De Belgische premier belt met Schröder, tafelt met Barroso, en vliegt desnoods even over en weer naar Istanbul of Washington. Heeft België (of Vlaanderen?) dan eigenlijk nog wel diplomaten nodig? Welke rol vervult het corps diplomatique anno 2004?
INFO : Peter Van Kemseke (red.). Diplomatieke cultuur. Leuven, Universitaire Pers, 2000.
Jan Hendrickx. Vlaanderen en zijn buitenland. Leuven, Davidsfonds, 2004.
Rik Coolsaet. België en zijn buitenlandse politiek 1830-2000. Van Halewyck, 2001.
Ja, er was een kleinzielig relletje, eind vorig jaar, tussen twee Belgische diplomaten in New York. De ene wilde een receptie geven in de residentie van de andere, maar die hield zijn deur op slot – hij was de voortdurende feestjes in zijn ambtswoning een beetje beu. Gevolg: tientallen hoge gasten die stonden te bibberen op de stoep. The Wall Street Journal smeerde het voorval breed uit. Groot schandaal, tot in België.
De twee diplomaten in kwestie, consul-generaal Stéphane De Loecker en ambassadeur bij de VN Jean De Ruyt, zijn intussen ‘gestraft’: De Loecker verhuisde naar Beiroet, De Ruyt werd weggepromoveerd naar Rome.
Het incident is een uitzondering. Doorgaans komen diplomaten amper onder de aandacht. Ze opereren in de schaduw, in stilte. Vanwege die discretie werden ze vroeger zelfs spionnen voor het vaderland genoemd. ‘Tot de 19e eeuw’, zegt historicus Peter van Kemseke ‘was een diplomaat bijna per definitie een duistere, ietwat mystieke figuur. Die tijden zijn veranderd, maar het imago is wel blijven hangen.’
Van Kemseke publiceerde vier jaar geleden een boek over de geschiedenis van de diplomatieke cultuur, om vervolgens zelf in het beroep te stappen. Hij passeerde intussen bij de OVSE in Wenen, de NAVO in Brussel en gaat binnenkort aan de slag op de Belgische VN-vertegenwoordiging in New York.
Van Kemseke is een jonge Vlaming zonder adellijke titel. Hij gaat daarmee in tegen een ander hardnekkig beeld: dat van de diplomatie als een verzamelplaats van aristocratische, conformistische en vooral Franstalige kasteelheren, met een voorliefde voor champagne en gedistingeerde omgangsvormen. Het cliché klopte geruime tijd wel: net voor de Eerste Wereldoorlog was nog zeventig procent van de diplomaten van adel, kort na de Tweede Wereldoorlog nog altijd vijftig procent.
Van Kemseke: ‘Zeker in de 19e eeuw werd men geen diplomaat door opleiding, maar door geboorte. Grote, invloedrijke families beschikten in heel Europa over een hele waaier van contacten in politiek en industrie, en wie in zo’n familie opgevoed werd, kende vanzelf de regels van etiquette en protocol. Dat was een onmisbare troef in een tijd waarin nog heel veel energie werd geïnvesteerd in alle soorten van schijnbaar onbenullige details. Vroeger werd nog veel meer belang gehecht aan dingen zoals de plaats van een handtekening op een verdrag, of de volgorde in een diplomatieke praalstoet.’
Van Kemseke verwijst daarmee naar de kleine veldslag die ontstond tussen de Franse en de Spaanse diplomatieke delegatie in het Londen van 1661. Bij de intrede van de nieuwe Zweedse ambassadeur, een gelegenheid die traditioneel gepaard ging met een praalstoet, hadden de Spanjaarden het gewaagd zich met hun koets voor het Franse rijtuig te wringen. In de vechtpartij die daarop volgde, vielen meerdere doden en gewonden…
Stress in Koeweit
Hoewel dat soort verhalen tot het verre verleden behoort, blijven symbolen belangrijk. Al worden ze nu blijkbaar iets professioneler geregeld. Van Kemseke: ‘Over de plaats aan een onderhandelingstafel kon vroeger uren worden gepalaverd, tot iemand op het idee kwam om alleen nog ronde tafels te gebruiken. En om de plaatsen aan die tafels toe te wijzen, wordt vaak de alfabetische volgorde gehanteerd – in veel internationale instellingen is dat de ene keer volgens de Engelse schrijfwijze van de landen, de andere keer volgens de Franse.’
Andere tijden, andere gewoonten. Ook de nieuwe generatie diplomaten is uit een heel ander hout gesneden dan de vorige. De huidige lichting stamt uit alle lagen van de bevolking, en beantwoordt helemaal niet meer aan het klassieke profiel van de dossiervretende jurist. Tegenwoordig vinden ook mensen uit niet-gouvernementele organisaties, antropologen en geografen de weg naar de diplomatie. Velen hebben bovendien al een stevige ervaring opgebouwd in de privé-sector.
Voorzitter Jan Grauls van de federale overheidsdienst Buitenlandse Zaken ziet dat allemaal als een logische evolutie. ‘Onze akker is de wereld’ zegt hij plechtig, ‘en die wereld is fundamenteel veranderd. Het oude type diplomaat zou bij ons niet meer kunnen functioneren. Wij willen nu flexibele mensen, nieuwsgierige geesten die bereid zijn om in korte tijd met veel verschillende problemen om te gaan. Sinds de val van de Berlijnse Muur is de internationale omgeving veel meer fluïde geworden. Nieuwe fenomenen zoals internationale criminaliteit, terrorisme en mensenhandel eisen nu veel meer aandacht op. Van routine is hier nog weinig sprake. En de rekrutering past zich daaraan aan.’
Het diplomatieke examen, voor het eerst georganiseerd in 1924 en sinds jaar en dag berucht om zijn moeilijkheidsgraad, zal zich daarom voortaan minder op het zuiver intellectuele, maar veel meer op de relationele vaardigheden van de kandidaten richten. Grauls: ‘Wat we willen weten, is: kan een kandidaat omgaan met anderen? Kan hij of zij leiding geven? Verantwoordelijkheid nemen? Jongeren bij de hand nemen om ze te vormen? Het zijn vaardigheden die vandaag bijna even belangrijk zijn als theoretische kennis.’
Ook stressbestendigheid hoort erbij. Van Kemseke: ‘Er is het voorbeeld van een jonge collega die voor zijn eerste post naar Koeweit vertrok, eind 1989, begin 1990. Een minder boeiende job op dat moment. Maar plots kreeg je de inval van Irak, en zat hij op de eerste rij van de wereldpolitiek. Via een theoretische proef kun je niet te weten komen hoe iemand in zo’n situatie reageert.’
De Amerikaanse president Thomas Jefferson (1801-1809) meldde ooit aan zijn minister van Buitenlandse Zaken dat ‘het tijd wordt om onze ambassadeur in Spanje eens een brief te sturen’. Het was namelijk alweer twee jaar geleden dat het thuisfront nog eens nieuws van de man had vernomen…
Zoiets is nu, in tijden van gsm, internet en e-mail, compleet ondenkbaar. Van Kemseke: ‘Als er morgen rellen uitbreken in Kosovo, weten ze dat even snel in Brussel als in Pristina.’
De vraag is wat dan nog de meerwaarde kan zijn van een ambassadeur ter plaatse. Wordt die niet overbodig? ‘Een diplomaat ter plekke kan duiding geven’, zegt Van Kemseke. ‘Er komt op zo’n crisismoment heel veel informatie vrij. Het is de taak van de diplomaat om die te filteren, te selecteren. Bepalen wat belangrijk is voor België. Dat geldt evenzeer voor iemand die op de post in Parijs werkt. Die moet meer kunnen vertellen dan wat er in de kranten staat. Via netwerken, sociale contacten, enzovoort. Ministers en staatshoofden kunnen tegenwoordig veel makkelijker met elkaar in contact treden. Maar om achtergronden te hebben, de posities bij onderhandelingen in te schatten, is het werk van iemand die dagelijks de vinger aan de pols houdt onontbeerlijk.’
Toch voorspellen velen al jaren het einde van de Belgische diplomatie, voor een stuk vanwege de overheveling van heel wat taken en bevoegdheden naar supranationale niveaus zoals de Europese Unie. Jan Grauls ziet het anders: ‘Die evolutie maakt de Belgische diplomatie net nog belangrijker. Het aantal spelers vermeerdert, ook in de EU. Als je rond de tafel zit op een Europese vergadering, verdedig je – of je dat nu wilt of niet – het belang van je eigen land. Daarvoor moet je de belangen van de andere landen vooraf goed kunnen inschatten. En daarvoor is het werk van een diplomaat van onschatbare waarde. Hij of zij kan verkennen hoeveel marge de minister in de onderhandelingen nog heeft, waar met andere woorden de zogenaamde rode lijn bij de anderen ligt.’
Een andere ‘bedreiging’ is de regionalisering in België. Vlaanderen beschikt sinds kort over een minister van Buitenlandse Aangelegenheden (Geert Bourgeois (N-VA)) en die lijkt behoorlijk ambitieus wat de invulling van zijn bevoegdheden betreft. Dat kan ook: Vlaanderen mag internationale verdragen sluiten zonder dat daar meewarig over moet worden gedaan. Er zijn ‘Vlaamse vertegenwoordigers in het buitenland’, al gebruiken die in de praktijk nog vaak hun federale colle-ga’s om hier of daar deuren te openen.
Maar de tijd dat er, zoals oud-ambassadeur Jan Hendrickx zich in zijn boek over de Vlaamse diplomatie herinnert, gegrinnikt werd toen Hugo Schiltz als Vlaams minister (1981-1985) betrekkingen voor Vlaanderen ging aanknopen in Tsjechië en Catalonië, is lang vervlogen. Nu zijn er Vlaamse posten in Den Haag, Parijs, Wenen, Washington, Berlijn, Londen, bij de Europese Unie en in Zuid-Afrika.
Van Kemseke: ‘Ook daar kunnen federale diplomaten nog altijd een coördinerende rol spelen. België is in het buitenland nog altijd bekender dan Vlaanderen. Er is een duidelijke afbakening van de bevoegdheden, maar dat verhindert de mogelijke samenwerking niet, integendeel. Op de handelsmissies met prins Filip is behalve de federale ambassadeur vaak ook een Vlaamse equipe aanwezig. In het begin bestond daar misschien nog wat weerstand tegen, vanwege het nieuwe, de onduidelijkheid, het afstaan van bevoegdheden. Maar een goede diplomaat past zich aan. Als België verandert, verandert ook onze taak. Zo simpel is dat.’
En België is veranderd. Vergeleken met de jaren ’60 hebben de Vlamingen enorme stappen gezet in de diplomatie. In 1962 besliste de socialist Hendrik Fayat, toen adjunct-minister van Buitenlandse Zaken onder Paul-Henri Spaak (BSP) in de regering van Theo Lefèvre (CVP) om een taalevenwicht in te bouwen in de diplomatie. De helft Nederlandstalig, de helft Franstalig: het was destijds revolutionair. Oud-ambassadeur Jan Adriaenssen, die zich tijdens zijn carrière vooral met de Oostpolitiek bezighield, was een van de zogenaamde Fayat-boys, een homogeen Vlaamse groep van vijftig diplomaten die voor wat meer Nederlandstalig tegenwicht moesten zorgen. Adriaenssen: ‘De Vlamingen wilden de vertegenwoordiging niet langer overlaten aan een conservatieve Franstalige minderheid. Het heeft lang geduurd voor het mathematisch evenwicht ook op het hoogste niveau was bereikt. En de positieve discriminatie heeft in het begin ook wel nadelige gevolgen gehad voor de kwaliteit van het korps.’
Adriaenssen kan zich wel vinden in het idee van een aparte Vlaamse diplomatie, ‘zolang ze iets te zeggen heeft. In het buitenland heeft men geen behoefte aan communautaire discussies.’ Een Vlaamse vertegenwoordiging in de VN noemt hij belachelijk: ‘Vlaanderen moet cultureel aanwezig zijn in het buitenland, niet diplomatiek of economisch, want specifiek Vlaamse economische belangen zijn er toch niet. Op de posten die ik ken, verdedigen de Vlamingen ook de Waalse en de federale belangen, en vice versa.’
CNN en Euronews
Het moet duidelijk zijn: het wereldvreemde corps diplomatique, een aparte kaste die in aparte wijken woont en zich zelden buiten de eigen recepties waagt, is zeker in de westerse landen een relict van de geschiedenis. Adriaenssen: ‘Het prestigieuze karakter is ook min of meer verdwenen. Alleen in het Verre Oosten en in Zuid-Amerika houdt men nog van de pracht en praal, het protocollaire dat met de functie gepaard gaat. Bij ons is een diplomaat haast inwisselbaar met een vertegenwoordiger van pakweg Microsoft. Het maakt niet veel meer uit of je een bedrijf of een land vertegenwoordigt. Zeker binnen de EU is de diplomatie een nogal technische aangelegenheid geworden, de titel zelf is wat gegalvaniseerd. Ambassadeurs zijn veel meer mediatieke figuren geworden.’
Jan Grauls bevestigt dat de diplomatie zich vandaag veel meer op het publieke terrein afspeelt: ‘Gedaan de tijd dat diplomatie een zaak van onderhandelingen is tussen kanselarijen. Onze burgers zitten zelf met hun neus op de actualiteit. Iedereen kijkt naar CNN en Euronews. Wij worden veel meer bevraagd dan vroeger, krijgen brieven van gewone mensen, journalisten, niet-gouvernementele organisaties, en zo meer. Dus moeten wij ook een zekere openheid aan de dag leggen, in een huis dat vroeger de gewoonte had om zaken te regelen zonder al te veel belangstelling van buitenaf. We moeten de bereidheid tonen om vragen te beantwoorden, uit te leggen wat we doen, waarom we bepaalde standpunten innemen in de Verenigde Naties, enzovoort. De mystiek van vroeger kunnen we ons vandaag echt niet meer veroorloven.’
Door Gerry Meeuwssen
‘Bij ons is een diplomaat haast inwisselbaar met een vertegenwoordiger van Microsoft.’