De dertiende druk van de Dikke Komrij komt eraan. Wie worden er bijgezet op het erekerkhof van de poëzie? En welke reputaties worden deze keer geknakt?
‘Komrij’s Nederlandse poëzie van de 19e tot en met de 21e eeuw in 2000 en enige gedichten’, Bert Bakker, Amsterdam, 2279 blz., euro 29,50 (paperback), euro 49,50 (gebonden)
Wat hem dreef? ‘Bemoeizucht, ongetwijfeld. Maar ook ontevredenheid; ontevredenheid over de manier waarop uit de Nederlandse poëzie almaar wordt bloemgelezen: alsof poëzie het domein bij uitstek is van gevoelsuitstortingen, verheven stemmingen, vliegende vaandels en gezwollenheid. De koek wordt altijd op dezelfde wijze doorgesneden, of dat nu met een ethisch of een politiek mes gebeurt. Ik heb een andere doorsnede willen geven: gedichten die het verstand scherpen en amuseren – zonder dat het verstand weer tot religie wordt.’
Dat schreef Gerrit Komrij in het voorwoord van de eerste druk (1979) van wat later de Dikke Komrij zou gaan heten. Een kwarteeuw later (in zijn jongste boek Demonen) verzucht hij: ‘Ook aan mij is iets van een bloemlezer gaan kleven. Tegen mijn bedoeling en wil in sta ik aan het hoofd van een boek dat almaar officiëler dreigt te worden. Ik ben de vader van een ellendig kind dat ik niet meer kan verstoten.’
Het kan raar lopen. Tot diep in de jaren zeventig was de poëtische canon grotendeels bepaald door de even gezaghebbende als duffe bloemlezing van Victor E. van Vriesland, Spiegel van de Nederlandse Poëzie. De publicatie van Komrij’s De Nederlandse poëzie van de 19de en de 20ste eeuw in 1000 en enige gedichten ging in 1979 gepaard met een hoop ketelmuziek. Kennelijk was het tijd voor een paleisrevolutie. (Voor een goed begrip: ‘Nederlands’ wordt hier niet gebruikt in de staatkundige betekenis. Het gaat om de Nederlandstalige poëzie. Daar valt ook de Vlaamse poëzie onder, maar niet bijvoorbeeld de Friese of de Zuid-Afrikaanse.)
EEN DOZIJN WASKNIJPERS
De baldadige poëzieopvattingen van Komrij waren al langer bekend. Hij had ze onder meer verwoord in zijn essaybundel Heremijntijd (1978): ‘Sadomasochisten en Nederlandse dichters hebben één ding gemeen: ze kunnen geen lach verdragen. Ze doen alles met een heilige, verbeten ernst. Met een hogepriesterlijke toewijding, en een gezicht dat op onweer staat, bevestigen ze een dozijn wasknijpers aan een vagina of tien dubbele bodems aan de taalschat. Er kan geen glimlachje af.’
In diezelfde bundel had hij ook de kachel aangemaakt met de Beweging van Vijftig: ‘De fut is eruit, uit de Vijftigers, ze zijn gevestigd en tandeloos, ze houden herdenking op herdenking. Elke vijftigste verjaardag of doodsbericht van een Vijftiger wordt door de hele club terstond tot op ’t merg afgekloven. Alleen door als een gek te sterven en te herdenken wekken ze nog een schijn van leven.’ Ironisch genoeg zouden het juist de Vijftigers zijn die, zij het ongewild, in 1979 de iconoclast Komrij zijn status verschaften als de nieuwe schatbewaarder van de Nederlandse poëzie. Remco Campert, Bert Schierbeek, Gerrit Kouwenaar en Lucebert voelden zich tekortgedaan door de keuze die Komrij uit hun werk had gemaakt en spanden een kort geding aan tegen uitgever Bert Bakker: ze eisten vernietiging van de gehele oplage. Betere publiciteit was moeilijk denkbaar. Toen de rechter, voorspelbaar genoeg, de klagers in het ongelijk stelde, vlóóg de eerste en algauw ook de tweede druk de winkels uit.
Iedere boekhandelaar kan het je vertellen: ‘individuele’ dichtbundels verkopen voor geen meter. Bloemlezingen moeten het zijn, en liefst nog dikke ook. Als de theorie klopt dat het toenemend succes van poëzieavondjes en -nachten zowat omgekeerd evenredig is met het teruglopende kerkbezoek (mensen willen nu op een andere manier gesticht worden), verwerft de poëzieliefhebber met de aanschaf van een bloemlezing een volle aflaat. Hij hoeft de rest van het jaar geen bundel meer te kopen en heeft in één klap genoeg poëzie in huis om een versje te kunnen uitzoeken bij bruiloften of begrafenissen. Maar toch. Het succes van Komrij’s bloemlezing is ongeëvenaard. Herdruk volgde op herdruk, er zijn inmiddels honderdduizenden exemplaren van verkocht. Er moet nog een andere verklaring zijn.
HAKBIJL EN VERREKIJKER
Zou het aan de eigenzinnige keuze van Komrij kunnen liggen bijvoorbeeld? Komrij was nooit een aanhanger van ‘moeilijke’ poëzie – liefhebbers van het gedicht als cryptogram komen bij hem niet aan hun trekken. Het speelse, ironische vers heeft zijn voorkeur. Hij haalde in ongenade gevallen negentiende-eeuwse dichters als Nicolaas Beets en J.J.L. ten Kate van onder het stof. Hij wilde geen ‘programmatische’ bloemlezing, ‘maar het verslag van een leeservaring, het verslag van een reiziger die uitging om te ontdekken, met een bloemlezershelm op zijn hoofd, met hakbijl en verrekijker’.
Maar al houdt Komrij vol dat hij bij zijn keuze ‘nooit op de dichters heeft gelet, maar op de gedichten’, zijn bloemlezing gold algauw als de Michelin-gids van de poëzie. Bij iedere herduk laaide de controverse op. Welke dichters waren gesneuveld in vergelijking met de vorige editie? Stonden er wel genoeg Vlamingen in? Waarom was Anton van Wilderode over het hoofd gezien? Het aantal gedichten dat een dichter in de Dikke Komrij krijgt toegemeten (met een maximum van tien) is maatgevend voor zijn positie in de Republiek der Letteren, en dus houden dichters hun score in de gaten zoals beleggers de schommelingen van de beurskoersen. Wie niet in de Dikke Komrij staat, telt niet echt mee. Dat wordt mooi geïllustreerd door een cartoon van Peter van Straaten. Een gekwelde dichter zit met gebalde vuisten op een bankje somber voor zich uit te staren, terwijl een meisje troostend een arm om hem heen slaat. ‘Precies. En uitgerekend die lul staat wél in Komrij!’
Nu de dertiende ‘zeer herziene en zeer vermeerderde’ druk eraan komt, kan het gezelschapsspel opnieuw beginnen. Komrij houdt natuurlijk wel van een pesterijtje. Zo wordt zijn voormalige vriend Hans Warren, die een vileine recensie schreef over Komrij’s roman De klopgeest en hem tegen zijn zin liet figureren in zijn Geheim Dagboek, postuum gestraft: Warrens score zakt van 10 naar 8 gedichten. Maar er zijn deze keer meer winnaars dan verliezers. Omdat de bloemlezing bijna in omvang verdubbeld is, kon Komrij (bijna) iedere heilige zijn kaarsje gunnen. Er is ruimte voor nieuwkomers als Jan Lauwereyns, Peter Holvoet-Hanssen en Menno Wigman, maar ook voor volstrekt vergeten dode dichters als de Vlaming Frans Buyle (1913-1977) en voor oudgedienden als Gaston Durnez en Jozef Deleu. Ze mogen zich voortaan dichter noemen, want ze staan in Komrij, zij het met één enkel gedicht. Het is een genot om in te verdwalen, deze bloemlezing, al blijft Komrij’s keuze een kwestie van smaak en willekeur natuurlijk. En zo hoort het ook.
Piet Piryns