Een nukkig, wispelturig en lastig paard, geef dat maar aan Dirk Demeersman. Hij piloteerde Clinton bijna naar het olympisch podium van Athene, en won met Tymoon de wereldbekermanche in Mechelen. Een paardenfluisteraar uit Tessenderlo.

Die overwinning, eind vorig jaar in een zinderende Mechelse Nekkerhal, was ongetwijfeld het hoogtepunt uit zijn woelige carrière. Een verrassing? Dirk Demeersman heeft het karakter van de paarden die hij berijdt, koppig, eigenzinnig. Een werker en een doorzetter. Vaak tegen beter weten in geloven in de kwaliteiten van een paard, ook als die niet evident zijn. Zo is het altijd geweest. Wie een echt toppaard op stal heeft staan, trekt er niet mee naar Demeersman. Lastpakken daarentegen worden met graagte doorgeschoven richting Tessenderlo.

Demeersman heeft er dus wat tijd voor nodig gehad. Hij is nu 44 en na wereldkampioen en vice-Europees kampioen Jos Lansink de Belgische ruiter met de beste papieren. Zijn parcours is er een van vallen, ook letterlijk, en opstaan. Wie zijn erelijst overloopt, merkt vooral een lange reeks ereplaatsen. Vaak ‘bijna’ of ‘net niet’. Drie keer dicht bij de Belgische kampioenstitel, drie keer zilver. Zoals in september op de weelderige stoeterij Zangersheide in Lanaken. Drie dagen vrolijk rondspringen met Tymoon en dan alles verpest door een haast ongemerkte rimpeling van het watervlak. Op naar het podium met een minzame lach en een verbeten trek. Eerder al had dit kampioenschap zijn beslag moeten krijgen in Kapellen, maar de bodem was er te zompig. Dan maar een Grote Prijs in de plaats. Dirk Demeersman was er de beste met Tequila. Maar dat telde dus niet. ’t Is altijd wat.

Dirk Demeersman: ‘Het is waar, het had best wat meer mogen zijn, te weinig grote overwinningen. En ik win zo graag. Maar je kunt het ook anders bekijken. Als beginnende ruiter, als junior, ging ik weleens naar Aken, het mooiste, het grootste concours. Dat was dromen, zelfs niet hopen dat ik daar ooit zou rijden. Ik had niet zo’n hoge pet op van mezelf, ik kende mijn gebreken maar al te goed.’

Dat is ondertussen wel wat veranderd.

DIRK DEMEERSMAN: Het gevecht met de stress heb ik gewonnen. Ervaring zeker? Ik heb geleerd de spanning om te zetten in hoge concentratie. Ik word niet meer zo makkelijk verraden door zenuwen. Er zijn ruiters die erg nerveus tekeergaan bij het verkennen en voorbereiden van hun parcours. Maar die worden dan plots koele kikkers als de bel gaat. Lange tijd was dat bij mij precies omgekeerd. Rustig bij het warm rijden en het afstappen, en dan werd ik soms op een vreemde manier overmand door stress wanneer alles naar wens liep: ‘Het kan niet dat het hier zo goed gaat.’ En dan pletste zo’n balk inderdaad op de grond, echt typisch voor mij. Fouten in de hand werken door een plots opkomend gevoel van onzekerheid. Dat is ondertussen gelukkig anders.

Maar dan gebeurt het toch weer, in Estoril voor de ‘Global Champions Tour’, dat je al bij de eerste hindernis ten val komt en een tijd aan de kant moet blijven met een gebroken enkel.

DEMEERSMAN: Dat had andere oorzaken. Niet echt een lastige wedstrijd, maar de zon stond laag, tussen zeven en acht uur ’s avonds, en veel paarden deden raar. Ik had een vreemd gevoel en even dacht ik eraan om maar niet te starten. Maar dan denk je aan die verre reis voor niets, aan het geld dat je misschien zo maar laat liggen, en met Clinton had ik een van de beste paarden van het circuit. Dus toch maar. Lang duurde die rit niet, het paard sprong weg voor de schaduw die voor de eerste hindernis lag, viel dan toch de balken aan, hoog zoals altijd maar de breedte haalde hij niet en dus gingen we allebei onderuit.

Clinton kwam gelukkig met de schrik vrij, dat is altijd belangrijker dan een blessure van de ruiter. Voor mij was er een gebroken enkel. Maar het WK in Aken was niet meer veraf, en daar wilde ik tot elke prijs bij zijn. Een sportarts vertelde me van een toestelletje met ultrasone trillingen dat de botgroei stimuleert, en dat voetballer Wayne Rooney tijdig fit had gemaakt voor het WK in Duitsland. Niet slecht, na drie weken zat ik weer te paard zonder al te veel hinder.

Clinton, de naam is gevallen. Je zult wel voor altijd gelinkt blijven aan die prachtige Corrado-zoon van het Belgische Warmbloed. Een springwonder?

DEMEERSMAN: Je kunt er niet onderuit, de kracht en de schoonheid van een paard stralen af op de ruiter. Dat was niet anders met Milton en John Whitaker, met Jappeloup en Pierre Durand, ook met Darco en Ludo Philippaerts en nog andere. Clinton was en is een heel apart paard met een speciale uitdrukking. Een verschijning. Waar ik er ook mee kwam, in welk land ook, werd hij omringd door bewonderaars. In Poznan, waar we de Grote Prijs wonnen, werd hij echt op de hielen gezeten door de paparazzi. Om van de gillende meisjes nog te zwijgen. Hij hoefde niet eens te springen, gewoon aan de hand, hij charmeerde iedereen.

Clinton was een ster. Met sterallures, hij was zo. Een heel verstandige, attente kop, een fascinerend orenspel, nu eens plat in de nek, dan weer mooi opgericht naar voren. En dan die prachtige, witte manen, die wulpse staart, dat gespierde lijf dat zich over de hindernissen kronkelde. Een charmeur, een fotomodel. Maar een met inhoud.

Zo’n paard krijg je maar één keer in je leven en dan moet je beseffen dat het een eer is ermee te mogen rijden. Ik weet het, sommigen blijven vooral oog hebben voor zijn moeilijk karakter. Zo van: ‘Ze hadden jou ervoor nodig.’ Maar dat vind ik flauwekul. Clinton compenseerde die koppigheid met een grote overgave in de wedstrijden. Hij heeft in elk geval van mij een betere ruiter gemaakt. Het mag gek klinken, maar door Clinton ben ik nog meer respect gaan voelen voor een paard en is ook mijn inzicht groter geworden. Slapeloze nachten heeft hij me bezorgd. Ik lag me dan af te vragen hoe ik dit of dat moest oplossen. En het mooie is, Clinton zag me graag.

Hoe weet je dat zo precies?

DEMEERSMAN: Ja zeg, een kus gaf hij me niet, maar er zijn wel dingen die niet liegen. In het dekseizoen stond hij op stal bij zijn eigenaar, Hubert Haemerlinck. Ik ging daar dan weleens heen om hem te rijden, om het gevoel en het contact te houden. Bij Stoeterij Van de Heffinck wisten ze dan heel goed wanneer ik daar geweest was. Dan was hij goedgehumeurd, rustig, liep hij niet te ijsberen in zijn stal. Meer nog, als hij echt vervelend was, kreeg ik een dringend telefoontje van de stoeterij. Clinton kon me ook zo heel doordringend aankijken, met een blik van ‘vandaag gaat er wat gebeuren, vandaag staan we helemaal vooraan’.

Het lijkt wonderlijk.

DEMEERSMAN: Hij was mijn derde kind. Na Aken, vorig jaar, heb ik hem niet meer gezien maar er gaat geen dag voorbij of ik denk aan hem. Als dat flauw klinkt, dan is dat maar zo.

Het paard was nog maar dertien, dan kunnen nog goede jaren komen, topjaren zelfs. Waarom moest Clinton eigenlijk uit de sport?

DEMEERSMAN: Het is een keuze. Clinton is een dekhengst, die brengt zaad in het bakje. Letterlijk en figuurlijk.

Is dat dan plots een probleem? Beïnvloedt competitie de dekprestaties van een hengst?

DEMEERSMAN: Ja, soms wel. De kwaliteit van het sperma wil weleens lijden onder topcompetitie, dat heeft dan te maken met hoge gevoeligheid, met stress, met verhoogde druk. Ik moest mij daar dus bij neerleggen, hoe pijnlijk die beslissing ook was. Anderzijds werden twee jaar voor de Spelen van Athene al hoge bedragen voor hem geboden, maar die werden door de eigenaars weggewuifd. Hoe zou ik dan die mensen iets kwalijk kunnen nemen? Ik stond met Clinton twee jaar op rij in de top vijftien van de wereld, dat neemt niemand me nog af.

Je houdt met belangstelling zijn nakomelingen in de gaten?

DEMEERSMAN: Ja, Cornet Obolenski is de beste, helemaal een kopie van zijn vader, zelfde karakter, zelfde uitstraling. Alleen staat hij in de verkeerde stal (lacht smakelijk). De stal van de vroegere Europese kampioen Marco Kutscher, die er wellicht mee tevoorschijn zal komen op de Olympische Spelen, waarvan de paardenwedstrijden in Hongkong worden gehouden. Er is ook nog Via Viola met Tina Lund, en Vivaldo bij Jessica Kürten.

En dan win jij in december vorig jaar de Wereldbekerwedstrijd van Mechelen. Met Tymoon. Toch een complete verrassing.

DEMEERSMAN: Ook voor mij. Tymoon is een verhaal op zichzelf. Met Philippe Le Jeune was hij al eens zesde geworden in Olympia-Londen, hindernissen van 1,60 meter, dat is niet niks. Maar dan moet er iets misgelopen zijn tussen eigenaar en ruiter, niet mijn probleem. En dus belde Jozef Devoghel uit Gooik met de vraag eens te komen kijken. Een jaar voor Jumping Mechelen.

Het boterde helemaal niet tussen mij en die ruin, ik wilde het eigenlijk opgeven, maar bleef toch maar verder werken. Er was ‘iets’. En in Brussel winnen we de openingswedstrijd, foutloos en de snelste tijd. Doorgaan dus. In Leeuwarden rijden we een duizelingwekkende barrage. Achttien keer ben ik daar gestart en voor het eerst winnen wij. Het gevoel: er is nog meer mogelijk. Dat is het mooie van onze sport, een wanhopige situatie die omslaat in een groot geloof, terugkomen uit een verloren positie. Ik weet zelfs niet of ik gelukkiger zou zijn met een superpaard waaraan niets scheelt.

En dan maken we het werk af in Mechelen: een wereldbekermanche! En zeggen dat sommigen vonden dat ik met Tymoon mijn tijd zat te verliezen. Daar komt nog bij dat de eigenaar zowat de mooiste dagen van zijn leven meemaakt. Die staat daar nu bij een prijsuitreiking tussen al die ‘kapitalisten’, zoals hij het zelf zegt. Die man geniet met volle teugen. Amerikaanse topinvesteerders en oliesjeiks wimpelt hij gewoon af. Voor geen miljoen euro wil hij al die momenten met Tymoon missen.

Je bent niet echt een stijlruiter zoals Jos Lansink, om maar die te noemen. Je ziet echt wel dat je een inspanning levert, dat je aan het werk bent.

DEMEERSMAN: Dat is zo. Als jonge ruiter moest ik het zonder begeleiding stellen, ik was helemaal op mezelf aangewezen. Pas op mijn dertigste kon ik, met Ludo Philippaerts onder meer, clinics volgen van George Morris, een autoriteit. Veel geleerd, maar ik blijf op mijn gevoel rijden. Ik heb een visie, een idee. Niemand heeft op dit terrein de waarheid en de wijsheid in pacht. Roger-Yves Bost zal wel nooit een schoonheidsprijs winnen en Hugo Simon, 65 ondertussen, nog veel minder, maar wat hebben die mannen niet gewonnen. Efficiëntie, daar gaat het om.

Lesgeven is dus niets voor jou?

DEMEERSMAN: Toch wel, maar met mate. Ik geef in elk geval mijn gedrevenheid door. Pieter Devos werd vijf jaar geleden kampioen bij de ponyruiters, en nu al rijdt hij landenwedstrijden bij de senioren. Na een nulrit kan ik hem best ook op zijn fouten wijzen. Van fouten weet ik alles, dus dat helpt.

Je carrière in paarden tot Clinton: El Paso, First Samuel, Fuego du Prelet, Calypso, Edelbert, Orlando… geen eenvoudige dieren. Dat heeft je toch wel een tijd afgeremd, je bleef te lang tweede garnituur.

DEMEERSMAN: Dat zal wel zo zijn. Maar eerst en vooral: ik rijd ontzettend graag paard. Het boeiende is er zoveel mogelijk uit te halen. Ik heb ook ruim mijn deel in de tegenslagen gehad. Met El Paso stond ik al na negen maanden werken op het Europees Kampioenschap in Mannheim, maar toen kwetste hij zich in de stal en dat kwam niet meer goed. Als er één mooie kant aan dit vak zit, dan is het opnieuw beginnen.

Met First Samuel, een echt speedpaard, won ik in Den Haag, Bourg-en-Bresse, Lummen en Rome, tweede in Wembley. Maar de eigenaar vond dat ik te veel verdiende, en zo hield het op. Fuego raakte al geblesseerd op zijn achtste. Afgelopen dus. Slikken en doorgaan. Maar dan kwam mijn beste jaar, 2005, met twee toppaarden: Orlando, prachtige bruine hengst, en Clinton. Met een jaar later de ontgoocheling op het WK in Aken waar we eerder de Grote Prijs gewonnen hadden. Die weidse arena lag Clinton duidelijk, maar voor de beslissende tweede manche maakte hij plots hoge koorts. De dierenarts zag er geen graten in en in het belang van de ploeg ging ik toch van start. Gevolg: zestien strafpunten.

Een landencompetitie, dat is toch gewoon een optelsom van de individuele prestaties?

DEMEERSMAN: Teamgeest bestaat ook in de ruitersport. Dat is de sterkte van Nederland, wereldkampioen en Europees kampioen. Die mannen werken samen, gaan voor elkaar door het vuur, en hebben met Rob Ehrens een schitterende teamchef. De Ruitersportfederatie bij ons heeft daar te weinig oog voor. Eén keer gaan we in de aanloop naar een groot kampioenschap samen trainen en daar blijft het bij. Te weinig professionalisme.

Zo verspeelde België op het recente EK in Mannheim de selectie voor de Olympische Spelen in Hongkong. De ploeg vocht er voor de kwalificatie zonder Philippaerts en zonder jou. Merkwaardig.

DEMEERSMAN: Ik voelde dat niet iedereen voor de volle honderd procent achter mij stond, en ik ben er de man niet naar om mezelf op het voorplan te hijsen, dat weiger ik. De voorkeur ging naar Patrick McEntee, die in Aken twee keer foutloos had rondgereden. Mooi, maar naar mijn gevoel toch te weinig. Ik heb mij in de discussie afzijdig gehouden, mezelf niet opgedrongen. Jammer dat de ploeg het niet gehaald heeft, dat meen ik, al is Hongkong op drieduizend kilometer van Peking nu ook niet meteen een cadeau. Jammer voor de inspanningen van Bloso.

Een ander verhaal: ook in jullie sport is doping weer heel actueel. De Ier Cian O’ Connor moest na Athene zijn gouden medaille inleveren. Ook het winnende Duitse team werd gediskwalificeerd vanwege de positieve test van Goldfever met Ludger Beerbaum. Eerder al kreeg Meredith Michaels startverbod voor die Spelen, en ze kwam alweer in opspraak na haar overwinning op het EK van Mannheim. Tussendoor waren er positieve dopingtests voor de paarden van Pia-Luise Aufrecht, Jessica Kürten, Daniel Deusser en andere. Het is nogal wat.

DEMEERSMAN: De internationale federatie FEI hanteert de nultolerantie, dat is het makkelijkst. Niets kan, niets mag. Geen onderscheid tussen prestatiebevorderende middelen en behandelingsmedicatie. Je kunt toch niet verwachten dat die topatleten op water en hooi de wereld rond springen? Hoe behandel je koorts en koliek? De nuloptie houdt geen rekening met het welzijn van het paard. Een geneesmiddel is uitgewerkt maar de sporen zijn nog terug te vinden in het lichaam, dan hang je. Je moet echt wel heel voorzichtig zijn, paard thuis laten bij de minste twijfel, ook al heb je je maanden voorbereid op een belangrijke wedstrijd.

Gebeuren die controles regelmatig?

DEMEERSMAN: Ja, zowel bij paard als ruiter.

Ook de ruiter?

DEMEERSMAN: Net als wielrenners moeten wij een plasje afleveren. Vooral in Engeland zijn ze heel streng. Vorig jaar werd ik in Stuttgart aan de balie van het hotel door twee mannen vriendelijk verzocht om mee te komen voor een urinecontrole. Dat is zeker geen uniek voorval. Overigens moeten ook wij, en zeker de ruiters binnen de top 50, opgeven waar we ons zullen bevinden: dat zijn de beruchte ‘ whereabouts’.

Heeft die controle van de ruiters zin?

DEMEERSMAN: Misschien wel, waarom zouden er ook in onze wereld geen individuen zijn die coke snuiven? Er zijn er trouwens waar ik mij vragen bij stel. Of het helpt? Misschien ga je dan vliegen. De bedoeling van die controles is natuurlijk dat iedereen met gelijke middelen aan de start komt. Geef mij maar een sigaretje.

DOOR LEO DE VOS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content