Op 19 april begint het proces tegen de Rwandees die verdacht wordt van de moord op tien Belgische para’s in de Rwandese genocide. Dertien jaar na de feiten zijn er nog altijd onduidelijkheden over wat die para’s toen deden.
D e voertuigen kwamen terug van een eerder toeristische dan operationele missie. Zo staat het te lezen op pagina 402 van het lijvige verslag dat een Belgische parlementaire onderzoekscommissie eind 1997 presenteerde. Ze onderzocht de gebeurtenissen in het begin van de Rwandese genocide van 1994, en vooral de moord op tien Belgische blauwhelmen. Achter dit cryptische zinnetje kwamen, tussen haakjes, drie referenties die het gezegde moesten staven: V1375, N886, A428.
Nu lijkt niemand nog te weten waar die referenties voor staan. Zodat niet meer achterhaald kan worden wie of wat de bron is van de kwalificatie ‘eerder toeristisch dan operationeel’.
Het gegeven is nochtans niet zonder belang. De missie betrof een opdracht die de Belgische luitenant Thierry Lotin in de vroege ochtend van 6 april 1994 kreeg. Paracommando Lotin was een week eerder in de Rwandese hoofdstad Kigali aangekomen om er deel uit te maken van het bataljon blauwhelmen dat voor rekening van de Verenigde Naties (VN) in het onrustige Rwanda de vrede moest trachten te bewaren.
Lotin was ook de chef van de tien Belgische blauwhelmen die een dag later, op 7 april, op wrede wijze werden vermoord door Rwandese militairen. De avond voordien was het vliegtuig met Rwanda’s president Juvénal Habyarimana bij het aanvliegen van Kigali neergehaald.
In het licht daarvan is het onbegrijpelijk dat er nooit veel aandacht is geweest voor de missie van 6 april. Van de zes Belgische militairen die er in twee jeeps aan deelnamen, zijn er de volgende voormiddag vijf vermoord. Helemáál onbegrijpelijk is dat de enige overlevende van de trip, korporaal Didier Lefebvre, nooit gehoord is door de eerste instanties die het drama met de para’s onderzochten: het militair hof en de parlementaire onderzoekscommissie.
Het is maar een van de vele lacunes in het onderzoekswerk van toen die vandaag naar boven komen, op de dertiende verjaardag van de genocide in Rwanda, die naar schatting aan 800.000 mensen het leven heeft gekost en die de huidige Rwandese president, Paul Kagame, aan de macht heeft gebracht. De dertiende verjaardag ook van de dood van de tien onfortuinlijke Belgische militairen, slachtoffers van onder meer een politiek pokerspel waarin Belgische topministers zich vooral bekwaamden in het kiezen van het hazenpad.
Aan de vooravond, ten slotte, van het proces tegen oud-majoor Bernard Ntuyahaga van het Rwandese leger, die beschuldigd wordt van de moord op de tien para’s. ( zie kaders)
TIEN KARTONS MET DOCUMENTEN
De enige van de leden van de parlementaire onderzoekscommissie die zich destijds iets meer dan de rest interesseerde voor de missie-Lotin van 6 april, is CD&V’er Ludwig Caluwé. Hij liet twee hooggeplaatste officieren, de kolonels Walter Balis en Norbert De Loecker, toegeven dat zij niet de opdracht voor de missie gegeven hadden. Beiden werkten op het hoofdkwartier van de VN-vredesmacht, onder de Canadese generaal Romeo Dallaire, en waren verantwoordelijk voor het organiseren van escortes door blauwhelmen. De missie-Lotin begeleidde een jeep met vijf nooit geïdentificeerde Rwandezen.
Het kostte Caluwé wat moeite om te achterhalen waar het zinnetje met de referenties uit het verslag vandaan kwam: ‘De passage is een letterlijke weergave van wat er over de missie in het verslag van de auditeur-generaal staat, met overname van de referenties maar zonder bron ervan. We weten dus in feite niet waar het zinnetje op steunt.’
In het verslag van de auditeur-generaal, over het onderzoek naar eventuele fouten die Belgische officieren in Rwanda gemaakt zouden hebben, staan de referenties evenmin toegelicht. Toenmalig auditeur-generaal Jean-Yves Mine verwijst voor uitleg naar krijgsauditeur Nicolas Van Winsen, die het grootste deel van het onderzoek voerde. ‘We vernamen dat toeristisch karakter tijdens het onderzoek’, vertelt Van Winsen. ‘Het was normaal dat er ook aan het welzijn van onze mensen ter plekke werd gedacht – de boog moest niet altijd gespannen staan. Een excursie had niet hetzelfde label als een missie. Daar was alleen een toelating van het bataljon voor nodig.’
Die toelating had dan moeten komen van kolonel Joe Dewez, toen hoofd van het bataljon paracommando’s in Kigali. Dewez houdt vandaag nog altijd vol dat hij de toelating nooit gegeven heeft.
Van Winsen heeft echter geen verklaring voor de gecodeerde referenties, en vermoedt dat ze afkomstig zijn uit een technisch verslag afgeleverd door generaal-majoor Joris Uytterhoeven. Die ontkent formeel dat hij deze kwestie onderzocht heeft. Zijn taak was vooral het gedrag van de Belgische para’s in Rwanda te evalueren. Mine zelf verwijst ‘eventueel’ naar de tien kartons waarin de originele documenten zitten op basis waarvan zijn verslag is gemaakt. Maar die blijken spoorloos. Of naar de toenmalige hoofdgriffier van de Senaat die alles voor de parlementaire onderzoekscommissie bijhield. Die man is ondertussen overleden.
Van Winsen geeft wel toe dat de kwalificatie ’toeristisch’ niet zonder belang was. Aanvankelijk voerde hij ook een onderzoek naar de aanslag op het presidentiële vliegtuig, omdat er geruchten circuleerden dat er Belgen bij betrokken waren. De tien para’s zouden zijn vermoord, omdat de Rwandese militairen die ze te pakken hadden gekregen ervan overtuigd waren dat hun president door Belgen was gedood. Onder meer nadat de excursie van Lotin en zijn makkers als toerisme gelabeld kon worden, viel de optie van betrokkenheid van Belgische militairen weg. En omdat er, volgens Van Winsen, weinig schot kwam in het onderzoek naar de aanslag, werd dat stopgezet.
KIEKJES VAN EEN DODE
Zo weten we natuurlijk nog altijd niet wat de para’s op 6 april precies deden. De nacht van 5 april had een van hen, die wacht moest lopen, naar huis geschreven dat ze op excursie naar de Virunga gingen: het park met de gorilla’s. Dat kan als toerisme gekwalificeerd worden. Maar in de vroege ochtend van 6 april werden de plannen blijkbaar veranderd, en werd het een trip naar het Akagera-natuurpark.
Het is ondertussen echter duidelijk dat de excursie op 6 april geen toeristische uitstap was. In de kledij van een van de vermoorde para’s vond zijn familie achteraf een filmpje van een fotoapparaat en een feuille de route (een officieel reisverslag) van de betrokken dag. Op de foto’s is duidelijk te zien dat de twee Belgische jeeps een wagen (een Suzuki Vitara) begeleiden. De nummerplaat daarvan was 25CD51 ONU 12: een voertuig uit het wagenpark van de VN. De Suzuki vertrok van het hoofdkwartier van het Front Patriottique Rwandais (FPR) in Kigali: de toenmalige rebellen die later de oorlog tegen het officiële Rwandese regeringsleger (FAR) zouden winnen. Hij werd er ’s avonds weer afgeleverd.
Het is nog altijd niet bekend van wie de opdracht om dit voertuig te escorteren kwam. De betrokkenen op het kantoor van generaal Dallaire ontkennen met steeds meer klem dat zij weet hadden van deze missie. De Belgische kolonel Luc Marchal, de nummer twee van de blauwhelmen in Rwanda, die in principe verantwoordelijk was voor het goedkeuren van escortes buiten Kigali, zegt dat hij pas achteraf vernam dat de zes de hele dag in het Akagera-park hadden rondgereden.
Het is ondenkbaar dat luitenant Lotin, die amper een dikke week in Rwanda was, op eigen initiatief een trip zou hebben georganiseerd, laat staan een escorte voor het FPR. De enige die eventueel nog de opdracht gegeven zou kunnen hebben, tenzij er iemand hardnekkig liegt, is generaal Dallaire zelf, van wie sommigen stellen dat hij wel héél erg nauw aanleunde bij het FPR.
Dat het niet om een eenvoudige toeristische trip kan gaan, volgt ook uit een verklaring van kolonel Balis: ‘Voor escortes zonder onmiddellijk gevaar werd gewoon een militaire waarnemer afgevaardigd. Alleen als er mogelijk een risico was, werden de para’s ingeschakeld. Anderzijds wijzen de feiten dat Lotin en zijn mannen hun mitrailleurs niet op hun jeeps gemonteerd hadden en dat ze fotoapparaten hadden meegenomen, erop dat zij de missie niet als risicovol inschatten. Misschien heeft dat wel bijgedragen tot de kwalificatie toeristisch.’
Volgens de toevallig gevonden feuille de route werd er die dag 493 kilometer afgelegd. Dat is veel voor een klein land als Rwanda. Zelfs als er een lange rit in het park werd gemaakt, en de langst mogelijke route werd gevolgd, is er nog altijd bijna 100 kilometer te veel gereden om de afstand te verantwoorden. Ofwel zijn de militairen onderweg verloren gereden, ofwel hebben ze een excursie in het zuiden van Uganda gemaakt. (Ofwel heeft de man die het blad invulde, zich vergist.) Een gewoon escorte bedroeg in ieder geval gemiddeld niet meer dan 80 tot 180 kilometer. De missie-Lotin was dus zeker speciaal.
RAKETTEN UIT UGANDA
Advocaat Luc De Temmerman van de van de moord op de tien para’s beschuldigde majoor Bernard Ntuyahaga, is geneigd de stelling te volgen dat er een kleine rit in buurland Uganda is gemaakt. Hij claimt met name dat de trip mogelijk als ultieme doel had de raketten te halen, waarmee ’s avonds het presidentiële vliegtuig werd afgeschoten. Volgens de Franse onderzoeksrechter Jean- Louis Bruguière is het vliegtuig neergeschoten door twee in Rusland gefabriceerde raketten die in een lot van veertig aan Uganda waren geleverd: het noordelijke buurland van Rwanda van waaruit het FPR zijn oorlog voerde. In De Temmermans visie zouden de Belgen dus het commando begeleid hebben dat ’s avonds de aanslag uitvoerde.
Volgens Bruguière waren de raketten echter al sinds eind januari in Kigali, waar ze bewaard werden in het kantoor van de nummer twee van het FPR in de stad. ‘Maar’, zegt kolonel Marchal, ‘ze moesten in ieder geval op onopvallende wijze uit het hoofdkwartier worden gehaald en in stand-by gehouden voor het geval de opdracht tot de aanslag kwam. Het FPR leverde voortdurend inspanningen om zonder escorte de baan op te kunnen, hoewel dat in principe niet mocht. Misschien was deze missie van Lotin wel een afleidingsmanoeuvre. Het aantal beschikbare escortevoertuigen was uiteraard beperkt.’
Probleem om na te gaan wie er in de VN-wagen zat, is dat de lijsten met de wagens die op 6 april het hoofdkwartier van het FPR binnen- en buitenreden, vernietigd zijn. Het blijkt ook onmogelijk in de archieven van de VN te achterhalen wie die dag met de wagen rondreed.
Volgens de enige overlevende van de missie, korporaal Lefebvre, zaten er vijf mannen in burger in de wagen, die zich goed hebben geamuseerd. Lefebvre is niet echt nuttig geweest in het wegwerken van de mist rond de missie. Hij weet zich zelfs amper te herinneren of hij ooit over de zaak ondervraagd is geweest – dat is hij, door de Belgische onderzoeksrechter Damien Vandermeersch die het onderzoek naar de moord op de para’s voerde, maar die hem pas op 15 januari 1999 hoorde, en door de Franse onderzoeksrechter Bruguière. Lefebvre leed in beide ondervragingen aan een welhaast totaal geheugenverlies.
Maar nu, na dertien jaar, is hem vanalles te binnen geschoten, onder meer dat het om een gemengde missie FPR-FAR ging (rebellen en officieel Rwandees leger samen dus), die de frontlijn in het Akagera-park moest inspecteren. Een optie die door kolonel Marchal als ‘een farce’ wordt omschreven, gezien de permanente spanningen tussen beide groepen.
Feit is dat zo ongeveer het enige concrete wat Lefebvre zich in 1999 herinnerde, dat de wagen die ze begeleid hadden ’s avonds het hoofdkwartier van het FPR binnenreed, niet strookt met wat hij nu verklaart, namelijk dat de jeep die de zwarten vervoerde nooit het kamp is binnen- of buitengereden, maar er wel twee van de vijf inzittenden aan de ingang heeft opgepikt.
Het is ook jammer dat de andere feuilles de route van de missie-Lotin vernietigd zijn, zodat het onmogelijk is de informatie over de kilometrage te verifiëren. De huidige chef van het tweede bataljon paracommando in Flawinne, waarvan de vermoorde para’s deel uitmaakten, laat weten dat zulke documenten slechts vijf jaar bewaard worden, en dat de verslagen in kwestie dus waarschijnlijk in 1999 vernietigd zijn. Waardoor het per toeval gevonden papier in de kledij van een vermoorde para, het enige is dat kan dienen om de missie van 6 april te kaderen.
Bizar was overigens dat de familie van de vermoorde para ook een al ondertekende feuille de route voor 7 april in zijn zakken vond, voor een klassiek escorte van Kigali naar het hoofdkwartier van het FPR in Mulindi, tegen de Ugandese grens. Wat sommigen tot de conclusie noopt dat het document van 6 april een vervalsing is. Maar diverse militairen hebben verklaard dat het, hoewel het niet de bedoeling was, wel de gewoonte was om feuilles de route van een hele week ineens klaar te maken, en alleen het aantal afgelegde kilometers en het uur van vertrek en aankomst de dag zelf in te vullen.
EFFECT OP DE MOORD
Er zijn enkele elementen, voortvloeiend uit deze missie, die een effect hebben op wat er de volgende dag, de dag van de moord, gebeurt. Luitenant Lotin bevond zich ’s nachts op het vliegveld van Kigali om te tanken toen hij zijn volgende opdracht kreeg: de bescherming van de eerste minister na de aanslag op het presidentiële vliegtuig. Hij en zijn mannen moeten doodvermoeid geweest zijn na de lange tocht, wat hun beoordelingsvermogen kan hebben geschaad.
Er zijn ook aanwijzingen dat premier Agathe Uwilingiyimana niet met hen mee wilde gaan, uit angst dat ze gestuurd waren om haar te vermoorden – wat aansluit bij de geruchten van toen dat de Belgen op zijn minst mee verantwoordelijk waren voor de aanslag op de president.
Anderzijds is het onwaarschijnlijk dat een FPR-commando met als opdracht het neerschieten van het presidentiële vliegtuig, het risico zou lopen de goede plaats voor een schot te missen door zich op een excursie in het Akagera-park met zijn slechte wegen te begeven. Paul Kagame is een betere strateeg dan dat. In die zin lijkt het waarschijnlijker dat de ogenschijnlijk zinloze missie als doel had twee extra jeeps met blauwhelmen bezig te houden – er waren die dag nog jeeps voor de klassieke opdrachten op de baan.
Als de stelling correct is dat de aanslag op het vliegtuig gepleegd werd door een commando van het FPR, werden met de missie-Lotin genoeg Belgische jeeps beziggehouden om het commando zonder risico op een escorte de straat op te kunnen sturen.
Wat de waarde van de vraag vergroot: wie heeft Lotin op 6 april op het laatste moment deze opdracht gegeven?
DOOR DIRK DRAULANS