België is zijn toekomst als staat niet zeker. Marc Reynebeau onderzoekt de zaak in de epiloog van zijn boek ‘Een geschiedenis van België’, dat deze week verschijnt. Een uittreksel.

Marc Reynebeau, ‘Een geschiedenis van België’, Lannoo, Tielt, 450 blz., euro 29,95.

Bij de aanvang van de eenentwintigste eeuw staat België voor de vraag of het nog levenskansen heeft als staat. De vraag dringt zich op omdat zo velen ervan overtuigd zijn dat België geen lang leven meer is beschoren. Als het voortekenen mogen zijn: de smurfen wonen nu in een Zwitserse bankkluis, het roemrijke chocolademerk Côte d’Or is niet langer Belgisch en dat geldt zelfs voor de voormalige financieel-economische ruggengraat van het oude België, de Société Générale, die in 1998 aan Frankrijk is verkocht. In het slot van zijn boek De eeuw van uitersten oppert de befaamde Britse historicus Eric Hobsbawm dat zelfs een land met ‘een betrekkelijk voorspelbaar regeringsstelsel’ als België zijn ‘voortbestaan als staat over tien of vijftien jaar’ niet zeker is – het boek verscheen in 1994.

De vraag is evenwel of dat veel uitmaakt. De algemene internationalisering en zeker de voortschrijdende Europese integratie relativeren het belang van de autonome nationale staat al in hoge mate. Zo voelt de publieke opinie het kennelijk ook aan. Het kiezen voor een Vlaamse, Waalse of Franstalige identiteit nam toe naarmate bij die publieke opinie het besef groeide dat ze ook deel uitmaakte van een grotere Europese context. Europa, ‘één in verscheidenheid’, leverde op zijn minst een institutioneel vangnet en in het beste geval een nieuw identitair denkkader. Het creëerde geen antagonisme dat de Belgische deelstaten tegen België en tegen de andere deelstaten opjutte, maar begreep elk gewest of gemeenschap als een variant van een ruimer, Europees geheel. Vandaar ook dat progressieve nationalisten zichzelf geleidelijk aan regionalisten gingen noemen.

geen krachtig natiegevoel

België heeft bovendien, behalve om praktische redenen of in oorlogstijd, nooit een krachtig natiegevoel gekend. Al in de negentiende eeuw aanvaardde de machtige katholieke kerk de Belgische staat nooit om andere dan pragmatische redenen en wilde ze er liefst ‘vrij’ van zijn. Ook de andere machtige opiniegroep uit die tijd, de liberale, lustte de staat niet, om ideologische redenen. Ook nu houdt hij de staat het liefst zo klein mogelijk. Van haar kant zag de socialistische arbeidersbeweging van het einde van de negentiende eeuw in de staat slechts een handlanger van de burgerij. Dat ze hem wilde uitbouwen tot een instrument van de sociale rechtvaardigheid, belette niet dat een Emile Vandervelde in zijn wat veronachtzaamde boek Le socialisme contre l’Etat (1918) krachtig bleef waarschuwen voor de verdrukkende staatsmacht. De opmars van de Vlaamse en de Waalse bewegingen hebben het Belgische natiegevoel al evenmin gediend. De recentste belangrijke maatschappelijke stroming, de ecologische, koestert weliswaar geen anti- Belgische gevoelens, integendeel, maar ziet haar intellectuele denkkader veel ruimer dan alleen nationaal-geografisch.

De bevolking valt ook al moeilijk tot heftige patriottische gevoelens te bewegen. Daar overheersen vooral praktische zin en kleinburgerlijk individualisme, zelden ideologisch gemotiveerde nationale, laat staan nationalistische sentimenten. Tenzij ze aan sporthelden of geliefde vorsten kunnen worden vastgehaakt, maar dan overstijgen ze nauwelijks de anekdotiek.

Bestaat België dan nog? Toch wel. België bestaat in de kunst. Van een typisch Belgische kunst is nochtans nooit sprake geweest, alleen van lokale varianten van internationale stromingen. Dat doet niets af van de kwaliteit daarvan, integendeel. De schrijver Jean-Luc Outers signaleerde bij het einde van de twintigste eeuw zelfs dat er een verband bestaat tussen de politieke miserie van België en de artistieke bloei van het land. Veel van die ook internationaal vaak succesrijke hedendaagse kunstenaars situeren zich, elk op hun terrein, uitdrukkelijk in een internationale context. Daar zoeken zij ook hun maatstaven. Velen van hen willen expliciet niets te maken hebben met de taalkwesties die België verdelen. Ze inspireren zich integendeel liever op de multiculturaliteit en op wat ze soms wat nuffig nomadisme en métissage noemen. Als ze al niet naar het buitenland trekken, vinden ze in het veeltalige en veelkleurige Brussel een geschikte biotoop. En net in die context krijgt België dan weer een waarde toebedeeld.

In dat referentiekader geldt België als een averechts vaderland, niet geschikt voor pathetische sentimenten maar wel, zeer postmodern, voor humor, ironie, relativering, zelfspot en provocatie, niet zoekend naar bevestiging maar naar bevraging en reflectie, geen locatie voor eenduidige zuiverheid maar voor interpenetratie en beïnvloeding. Ook hier duikt weer een paradox op. Als de Belgen en hun politici het al ergens over eens zijn, dan is het dat kunst maatschappelijk niet echt veel betekent. En toch is het juist in de kunst dat België een nieuwe legitimiteit vindt. Of misschien is dat niet eens een paradox. De surrealist René Magritte is niet voor niets een emblematische figuur voor wat België kan betekenen.

Het is zelfs mogelijk om in die nieuwe traditie een nieuwe authenticiteit voor België te bedenken, wat het land een nieuw nut kan geven. Zowel in de positieve als de negatieve kanten van de multiculturaliteit kan het een laboratoriumfunctie vervullen. Het kan dienen als forum voor tegendraadse ideeën en het kan dat – weliswaar slechts als brullende muis – op een radicale manier omdat zijn Europese loyaliteit onverdacht en zijn planetaire betekenis onbeduidend is. Het kan in de internationale politiek ideeën voorstaan die dwaas lijken omdat ze onrealistisch zijn, maar daarom niet minder blijk geven van generositeit en menselijke bekommernis. Zo kunnen die ideeën tenminste verder leven. De Belgische diplomatie heeft dat rond de jongste eeuwwisseling geprobeerd met veel vallen en af en toe eens opstaan.

Bijna anderhalve eeuw kon de Belgische staat zich handhaven, al zaten de regionale diversiteit en dus het institutionele breekijzer er van meet af aan in. Niet cultureel of politiek, maar economisch. Een bloeiend industrieel Wallonië is nu eenmaal een andere biotoop dan het lang landelijk en arm gebleven Vlaanderen. Toch kon de centrale staat bijna anderhalve eeuw standhouden. Was op het taalverschil geen ingrijpend verschil in macht en sociaal aanzien gaan drukken, dan had die eenheidsstaat mogelijks nog veel langer kunnen bestaan. Maar al heeft de geschiedenis zich tegen de eenheidsstaat gekeerd, dan geldt dat nog niet meteen voor België als zodanig. De dubbelzinnigheden rond de al decennia aanslepende staatshervorming wijzen daarop. Niemand wil er echt van weten, ook wegens de eindeloze, vaak met heel banale belangen verbonden technische complicaties ervan. Maar tegelijk is er ook geen ontkomen aan. De Belgische staat is een gebouw waarvan de stellingen tegen de gevel nooit worden weggenomen.

PLOTS IS HET WEG

De ombouw van België tot een federale staat lijkt wel degelijk nauw aan te sluiten, zo blijkt uit sociaal onderzoek, bij de identiteitsgevoelens van de meerderheid van zijn inwoners. Het is een meervoudige identiteit waarvan de structuur op die van lasagne lijkt, waarvan elke laag overeenkomt met een bepaald geografisch kader, gaande van het lokale tot het Europese niveau en waarin het Belgische evenzeer een duidelijke plaats inneemt. In die lasagne-identiteit weerspiegelen zich zowel de dagelijks beleefde werkelijkheid als de over generaties gegroeide, gedeelde geschiedenis, elk met hun eigen varianten.

In technische termen komt België aan het begin van de eenentwintigste eeuw wel degelijk in een lastig parket. Er bestaat geen standaardmodel voor de federalisering. Elk voorbeeld ervan kan niet meer zijn dan een geval ad hoc. En België is met zijn twee grote gemeenschappen wel degelijk een heel bijzonder geval. Communautaire onderhandelingen krijgen er haast vanzelf een uitgesproken antagonistisch karakter. Elk meningsverschil kan tot polarisering leiden. Doordat elke fase van de staatshervorming onaf bleef en te veel conflictstof onopgelost liet, kwam een dynamiek op gang die van het verdere uiteenrafelen van het land haast een gewoonte maakte. Die centrifugale dynamiek dreigt het federalisme stilaan in een confederaal model te duwen, dat per definitie gedoemd is om België stilaan geheel te laten vervluchtigen. Het zal zo ver zijn eer men er erg in heeft.

Al zal het ook dan nog maar de vraag zijn hoe erg dat is. Want het valt te vermoeden dat dit proces van vervluchtiging alleen mogelijk is doordat België inmiddels verweven zit in de onderling al intens vervlochten Europese ruimte. Elke staat zal, zeker in Europa, in de loop van de nu begonnen eeuw drastisch van aard veranderen, en dat allicht in die mate dat de vraag zal rijzen of er dan nog van een staat in de klassieke betekenis sprake kan zijn.

Wat daarvoor in de plaats komt – dit is, toegegeven, een kwestie van hoge speculatie – zal vermoedelijk iets heel fluïde zijn, een veelvormige combinatie van talloze, door en over elkaar wemelende lokale, regionale en supranationale, of liever postnationale samenwerkingsverbanden, op kleine en grote schaal. De voortekenen daarvan zijn al aanwezig. Die samenwerkingsverbanden zullen tijdelijk, pragmatisch en concreet zijn, in hun essentie nauw verbonden met de materie waarop ze betrekking hebben, gaande van het gezamenlijke ecologische beheer van een beekje dat door twee gehuchten stroomt, al overschrijdt het dan een staatsgrens, tot de reglementering van het intercontinentale handelsverkeer.

In een dergelijke context worden de nu bestaande staatsgrenzen hogelijk irrelevant. In de negentiende eeuw groeide de staat rond precies omschreven territoria uit tot een monoliet van macht, als een vast omlijnde en centraal bestuurde entiteit die het geheel van de maatschappelijke organisatie schraagde. Die staat had zijn basisfunctie eerder al gevonden in het monopolie van het geweld, als een conglomeraat van macht en rijkdom dat diende om een leger en zijn bewapening in stand te houden. In Europa is zelfs die primaire functie al lang aan de staat ontsnapt. Bovendien heeft de communicatietechnologie het belang van de precies afgelijnde territoria in hoge mate gerelativeerd. De klassieke staat en zijn grenzen worden nog verder gedeconstrueerd, al was het maar in naam van de efficiëntie en de beheersbaarheid. Dat is niet alleen nodig vanuit een technocratische optiek, maar ook omwille van de democratie. Dankzij de pioniersrol van de ‘andersglobalistische’ beweging trekt het principe van de subsidiariteit de identitaire lasagne vandaag door tot op het planetaire vlak. En België is daar een laagje in, niet minder, maar ook niet meer.

Nee, douanier is geen vak met toekomst.

Marc Reynebeau

Voor kunstenaars en intellectuelen is België een averechts vaderland.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content