Is kunst dan echt niet meer dan een belegging? En wat is het alternatief voor de NV Kunst? Inspiratie kan uit Canada komen.
In Canada heeft de conservatief Stephen Harper de verkiezingen gewonnen. Tijdens de campagne had hij uitgehaald naar de kunstenaars in zijn land. Hij zei dat ‘gewone werkmensen’ weinig sympathie hebben voor kunstenaars die op chique gala’s klagen dat hun subsidies niet hoog genoeg zijn. Harper kondigde een verlaging van het cultuurbudget af.
In Quebec kwam hem dat duur te staan. Het Franssprekende deel van Canada weet dat het zich enkel kan onderscheiden door zijn cultuur. De populistische oneliner van Harper werd dus gezien als een zoveelste poging van de Engelssprekenden om Quebec op de knieën te krijgen.
Maar Harper kreeg ook kritiek van Engelssprekende kunstenaars zoals Margaret Atwood. De schrijfster herinnerde de neoconservatieve premier eraan dat de cultuurindustrie in Canada goed is voor een omzet van 86 miljard dollar en ook bijdraagt tot de rijkdom van het land.
Het cliché van de platgesubsidieerde potverterende kunstenaar is ook bij ons erg hardnekkig. Dat heeft ook te maken met de nonchalante manier waarop sommigen met die subsidies omgaan. Veel kunstenaars beschouwen een toelage van de overheid als een cadeautje. Zelfs wanneer ze al lang op grote voet kunnen leven met de opbrengst van hun eigen kunst(handel), vinden ze het nog vanzelfsprekend dat het overheidsmannain hun richting vloeit.
Zeker in de sector van de plastische kunsten wordt het voor de overheid almaar moeilijker om zuivere lijnen te trekken. Als kunstenaars nv’s worden, moeten ze voor steun gaan aankloppen bij het ministerie van Economische Zaken. En als kunst een beleggingsproduct is, moet de Commissie voor het Bank- en Financiewezen zich daarover buigen, in plaats van de adviescommissie Kunsten.
Misschien bevindt het lichtende voorbeeld zich opnieuw in Canada. De oorspronkelijke bewoners van de noordelijke provincies van dat onmetelijke land, de Inuit, zijn het meest kunstzinnige volk ter wereld. In sommige dorpen mag een kwart van de bevolking zich kunstenaar noemen. Ze hebben zich gegroepeerd in tientallen kleine coöperaties. Die draaiden in 2004 een omzet van 100 miljoen Canadese dollar. In elke souvenirwinkel in Canada kun je ‘ inuit art’ kopen. Geen bandwerk, maar originele kunstwerken voorzien van een certificaat. De beste kunstenaars zijn graag geziene gasten in galeries en musea in ’s werelds grootsteden. Annie Pootoogook was aanwezig op Documenta 12.
Met de opbrengst van hun kunst kopen die toppers (met namen als Kenojuak Ashevak, Pitseolak Ashoona of Osuitok Ipeelee) geen kastelen. Het geld keert grotendeels terug naar de coöperaties die winkels, huisvesting, hotels en medische voorzieningen financieren voor het hele dorp.
Zonder de massale overheidssteun van de Canadese overheid zou dit culturele en economische mirakel zich nooit hebben voltrokken. Dan zouden de Inuit nu ook uitgestorven zijn. Na de Tweede Wereldoorlog werden ze gedwongen tot een sedentair leven omdat de markt voor hun traditionele producten (bont, huiden) in elkaar stuikte. Hun kunst heeft hun wereld gered. Misschien kan hun kunst nu ook de onze redden. Na fair trade, nu ook fair art. Etnische én ethische kunst.
Een van de iconen van de Inuitkunst is de ‘ inukshuk’, een menselijke figuur gemaakt van opeengestapelde stenen. Toen de Inuit nog nomaden waren, deden ze onder meer dienst als wegwijzer. Nu staan ze symbool voor de zelfredzaamheid én de solidariteit van de Inuit. Misschien moet iemand die op de vrije markt verdwaalde westerse kunstenaar maar eens een inukshuk schenken.
door Karl van den Broeck