verheffen tot dé absolute norm. Als het echt om twee millimeter gaat en je hebt niet het geluk dat er kalk opvliegt of een merkteken staat, kun je niet van lijnrechters verwachten dat ze het iedere keer goed gezien hebben.
De lastigste situaties voor de stoelscheidsrechter zijn die waarbij hij zijn lijnrechters overrulet. Altijd een moeilijk moment. Maar als je zeker bent, moet je je verantwoordelijkheid nemen. En dan komt de tweede moeilijkheid: moet je dat punt dan laten herspelen of niet? Was het een winner, of kon de rally nog gered worden als de lijnrechter niet had geroepen? Dat zijn delicate calls waarin je als umpire je gezag moet tonen.
Gezag is het enige kapitaal dat wij hebben. Een tennisscheidsrechter kan geen rode kaart geven, hè. Onze voornaamste opdracht is en blijft: de match moet doorgaan. Het publiek heeft een kaartje gekocht, de televisiestations willen uitzenden. Maar tennis is emotie en voor de spelers staat er veel op het spel. Je moet niet alleen rechtvaardig zijn, je moet het ook uitstralen. Anders loopt het mis.
Een umpire is diplomaat, communicator en psycholoog tegelijkertijd. Een setpunt verhit de gemoederen, dat moet je begrijpen. Tennissers zijn mensen, geen robotten. Je moet de spelers toelaten dat ze hun emoties op een of andere manier kanaliseren, zonder de wedstrijd te schaden. Blijven praten, op elk moment beschikbaar zijn, is de beste strategie. Het is niet de bedoeling dat we beste vrienden worden, maar de spelers kennen ons natuurlijk wel. We reizen het hele jaar samen, slapen in dezelfde hotels, zien elkaar op recepties. Er ontstaat een soort collegialiteit.
Is het u al overkomen dat een speler zo kwaad was dat hij niet verder wilde spelen?
Gautier: Eén keer, bij de Oostenrijker Daniel Koellerer. Maar die maakte van woede-uitbarstingen zijn handelsmerk. Ik begon al te denken dat het pose was, het publiek ging speciaal naar zijn matchen om Koellerer uit zijn vel te zien springen. Niet zo lang geleden is hij trouwens voor het leven geschorst. Geef zijn naam maar eens in op YouTube, je weet niet wat je ziet.
Er zijn nog heel vervelende karakters, maar die spelen momenteel niet aan de top. Bij de topspelers is het onderlinge respect tegenwoordig groot, wat het relatief makkelijk maakt om zo’n match te leiden. Maar lager op de ranking heb je mannen die moeten winnen om hun coach te kunnen betalen. Op Challengerniveau is het vaak: winnen of failliet gaan. Niet onbegrijpelijk dat het voor zo iemand moeilijk te aanvaarden valt dat een belangrijke bal uit gaat. Je probeert begrip te hebben en te verdragen dat er in het heetst van de strijd al eens iets uit komt wat zo’n speler niet meent.
Veel tennissers spiegelen zich aan de toppers, en het helpt zeker dat ze daar de laatste tijd goed met elkaar overeenkomen. Vroeger moest je een smeerlapje zijn, genre John McEnroe of Jimmy Connors. Sindsdien wordt het tennis gedomineerd door gentlemen als Pete Sampras en Roger Federer. Hun positieve invloed verspreidt zich over de hele sport.
Voetbalscheidsrechters maken al eens mee dat hooligans hun banden lek steken. In het tennis gaat het er wellicht beschaafder toe.
Gautier: In de Davis Cup heb ik ooit bodyguards nodig gehad om uit het stadion te raken. Dronken fans. Maar dat was echt wel uitzonderlijk. Tennisscheidsrechters voelen zich meestal nogal gerust.
Is de invloed van het publiek groot?
Gautier: De fans bepalen hoe intens een match wordt. Laat twee spelers tennissen op terrein 15 of op centercourt: het resultaat zal heel anders zijn. Hoe meer publiek, des te harder er gestreden wordt. Om de echte top te halen moet je een beetje een publieksspeler zijn, moet je daar energie uit kunnen halen. Want mannen als Federer of Novak Djokovic spelen natuurlijk altijd op grote courts.
Voor de arbiter maakt het ook een verschil. Ik heb meer adrenaline wanneer het stadion vol zit dan bij een match zonder volk. Dat ontken ik niet.
Welke wedstrijden gaat u leiden op Wimbledon?
Gautier: Dat weten we pas de dag ervoor. Ze doen dat om de gokkers de pas af te snijden. We weten nog op welke dagen we moeten fluiten, maar niet meer op welk terrein of voor welke spelers. En Twitter of Facebook zijn tijdens toernooien uit den boze sinds er zo op tennis gegokt wordt. Nochtans is het volgens mij voor een scheidsrechter heel moeilijk om een wedstrijd te fiksen. Bijna onmogelijk zelfs. Maar ik begrijp dat men bijzonder voorzichtig is. Met die gokmaffia valt niet te spotten. In grand slams zijn het vanaf de kwartfinale meestal scheidsrechters uit het land dat het toernooi organiseert. De kans dat je me daar nog op de stoel ziet, is klein.
Bestudeert u op voorhand de spelers? Om bijvoorbeeld te weten: die neemt veel risico met zijn tweede opslag?
Gautier: Ik denk dat ik de meesten wel ken. Zo kun je problemen vermijden nog voor ze opduiken. Van Francesca Schiavone weet ik dat ze wil dat je even naar het merkteken komt kijken wanneer zij twijfelt aan een punt. Als je die moeite neemt, doet ze nooit lastig.
Het helpt ook als je de spelers het gevoel geeft dat je hen waardeert en zelfs soigneert. Stanislas Wawrinka gebruikt twintig handdoeken per match. Het is een kleinigheid om te regelen dat er voldoende proper materiaal aan het court ligt. En als je dat doet, heb je een blije Wawrinka. Ander voorbeeld: om een of andere reden droogt Xavier Malisse zich het liefst af met witte handdoeken. Als het helpt om hem zijn match te laten spelen, waarom zou ik daar dan niet voor zorgen? Je moet ook een beetje weten hoe je ze aanpakt.
Ik heb een fantastische job, zeggen veel mensen mij. Maar als je in je eentje in een hotel in Melbourne zit, hetzelfde hotel waar je al vier winters op rij zit, dan begin je toch te denken aan wat je opoffert. De eerste keer is het daar te indrukwekkend voor, en de tweede keer ook nog, maar vanaf het derde jaar is het niets bijzonders meer. Dat je geen sociaal leven hebt en je familie nooit ziet, begint dan te wegen.
Dat klinkt alsof u het niet lang meer volhoudt.
Gautier: Klopt. (lacht) Met mijn 27 jaar ben ik nog een jong veulen, maar ik heb wel gezien hoe het oudere collega’s is vergaan. Als je maar vijf weekends per jaar thuis bent, groeien je kinderen op terwijl jij er niet bent. Ze zouden het eens moeten onderzoeken, maar scheidsrechters scheiden vaak, is mijn indruk. Erg vaak. Begrijp me niet verkeerd: ik hou van mijn job. Elke dag sta ik blij op omdat ik weer mag arbitreren. Maar de prijs die je betaalt in je sociale leven is te hoog. Volgend jaar trouw ik. Dat is een mooi moment om ermee te stoppen.
DOOR JEF VAN BAELEN
‘We weten pas de dag ervoor welke match we arbitreren. Zo snijden ze de gokmaffia de pas af.’