Een lieveling in de tuin

Nachtvlinders vormen een grote familie, met in Vlaanderen alleen al meer dan 2500 soorten.

Er zijn veel meer nachtvlinders dan dagvlinders, maar nachtvlinders worden minder intensief bestudeerd. Toch kunnen de motten ons veel vertellen over de kwaliteit van een landschap. Knack trok op pad met een toegewijde mottenvanger en begon in eigen huis.

Het bepalen van de ecologische kwaliteit van een landschap is niet gemakkelijk. Het is niet omdat er op het eerste gezicht geen dieren in zitten, dat het niet interessant kan zijn. Zeker in de discussie over het nut van het concept ‘ecosysteemdiensten’ is een correcte inschatting van de waarde van een landschap belangrijk. Ecosysteemdiensten drukken de waarde uit die een landschap heeft voor de mens: een landschap kan nuttig zijn om water op te houden, milieuvervuiling weg te filteren, gewassen te bestuiven en hout of natuurlijk voedsel te produceren.

Nachtvlinders blijken uitermate geschikt om de kwaliteit van een landschap te evalueren. Het is een grote familie met in Vlaanderen alleen al meer dan 2500 soorten, die in sterk variërende aantallen kunnen voorkomen. ‘Een groot deel van de variatie in soorten en aantallen nachtvlinders kan worden verklaard door de structuur van het landschap’, zegt Bart Van Camp, een landschapsarchitect die in zijn vrije tijd intensief met motten bezig is. ‘De band is zo sterk dat ik omgekeerd ook kan voorspellen welke motten ik zal vinden als ik een landschap zie.’

‘Het zou goed zijn voor ons onderzoek om enkele stadsmilieus te bemonsteren’, had Van Camp gezegd. De redactie van Knack bevindt zich langs een grote invalsweg in Brussel, midden in een kantorenwijk waarin druk gewerkt wordt. Rond het gebouw ligt een tuin met kortgemaaid grasveld en exotische bomen en struiken. Van Camp vond het een geschikte locatie.

Een hele nacht brandde er een sterke lamp op een speciaal voor motten ontworpen val, waarin lege eierdozen geplaatst worden om de diertjes na vangst tegen zichzelf te beschermen: ze gaan op de dozen zitten en beschadigen hun vleugels niet door eindeloos rond te blijven vliegen. Het opstellen duurde een kwartiertje – het was duidelijk niet de eerste keer dat Van Camp met de val aan de slag was.

Het weer was niet echt geschikt voor mottenvangst – te druilerig – maar desondanks ving hij liefst vijftig soorten, waaronder een paar zeldzame die wellicht nooit eerder in de regio Brussel gevangen waren: de drievlekspanner en de groene korstmosuil. Er zaten ook drie exemplaren van de Spaanse vlag in de val: de enige in België voorkomende nachtvlinder die door de EU beschermd wordt. Het was de eerste keer dat Van Camp er drie in één nacht ving.

‘Opvallend is dat we van de meeste soorten slechts één exemplaar vingen’, evalueerde hij het resultaat. ‘Dat betekent dat de diertjes hier gewoon voorbijvliegen op zoek naar een geschikte plaats om hun eieren af te zetten – veel motten hebben specifieke planten nodig voor hun voortplanting. Het illustreert hoe belangrijk zogenaamde groene corridors zijn, zeker in een stadsmilieu: langgerekte groene elementen in een landschap die dieren kunnen volgen bij hun verplaatsingen.’

Om het verschil met een natuurlijk milieu duidelijk te maken, kwam Van Camp ook een nacht in mijn tuin motten vangen, in een polderlandschap aan de rand van een beschermd natuurgebied. Die nacht was het weer evenmin echt geschikt voor motten: er was te veel maanlicht, dan worden de diertjes minder door de lamp aangetrokken. Toch mochten we niet klagen: 130 exemplaren en 45 soorten. Ik leerde dat de naamgevers van motten mensen met veel inspiratie waren: houtspaander, goudvenstertje, appeltak, haarbos, lieveling… ‘Er zijn meer dan 2500 soorten nachtvlinders in ons land, en die moesten allemaal een Nederlandse naam krijgen’, zuchtte Van Camp. ‘Dat was heksenwerk.’

Er was een uiterst zeldzame soort bij: de witroze stipspanner, de zeldzaamste mot die Van Camp dit jaar tijdens zijn campagne zou vangen. Ze werd nooit eerder in Oost-Vlaanderen gezien, en de vorige vangst in Vlaanderen dateert van drie jaar geleden. Het is een soort die in principe aan duinen met de plant strandbiet gebonden is. Mogelijk is de strandbiet beschikbaar in het in de buurt gelegen Antwerpse havengebied, maar het kan ook zijn dat de mot zich aanpast aan een nieuw leefmilieu, noodgedwongen, omdat haar oorspronkelijke biotoop verdwijnt.

Voedsel voor vleermuizen

Dit seizoen bemonsterde Van Camp al twintig tuinen. Dat is, in zijn woorden, ‘een beperkte steekproef die niet het volledige nachtvlinderseizoen dekt’. Volgend jaar begint hij er vroeger aan. In feite is er geen nachtvlinderseizoen. Er kunnen het hele jaar door motten gevangen worden, zelfs in de winter, want er zijn echte koudweerspecialisten. De zomer is wel het hoogseizoen, want de gulden regel is: hoe warmer het weer, hoe meer motten.

Om de aandacht te vestigen op het belang van nachtvlinders ging Van Camp ook in de tuin van een aantal bekende Vlamingen motten vangen (zie kader). In totaal ving hij ongeveer 400 soorten, met een gemiddelde van 63 soorten (en 165 exemplaren) per tuin. De variatie was enorm: slechts 6 procent van de soorten werd in minstens de helft van de tuinen aangetroffen. Onder meer de huismoeder – een mot dus – werd in vele tuinen gevonden (maar niet in die van mij).

‘Motten trekken zich niets aan van onze neiging om het landschap op te delen in bestemmingen’, legde Van Camp uit. ‘Ze vliegen overal, in landbouwzones, industriegebieden en natuurreservaten. Nachtvlinders vormen samen met zoveel andere gewone soorten de motor van onze ecosystemen. De vlinders zijn een belangrijke bron van voedsel voor vleermuizen, en de rupsen zorgen ervoor dat mezen hun jongen groot krijgen, want veel vogeltjes voeden zich in het broedseizoen bijna uitsluitend met rupsen.’

‘Hoe dichter bij de mensen thuis, hoe belangrijker ecosysteemdiensten voor hen worden’, stelt Van Camp. Hij houdt graag een pleidooi voor het belang van gewone natuur dicht bij de mensen, zoals tuinen, stadsgroen en plattelandsnatuur. Hij heeft daarbij extra aandacht voor wat hij kleinschalige landschapselementen noemt: ‘Dat zijn hagen, bomenrijen, dijken, graskanten en beken met begroeide oevers die door een landschap snijden en schuilplaatsen en verspreidingsroutes voor dieren vormen. Die streepjes natuur hebben uiteraard niet de kwaliteiten van grootschalige natuurgebieden, maar ze kunnen natuurgebieden met elkaar verbinden, wat belangrijk is voor de biodiversiteit. Het zijn tegenwoordig dikwijls de enige permanente natuurlijke elementen in een verder volledig uitgekleed landbouwlandschap, de laatste toevluchtsoorden voor veel dieren. Het is uitermate belangrijk dat kleine natuurgebieden en gewone natuur in onze onmiddellijke leefomgeving niet vergeten worden. Mijn mottenwerk moet daar de aandacht op vestigen.’

Voor meer informatie: www.mottenvanger.be

DOOR DIRK DRAULANS

‘Motten vliegen overal, in landbouwzones, industriegebieden en natuurreservaten.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content