Het feestgedruis van het voorbije weekeinde, het gezwaai met blauwe vlaggen, het vuurwerk en de fanfares die Beethoven schetterden: het wekte even de indruk dat Europa ontwaakte, ‘als een staat der staten’, zoals in de droom van Novalis. Van Dublin tot Boedapest vielen de voorbije dagen plechtige verklaringen over ‘de nieuwe tijd’ en het definitieve einde van ‘de communistische winter’ voor de voormalige Oostbloklanden.
Toch heerst er grote onzekerheid. Karel Van Miert, die de Europese wandelgangen van de macht kent als geen ander, is er niet gerust op. De jongste uitbreiding van de Europese Unie is slecht voorbereid, vindt hij. De meeste Europese leiders beseffen dat en fluiten in het donker.
Oud-Commissievoorzitter Jacques Delors schrijft de tanende populaire steun voor verdere integratie toe aan de mediocriteit, het gebrek aan visie van de nationale regeringen. We zijn inderdaad nogal ver van het bezielende pleidooi dat Winston Churchill in september 1946 uitsprak in Zürich over ‘ die gezegende daad van vergetelheid‘ en ‘het einde van de vergelding’ als aanzet voor een nieuw Europa gebouwd op een Frans-Duits pact. Vandaag is de Europese integratie een technische kwestie die nog weinig volksvreugde opwekt.
De grote genereuze Europese gedachten zijn intussen ondergeschikt aan de organisatie van de macht. Een prachtig instrument om die macht georganiseerd te krijgen, is de zogenaamde Europese Grondwet die door de Conventie werd neergeschreven. Het hoeft niet te verbazen dat die tekst perfect past in het kraam van wat directeur Peter Praet van de Nationale Bank hier onlangs omschreef als het Frans-Duitse Directoire.
Maar is het nu een grondwet, zoals Conventievoorzitter Valéry Giscard d’Estaing beweert, of een grondwettelijk verdrag, zoals Jean-Luc Dehaene volhoudt? En wat is het verschil tussen een grondwet en een grondwettelijk verdrag?
Jacques Attali, de oud-adviseur van François Mitterrand, was alleszins duidelijk in zijn André Leysen-lezing: ‘De Conventie heeft geen grondwet gemaakt. Een grondwet moet worden opgesteld door een heuse constituante en bediscussieerd en ondersteund worden door de burgers voor wie de nieuwe grondwet geldt. Dat is niet het geval met deze fundamentele wet. Wie de discussie van de Conventie vergelijkt met het opstellen van de Amerikaanse grondwet in Philadelphia, die dwaalt.’
In de Europese Unie hebben woorden niet voor iedereen dezelfde betekenis – ‘Dat gebeurt hier wel meer’, gaf Jean-Luc Dehaene onlangs ruiterlijk toe. Europa heeft zelfs een Stabiliteitspact dat er bij nader toekijken geen blijkt te zijn. Want grote landen die het naast zich leggen, worden niet eens bestraft.
Van ons wordt wel verwacht dat we die grondwet, die er eigenlijk geen is, voetstoots onderschrijven. Het past niet, zeggen politici als Dehaene, dat burgers, die de grondwet toch niet hebben gelezen, zich in een referendum over zo’n belangrijke aangelegenheid uitspreken. Wie dat soort democratische oefeningen wil doorzetten, zoals de Britten, brengt het voortbestaan van de Unie in gevaar.
Wie de grondwet ongelezen goedkeurt, dát is naar Europese norm pas een echte democraat. Wie er vragen bij stelt, wordt in Europese hoofdkwartieren met- een als een gevaarlijke populist afgedaan.
Toch moet in eigen land een grondwetswijziging, terecht, tot twee keer toe – bij het voorstel tot herziening en bij de feitelijke wijziging – door een tweederde meerderheid worden gedragen. De grondwet van de Europese Unie – het grote contract dat de Europese burgers onderling sluiten en dat voorrang heeft op de nationale wetgeving – kan worden goedgekeurd door een toevallige meerderheid verkozen op basis van een nationaal programma.
Zou het toch kunnen dat Europa de laatste van de grote mythen is?
Rik Van Cauwelaert
‘Wie de Europese grondwet ongelezen goedkeurt, is een echte democraat.’