De gemeenschappelijke munt heeft de landen van de eurozone de voorbije maanden behoed voor de chaos.
Op 1 januari vierde de euro zijn tiende verjaardag. Immers, op 31 december 1998 werd definitief vastgelegd tegen welke koers de deelnemende nationale munten in euro zouden worden omgezet (zoals 40,3399 Belgische frank voor een euro). Vanaf de volgende dag konden bedrijven hun betalingen uitvoeren in euro, al kon dat aanvankelijk alleen giraal (met cheques en overschrijvingen). In 2002 kwamen dan de munten en de biljetten en verdwenen de nationale munten helemaal van het toneel.
De eurozone startte in 1999 met 11 lidstaten. Vandaag zijn het er 16, met samen 329 miljoen inwoners. In de reserves van alle centrale banken ter wereld samen is de euro de op één na belangrijkste munt geworden – zij het nog altijd ver achter de dollar.
1 januari 1999 was uiteraard ook de dag dat de Europese Centrale Bank (ECB) haar taak opnam en er dus één gemeenschappelijk monetair beleid voor de eurozone kwam. Dat is zeker niet het minst belangrijke element in het euroverhaal. Met een verenigd monetair beleid mikten de eurolanden in de eerste plaats op meer stabiliteit. Stabiliteit in de prijzen: de gemiddelde inflatie in de eurozone bedroeg in de voorbije tien jaar 2,2 procent: net iets meer dan het beoogde maximum van 2 procent maar veel minder dan wat de individuele munten in de jaren voordien deden. Maar ook stabiliteit in de bredere economie – een troef die net de laatste maanden sterk uitgespeeld kon worden. In tijden van crisis, zeker als die ook banken aan het wankelen brengt, moeten enorme geldbuffers aangesproken kunnen worden. Nationale centrale banken kunnen zulke geldbuffers niet aanleggen – zoals niet-eurolanden dezer dagen tot hun scha en schande moeten vaststellen – maar de ECB bleef tot nu toe moeiteloos overeind.
Economen wijzen erop hoe de gemeenschappelijke euro de eurozone de voorbije maanden heeft behoed voor chaos: zonder de euro zouden de crisis en de zwakke dollar in Europa enorme druk gezet hebben op de wisselkoersen. Er zouden devaluaties en revaluaties zijn geweest en de individuele munten zouden grote renteverschillen genoteerd hebben.
Directeur Jan Smets van de Nationale Bank – in 2002 kenden we hem als ‘Mister Euro’ – is niet verwonderd dat landen als Denemarken, Zweden en IJsland zich (opnieuw) afvragen of ze de euro niet zouden invoeren. ‘De euro heeft veel beloften ingelost’, vindt hij. Over de impact van de euro op de onderliggende economie is hij net iets minder vrolijk. De versnelde economische integratie die volgens velen op de invoering van de euro zou volgen, bleef uit.
Het monetair beleid kan mikken op inflatiebestrijding of op economische groei, maar niet op beide tegelijk. In de huidige crisis bleek al hoe de lidstaten soms andere prioriteiten zouden willen. Volgens hoogleraar Paul De Grauwe vormt het gebrek aan politieke integratie daarom toch nog een bedreiging voor de euro, zeker op langere termijn. Al geeft ook hij toe dat de euro het beter heeft gedaan dan hij destijds voorspelde.
Luc Baltussen