‘Elke stap kan het einde betekenen’

EEN ONTMIJNER daalt een schoongemaakt pad af nabij de stad Doboj.

Twintig jaar na de oorlog in Bosnië vallen er nog altijd doden. Slachtoffers van de duizenden landmijnen die nooit zijn opgeruimd. Het risico is nog groter geworden sinds er vorig jaar talloze mijnen los spoelden door de overstroming. ‘Bosnië ligt ermee bezaaid. Het erge is dat ze nog 100 jaar in de grond mogen liggen, ze blijven even explosief.’

Naar schatting liggen er nog ruim 100.000 landmijnen verspreid over heel Bosnië, waar van 1992 tot eind 1995 oorlog woedde. Sinds 1996 vielen er bijna 1800 slachtoffers door mijnen, onder wie 600 doden. Door een gebrek aan geld gaat het opruimen bijzonder traag. Op de koop toe zijn er tijdens de overstroming van mei 2014 nieuwe mijnvelden bijgekomen. Het ging om de zwaarste overstroming in 100 jaar, 21 mensen kwamen om, duizenden huizen werden verwoest. Driekwart van het getroffen gebied ligt in regio’s waar het barst van de landmijnen. Door de aardverschuivingen en de rivieren die ver buiten hun oevers traden, zijn de explosieven soms kilometers ver meegesleurd. Niemand kan precies zeggen hoeveel er losgespoeld zijn en waar ze liggen.

De ontmanteling van de nieuwe en oude mijnvelden is een maand geleden weer opgestart. Volgens de voorlopige planning van het mijnactiecentrum BHMAC duurt het grootschalige project tot eind 2019. Het totale gebied waarvan vermoed wordt dat er mijnen in de grond zitten, is nog 1200 vierkante kilometer groot; 2,3 procent van heel Bosnië-Herzegovina. ‘De snelheid moet worden opgedreven, anders duurt het nog minstens 50 tot 80 jaar langer’, zegt Svetlana Luledzija van BHMAC in Sarajevo. ‘We zijn het enige land in de Balkan waar nog ongelukken gebeuren met landmijnen. Dat komt omdat sommige mijnvelden nog altijd niet in kaart gebracht zijn. Bovendien werden er tijdens de oorlog zo veel explosieven geplaatst dat ook buiten de afgezette velden mijnen te vinden zijn. Een tweede reden is dat de mensen de waarschuwingsborden gewoon negeren. Bosnië is een arm land. Bewoners halen in de winter hout in de bossen om hun huis te verwarmen. “Ofwel sterven we van de kou, ofwel door een mijn”, redeneren ze. Als het een paar keer goed gegaan is, voelen ze zich veilig en blijven ze terugkeren. Tot het fout loopt. Ten derde zitten we met het probleem van diefstal: de waarschuwingsborden worden botweg gestolen. Ze zijn van metaal en dat brengt geld op. Mensen verkopen de borden door voor een paar centen. We gaan ze nu van plastic maken. Maar ik vrees dat we ongelukken niet kunnen vermijden, juist omdat we niet weten waar de explosieven allemaal liggen.’

Vorig jaar waren er 16 ongevallen veroorzaakt door een landmijn, 6 mensen kwamen om.

Bedolven onder de bommen

De stad Doboj en de gelijknamige regio in het noorden van Bosnië is bekend als de plek met de meeste mijnen in de grond. Tijdens de oorlog liepen er verschillende frontlinies doorheen, de regio grensde min of meer aan Servië. Nu ligt het gebied grotendeels in de Servische Republiek. Volgens het vredesverdrag van Dayton in 1995 werd Bosnië verdeeld in twee gebieden: de Federatie van Bosnië en Herzegovina en de Servische Republiek – niet te verwarren met de Republiek Servië, het buurland en een soevereine staat van Zuid-Europa. Daarnaast is er nog een klein federaal district in Bosnië dat onder beide landsdelen valt, Brcko. Wanneer we vanuit de hoofdstad Sarajevo door het groene berglandschap naar Doboj rijden, zien we onderweg de Servische vlag wapperen, naast een groot bord met ‘Welkom in de Servische Republiek’. De twee ‘entiteiten’ hebben officieel één regering, maar ze voeren elk een verregaand autonoom beleid. De vier miljoen inwoners van het land bestaan voor de helft uit islamitische Bosniakken, een derde behoort tot de orthodoxe Bosnische Serviërs, en 15 procent is van katholieke Kroatische afkomst.

De opdeling in twee entiteiten en drie bevolkingsgroepen maakt het bestuur van het land volgens onze tolk Sanja hopeloos ingewikkeld. ‘Daarnaast gaat het de politici niet om vooruitgang, maar om de verdeling van de macht. Ze weten zich verzekerd van steun van hun eigen etnische achterban. Bosniakken zullen op een islamitische Bosniak stemmen, en Kroaten en Serviërs stemmen ook op eigen volk. Veel moeite hoeven de politici dus niet te doen. Ze geven elkaar nog altijd de schuld van wat er in de oorlog is gebeurd. Ze zijn in Bosnië nog volop met het verleden bezig, niet met de toekomst. Dat is ook begrijpelijk, maar het wordt vaak gebruikt als excuus: “In de oorlog was het nog veel erger, je moet dus niet zeuren, wees blij met wat je hebt.” Het is een systeem waarin corruptie en nepotisme perfect gedijen.’

Bij de stad Doboj steken we de Bosnarivier over en rijden we de heuvels in, naar het dorpje Donji Skipovac waar een groep ontmijners aan het werk is.

‘Het is een perfecte dag om te ontmijnen’, zeggen ze, doelend op het mooie lenteweer. Door de overstromingen, ook die begin dit jaar, is het dorp volgens de ontmijningsdienst ‘bedolven onder de bommen’. Ontmijner Braco Pandorevic wijst op het huis naast ons. In de tuin tussen de witte en roze bloesems is een collega aan het werk. ‘De explosieven dreven letterlijk tot in de achtertuinen van de bewoners. Als je van niets weet en je wandelt op een avond door je eigen tuin… Elke stap hier kan het einde betekenen.’ Het dorpje ziet er idyllisch uit onder de helderblauwe hemel. Het is maar schijn. Alle huizen langs de landweg zijn leeg. Voor de oorlog woonden hier 800 zielen, nu zijn er nog maar 150 inwoners. ‘De meeste mensen durven hier geen stap te zetten en blijven weg’, zegt Pandorevic. ‘Ze verkopen hun huis niet, ze wachten tot wij het gebied mijnenvrij hebben gemaakt, daarna keren ze terug, zeggen ze ons. Ook de landbouwgronden zitten vol bommen. Sommige mensen hebben de grond hard nodig, dus gaan ze toch hun land op om het te bewerken. Na de oorlog hebben we vijf ongevallen gehad in het dorp. De laatste keer was in december 2014. Een bewoner wilde hout halen in het bos en botste op een PROM-1, het grootste en dodelijkste type antipersoonsmijn. Gelukkig activeerde hij maar één zekering van de twee, het bleef bij een kleine ontploffing. Bosnië ligt bezaaid met die rottige antipersoonsmijnen. En het erge is dat ze nog 100 jaar in de grond mogen liggen, ze blijven even explosief. De PROM staat bekend als de ontmijnersmoordenaar. We hebben meer dan 44 collega’s verloren door dat monster. De PROM is zo vervaardigd dat bij aanraking van de ’tanden’ de bom 80 centimeter omhoogspringt en dan explodeert. De scherven in de bom vliegen rond en zijn tot op dertig meter dodelijk. Het is een bijzonder smerig wapen.’

Monnikenwerk

De ontmijners in Donji Skipovac zijn in dienst van Norwegian People’s Aid, een van de vele ngo’s die zich met de ontmanteling van explosieven bezighouden. Sinds het eind van de oorlog heeft de Europese Unie 49 miljoen euro geïnvesteerd in 59 projecten in Bosnië. Dit jaar gaat er 1 miljoen euro naar slachtoffers van landmijnen en hun families, en 1,2 miljoen euro naar het land release-project: grond vrijmaken van explosieven zodat de bewoners er weer kunnen wonen en werken.

‘Sinds de overstromingen mijnen hebben losgespoeld, kunnen we opnieuw beginnen’, zegt Pandorevic. ‘We gaan langs de scholen om de kinderen uitleg te geven over de explosieven. Wat ze moeten doen als ze een mijn tegenkomen, zulke dingen. Een aantal organisaties die voorheen geld doneerden voor de opruiming van mijnvelden zijn vertrokken. Ze komen niet meer terug, Bosnië is geen prioriteit meer. Er zijn zo veel problemen in andere landen. Dus doen we het met de beperkte middelen die we hebben.’

We trekken een beschermend pak aan en gaan mee het mijnenveld in.

‘Het is een monnikenwerk’, legt Pandorevic uit als we zijn collega met een meetlat bezig zien op een minuscuul stukje grond in het bos. ‘Een ontmijner screent gemiddeld 20 à 60 meter per dag, op terrein dat nog niet eerder bewerkt is. Als onze machines de takken en struiken al hebben verwijderd, gaat het een stuk sneller, dan doen we zeker 200 meter per dag. Maar kijk om je heen, elke centimeter van dit bos moet worden onderzocht.’ De man grinnikt. ‘Het enige voordeel is de werkzekerheid. Ik doe dit al sinds 1996. Puur voor het geld, dat zeg ik eerlijk. Vroeger was ik politieman. Na de oorlog verdiende ik 25 euro per maand. Daar kon ik niet van leven, vandaar mijn keuze. Tegenwoordig bedraagt het gemiddelde maandloon in Bosnië ongeveer 350 euro. Wij verdienen, door het grote risico, 800 euro. Met vergoedingen erbij komt het neer op 1000 euro. Daar kun je in dit land goed van leven. Onze officiële prijs voor ontmijnen is 1,75 euro per vierkante meter. Ik denk dat iedereen in mijn team het voor het geld doet. Het is nuttig werk, dat speelt uiteraard mee, maar het risico is groot. Normaal denken we daar niet over na, anders hou je het niet vol. Tot er iets gebeurt. Ik heb twee collega’s verloren door een PROM. Op zo’n moment word je keihard met de realiteit geconfronteerd. Na de dood van mijn collega’s kon ik niet meer slapen, ik vroeg me nachtenlang af of ik hier wel mee moest doorgaan. Ik heb een vrouw en twee kinderen. Dat is het dilemma. Ik ben kostwinnaar, dus moet ik blijven werken. Maar dat houdt in dat ik de volgende kan zijn.’

De creativiteit op het vlak van zelfgemaakte explosieven is oneindig groot, zucht Pandorevic. ‘Vooral de explosieven die in speelgoed verstopt zitten, zijn walgelijk. En dan de booby traps… Een mijn wordt vaak omsingeld door kleinere explosieven. Stap je dáárop, dan activeren ze de centrale mijn. Soms zijn het antipersoonsmijnen die verbonden zijn met een antitankmijn. Dat geeft een enorme knal. We komen van alles tegen. Gasflessen of vaten gevuld met spijkers, glas en ijzeren scherven, een handgranaat in een glas boven op een deur zodat die ontploft als je de deur opendoet, conservenblikjes, plastic autootjes… Het geeft geen fraai beeld van de mensheid. En dan druk ik me nog zacht uit.’

Ontwaken in een lijkzak

Petar Petrusic is een van de recente mijnslachtoffers uit de streek. Hij woont een paar kilometer verderop. ‘Mijn ongeval was nog van voor de overstromingen, nu drie jaar geleden’, zegt hij terwijl hij de lokale kranten toont die zijn verhaal brachten. ‘Ik werkte aan de spoorwegen, we waren met zes man. Het ging om een traject dat al mijnenvrij was, volgens de overheid. Dat klopte, hoewel later bleek dat 10 procent nog niet gedaan was. En daar waren wij nu net aan de slag. Mijn collega raakte iets aan, en boem, daar gingen we. Het was een PROM, het ding lag verstopt onder een laag bladeren. Twee collega’s stierven ter plaatse, de rest raakte gewond. Ik stond op twee meter afstand en kreeg de volle lading scherven in mijn lichaam, ter hoogte van mijn darmen. Ik verloor het bewustzijn. Toen de ambulanciers aankwamen, zagen ze me levenloos liggen, naast mijn twee overleden collega’s. Ze dachten dat ook ik dood was, dus werd ik bij de twee andere lijken gelegd. Toen ze ons later wilden afvoeren, moet ik wakker zijn geschrokken door de beweging. Ik werd wakker in een lijkzak, maar ik had geen idee waar ik was. De hulpverleners waren in alle staten. Opeens begon ik te bewegen. Zo ben ik gered.’

De man richt zich op en wijst op zijn middel. ‘Ik ben voor 80 procent gehandicapt. Mijn lever, maag, mijn arm en mijn been werden doorboord. Ik ben 15 centimeter van mijn darmen kwijt en heb nog meer dan 20 scherven in mijn lichaam zitten. Maar ik heb geluk gehad, ik leef nog. Een koppel uit de buurt dat in de bossen rondliep, kan het niet navertellen. Het probleem is dat mijnenslachtoffers van ná de oorlog nauwelijks steun krijgen. We zijn burgerlijke slachtoffers, geen militairen. Wij moeten het maar uitzoeken. Ik krijg 70 euro voor mijn handicap. Ik ben 47 jaar en kon niet anders dan vervroegd met pensioen gaan. De pensioenen liggen tussen de 100 en de 200 euro per maand, daar kan mijn gezin niet van leven. Ik mag God dus danken dat ik nog sterk genoeg ben om bij te klussen, en dat ik niet compleet afhankelijk ben van anderen. Daar focus ik me op, aan wat ik nog wél kan.’

8000 zakken met resten

De recente overstromingen hebben ook een ander gevolg van de oorlog aan de oppervlakte gebracht. Aan de oevers van de Bosna kwam een nieuw massagraf bloot te liggen. Er zouden zestien lichamen gevonden zijn. Het betekende nieuwe hoop voor bewoners uit de buurt die twintig jaar na datum nog altijd op zoek zijn naar verdwenen familieleden. ‘Er komen dagelijks mensen over de vloer om te informeren naar geliefden die sinds de oorlog vermist zijn’, zegt forensisch antropologe Dragana Vucetic. Ze werkt in het mortuarium van Tuzla, waar duizenden beenderen uit de massagraven opgeslagen liggen. Vucetic houdt zich voornamelijk bezig met de identificatie van de massagaven van Srebrenica. Op 11 juli 1995 werden daar in één dag meer dan 7000 mensen vermoord, het merendeel was van islamitisch-Bosnische afkomst. Dit jaar vindt de twintigste herdenking van Srebrenica plaats.

‘Als forensisch antropoloog onderzoek ik het geslacht en de leeftijd van een lichaam. Via DNA-tests van de overledene die we vergelijken met die van de levende familieleden proberen we iemands identiteit te achterhalen. Dat is niet zo simpel. Gemiddeld zijn we drie à vier maanden bezig met één test. Om iemand te identificeren, hebben we ongeveer zeven DNA-monsters nodig. Het duurt lang voor we zeker kunnen zeggen wie iemand is. Tanden en het dijbeen zijn het meest geschikt voor onderzoek, maar die hebben we niet altijd. Het onderzoek is ook duur. Een test kost tussen de 120 en de 150 euro.’

In het mortuarium van Tuzla staan ook meer dan 8000 zakken met resten. Op een dag zullen ook die worden begraven. ‘We hebben 3000 zakken met kledingresten en nog eens 3000 zakken met kleinere menselijke restanten die we niet kunnen associëren met andere overblijfselen’, zegt Vucetic. ‘Verder hebben we zo’n 1000 zakken met beenderen van mensen die al begraven zijn. Zij worden opnieuw opgegraven zodat de nieuwe beenderen bij de oude kunnen worden gevoegd. Voor de familie is het heel pijnlijk, maar als ze er zelf om vragen, brengen we de restanten samen. Er zijn ook zakken met resten van verschillende lichamen. We proberen voor de herdenking van 11 juli, op verzoek van de nabestaanden, zo veel mogelijk lichamen te identificeren. Vaak hebben we minder dan 50 procent van een skelet. Het is aan de familie om te beslissen of ze de resten wil begraven, of dat ze nog wil wachten op nieuwe beenderen. We hebben al 64 lichamen, of delen van lichamen, die begraven worden op 11 juli. We verwachten er nog veel meer, waarschijnlijk zullen de families op het laatst toch toestemmen om ook kleinere hoeveelheden restanten te begraven. Het biedt hen rust.’

De lichamen in de massagraven werden tijdens de oorlog dikwijls verplaatst. Soms tot drie keer toe. De lijken werden met graafmachines bovengehaald en in vrachtwagens vervoerd, gewoonlijk zo’n 20 kilometer verder, volgens Vucetic. ‘Vandaar dat er zoveel losse beenderen in de grond liggen. De daders gingen niet zachtzinnig met de overledenen om. Ze kieperden de lichamen met tientallen gelijk in een nieuw graf. Soms vinden we een hele rij skeletten, allemaal naast elkaar. Begraven op de plek waar ze geexecuteerd werden. Doodgeschoten. Soms vanachter in de nek, of recht in het hart. Maar in de meeste gevallen kunnen we niet achterhalen hoe iemand is gestorven, omdat er alleen nog een skelet overblijft.’

80 procent van de 8000 vermisten in Srebrenica is inmiddels geïdentificeerd. Zo’n 1000 mensen zijn nog altijd spoorloos. ‘Dat is veel, ja’, zegt Vucetic. ‘De nabestaanden leven nog altijd in onzekerheid. Dat is het mooie aan dit werk. We helpen mensen terugvinden zodat de familie eindelijk afscheid kan nemen. De wonden zijn heel diep. Twintig jaar is tenslotte niet zo lang geleden. De genocide van Srebrenica is nog lang niet vergeten. We moeten nog zo veel verwerken. Het is dankbaar om daaraan te mogen meewerken. Maar het zal nog jaren duren.’

Naar schatting vielen er in de Bosnische oorlog tussen de 100.000 en 110.000 doden. In het hele land vinden deze zomer herdenkingen plaats.

DOOR JOANIE DE RIJKE

‘Het enige voordeel is de werkzekerheid. Ik doe dit al sinds 1996. Puur voor het geld, dat zeg ik eerlijk.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content