Een groep Oost-Afrikaanse landen wil de invoer van tweedehandskledij uit het buitenland verbieden. De plaatselijke marktkramers reageren woest.
Op de markt van Gikomba, net ten noorden van het centrum van de Keniaanse hoofdstad Nairobi, kun je bijna alles kopen. Aan de ingang verkopen kraampjes stapels kussens, plastic speelgoed, bestek en zeep. Maar de meest voorkomende waren zijn tweedehandskleren. Stapels oude T-shirts en jeans, jurken en leren schoenen: standhouders houden ze nauwlettend in de gaten. De markt is het grootste centrum van de groothandel in mitumba of tweedehandskledij in Oost-Afrika. De meerderheid van de inwoners van Nairobi koopt hier zijn kleding.
Maar als de regeringen van de Oost-Afrikaanse Gemeenschap (OAG), het regionale handelsblok van Kenia, Tanzania, Uganda, Rwanda en Burundi, hun zin krijgen, zal alles veranderen. Tegen 2019 wil de OAG de invoer van tweedehandskledij verbieden. Het beëindigen van de handel in oude kleren – meestal geschonken door buitenlanders – zou de lokale productie moeten stimuleren. De Keniaanse president Uhuru Kenyatta trok vorige maand al persoonlijk naar de boze markthandelaren om de behoefte aan ‘in Kenia vervaardigde kledij’ te verdedigen. Toch lijkt het verbod gedoemd om te mislukken.
De handel in mitumba is een belangrijke werkgever voor de Kenianen. Naar schatting zijn er in Gikomba alleen al 65.000 handelaren. Volgens gegevens van de VN importeerde Kenia in 2015 ongeveer 18.000 ton kleding uit het Verenigd Koninkrijk alleen.
De verkoop van kleren is dan ook een lucratieve bezigheid. Een handelaar kan 1000 shilling (8,60 euro) winst per dag maken in een deel van Nairobi waar veel mensen het met een tiende daarvan moeten doen. Het vergt bovendien enige koopmansgeest: de handelaars zetten hun eigen kapitaal op het spel en moeten inschatten hoe goed elk item zal verkopen.
President Kenyatta zegt dat nieuwe jobs in de textielindustrie zullen worden gecreëerd om de verliezen goed te maken. Dat is niet onaannemelijk, meent Andrew Brooks, een academicus aan het King’s College in Londen. Kenia had een textielindustrie in de jaren 1960 en 1970, Zuid-Afrika handhaaft een verbod en heeft een belangrijke textielindustrie. Maar opdat het verbod zou werken, zouden de grenzen van Oost-Afrika effectief gesloten moeten zijn. Waarschijnlijker is dat goedkope kleren gewoon het land in gesmokkeld zullen worden, en dat de overheid de 35 % taks die ze heft op de invoer door haar handen ziet glippen.
Veel handelaren vinden het voorstel een storm in een glas water. ‘En als het er toch komt, kopen we gewoon nieuwe kleren in China’, zegt een marktkramer.
The Economist
Als het verbod er komt, wordt de kledij wellichtgewoon het land in gesmokkeld.