DOOR GERARD BODIFEE

De blote hemel, waaronder in dit volgebouwde land geen mens nog slaapt, is als een oud en te hoog plafond afgedankt en opgeruimd. Er is bijna niets meer van te zien. Honderden megawatts elektrisch licht spoelen elke nacht de sterren weg om de aarde eronder van meer nut te zijn. Een grijsgele smurrie, waar nog alleen de maan en enkele ongewoon heldere sterren doorheen priemen, verspreidt zich over het uitspansel. Voor het overige is alles weg. Wèg is het kabbelende schijnsel van de Melkweg, weg het zilveren nevelvlekje in Andromeda, weg het ruitertje op de staart van de Grote Beer, weg het zodiakaallicht, weg heel het schitterende baldakijn van duizenden sterren. De meeste bewoners van dit land, die geboren zijn in de tweede helft van deze eeuw, hebben nooit een echte sterrenhemel gezien, tenzij misschien tijdens een vakantie in een ver en onderontwikkeld land.

Hier is alles verdwenen. Van de meeste sterrenbeelden blijft een skelet over, of zelfs dat niet. Waar ooit de Dolfijn opsprong, gaapt nu een nietszeggende leegte. Boven de zuidelijke horizon steekt de Schorpioen de kop glansloos omhoog, een half dozijn sterren nog, zonder een zweem van de geheimzinnige melkwegvlokken die hier ooit oplichtten. Alles is opgelost in de fluorescerende massa die boven de hoofden werd uitgesmeerd. Er is in Vlaanderen geen plekje meer waar het’s nachts nog donker wordt. De lichtkoepels boven de steden overlappen elkaar, als paraplu’s die nergens een straaltje sterrenlicht mogen doorlaten. De fakkels van de petroleuminstallaties in de Antwerpse haven zetten de halve Kempen in een spookachtig rood. En omdat automobilisten meer gebaat zijn met klare wegen dan met een vergezicht op de kosmos, baadt het land van horizon tot horizon in oranje neonlicht.

EEN NACHTELIJK LICHTFEEST

Dat we de sterren kwijt zijn, betekent niet dat we in een lelijk land wonen. Men moet de moeite nemen de wereld ook vanuit de andere richting te bekijken. Vanuit een vliegtuig ziet de aarde er stralend uit en vindt men ’s nachts ook de sterren weer. Ze liggen uitgestrooid op de grond. In reusachtige zwermen glinsteren ze daar, myriaden witte en gelige stipjes, fel schitterend op de inktzwarte bodem. Ze vormen grillige gepointilleerde patronen, opgevuld met een schemerig schijnsel, zoals de Melkweg destijds. Door de vlekken lopen dunne, vertakte snoeren van licht, als aders in het weefsel van dit mysterieus gloeiende leven. Uitlopers van het vlechtwerk verbinden de vlekken over grote afstanden. Niets verroert zich in dit woud van licht, maar die indruk is bedrieglijk. Bij scherp toekijken, bemerkt men voortkruipende stippen in het netwerk, alsof een parelende vloeistof door de aders loopt. Deze planeet leeft en laat zijn sappen stromen.

Er is geen indrukwekkender spektakel op aarde dan de verlichting die de mens ’s nachts ontsteekt. Het is niet eens nodig een vliegtuig te nemen. Voor wie ’s nachts op een viaduct over een autobaan staat, of op een tiende verdieping in de stad, biedt de wereld een adembenemende aanblik. Als dit ?lichtvervuiling? is, dan is het een schitterende vervuiling. De aarde is rijk aan visuele fenomenen die het oog strelen, regenbogen, poollichten en zonbeschenen bergtoppen, maar deze wonderen verbleken naast het nachtelijke lichtfeest van de menselijke beschaving.

Alleen de sterrenhemel wordt niet overtroffen. Hoogstens in herinnering gebracht. Dat kan ook niet anders : de aarde is nietig, de mens een kruipdier, en wat hier tot ontbranding wordt gebracht, al lijkt het op een hemel vol sterren, kan hoogstens een vonkje in het heelal zijn. Dat de mens klein is, ondanks al zijn verstand, is precies wat de sterrenhemel leerde toen die nog bestond. Het was onmogelijk op sterrenrijke nachten niet doordrongen te worden van het besef dat we slechts onbetekenende mieren zijn op een verdwaalde planeet, glimwormen die uitdoven voor één ster vergaat. De sterren kunnen we niet evenaren, maar we hebben ze wel overstemd. Zoals men de maan met zijn duim kan bedekken, kunnen enige elektrische lampen de kosmos aan het oog onttrekken. De Melkweg, een verzameling van honderd miljard zonnen, verdwijnt achter de neonreclame.

DE HELFT VAN DE FILOSOOF

Hoe groot is het verlies ? De astronomen klagen dat zij in hun waarnemingen gehinderd worden, en men kan het volste begrip opbrengen voor hun nood. Maar alles is niet meteen verloren. Sterrenwachten worden nu in afgelegen gebieden gebouwd waar de hemel nog niet is aangetast, of in een baan om de aarde gelanceerd, wat de ideale oplossing is. Amateurastronomen hebben het moeilijker om te ontkomen aan het verblindende licht van de beschaving. Hun kreten klinken als die van een gekooid dier. Al het comfort van de welverlichte wereld weegt niet op tegen hun verlangen naar de wildernis. Zij willen de hemel terug. Niets in de plaats daarvan kan hen tevreden stellen : ook niet de beelden van melkwegstelsels aan de rand van het heelal die de Hubble-ruimtetelescoop doorseint en die ze op het Internet aanklikken, ook niet de panorama’s van Mars, en zeker niet het vuurwerk dat de aarde zelf geworden is en dat ze verafschuwen met een felheid die even begrijpelijk is als hun gevoelloosheid voor de eigen schoonheid ervan merkwaardig is.

We zijn allemaal amateurastronomen, want de sterrenhemel spreekt elke sterveling aan. Zoals we ook allemaal filosofen zijn omdat de wereld niemand onverschillig laat. De Duitse filosoof Immanuel Kant verklaarde in de slotbeschouwing van zijn ?Kritik der Praktischen Vernunft? dat twee dingen zijn gemoed met altijd toenemende verwondering en ontzag vervullen : de sterrenhemel boven hem en de morele wet in hem. Hoe benauwd moeten wij ons tweehonderd jaar later dan niet voelen, nu wij afgesneden zijn van de helft van wat de filosoof vervulde.

De helft ? Misschien wel alles. Want er bestaat ongetwijfeld een verband tussen wat we boven ons waarnemen en in ons gewaarworden, en met het ene dreigen we ook het andere te verliezen. Omdat de sterren het gemoed vervullen, spreken ze ons ook van binnenuit aan. Ze voeden het besef van aardse vergankelijkheid, verpletteren elk gevoel van eigen grootheid, en leggen zo de grondslag voor elke morele wet. Nu we nog alleen verlicht worden door sterren van eigen makelij, hoe schitterend ook, lopen we gevaar elementaire kennis over onszelf te verliezen. Zoveel licht buiten, maakt donker binnen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content