Sinds de aanslagen in Madrid ontvangt ook de Belgische politie de ene na de andere bommelding. Meer dan eens ging het echter om een loos alarm. De ontmijningsdienst van het leger: ‘Het banditisme in België baart ons meer zorgen dan het terrorisme.’

‘Help! Help!’ De stem in de hoorn klonk vervormd en in paniek. Zelfs de dispatcher schrok een beetje toen het telefoontje binnenkwam, nu zo’n twee maanden geleden. Hij kon de angst van de beller voelen: de voorbijganger die een verdacht, zwart koffertje had opgemerkt met een sleuteltje op de buitenkant, was er rotsvast van overtuigd dat het ding over enkele uren met een luide knal uit elkaar zou spatten. Hij kon zich het bloedbad al voorstellen: het koffertje stond namelijk naast de poort van de Tachkemonischool, een zionistische kleuter-, basis- en middelbare school in de Lange Leemstraat, in de joodse buurt van Antwerpen. In zijn hoofd analyseerde de dispatcher de precaire situatie. Hij keek op de klok: ze wees vier uur in de ochtend. Seconden later had hij de politie aan de lijn.

Het moet rond halfvijf geweest zijn, toen de combi’s de speelplaats opdraaiden. Politiemensen belden aan alle deuren en evacueerden twintig gezinnen in een inderhaast gecharterde lijnbus. Een ander team sloot ijlings de aangrenzende straten af. De schooldirecteur, die ook al uit zijn bed was gebeld, begon koortsachtig naar ouders en leerkrachten te telefoneren. ‘Het schooltje’, zei hij met bevende stem, ‘zal vandaag zeker tot na de middag dicht blijven’. Al die tijd had een ploeg agenten de schoolomgeving geïnspecteerd. Maar er bleef de angstaanjagende vraag over dat mysterieuze, zwarte koffertje. Tot de dienstdoende commandant er korte metten mee maakte: ‘We bellen de mijnenvegers.’ Dertig seconden later rinkelde de telefoon bij DOVO, de Dienst voor de Opruiming en Vernietiging van Ontploffingstuigen van het Belgische leger.

Bij de antiterrorisme-eenheid van DOVO schoot prompt een ploeg mijnenvegers hun overalls aan. Drie mannen klommen in een witte bestelwagen, die nauwelijks tien minuten later het Meerdaalbos kwam uitgereden. Tegen kwart voor zeven waren ze ter plekke: bij het verdachte koffertje aan de schoolmuren. Er volgde een nieuwe inspectie, een evaluatie van de politiemaatregelen en een snelle boodschap in de walkie-talkie. Minuten later reed een kaki gocart via de achterdeur de bestelwagen uit. De robot in actie.

De robot van DOVO is een telegeleid monstertje van amper een meter hoog. Hij rijdt op forse rupsbanden, heeft twee vervaarlijke scharen en hij is uitgerust met een waterspuit op hoge druk, vier camera’s en een radiosysteem dat alle beelden doorseint naar twee televisieschermen in de DOVO-interventiewagen. ‘De robot moet het gevaar voor onze mijnenvegers tot een minimum beperken’, zegt commandant Jan Savelkoels van DOVO. ‘Hij kan met de waterstraal van op afstand afvuursystemen doorknippen of met zijn scharen onderdelen van de bompakketten van elkaar scheiden. Als het dan toch zou mislopen, delen wij tenminste niet in de brokken.’

Klokslag acht uur knalde het verdachte koffertje bij de joodse school de lucht in. Nogal voorbarig, stelde de mijnenveger vast, die in een indrukwekkend veiligheidspak ging kijken of alle gevaar nu geweken was. Rond de ontploffingshaard lagen alleen maar flarden oude kleren, duizenden gruizelementen van rommelmarktrommel en de scherven van een oud theeservies. Het koffertje behoorde wellicht niet toe aan een Palestijnse terrorist, zoals gevreesd werd, maar aan een sluikstorter of een flauwe grappenmaker. De paniek, de evacuatie en een ontmijningsoperatie van minstens 1500 euro waren nergens voor nodig geweest. Maar niemand bij DOVO die daar nog van opkijkt.

Paniekvoetbal

De Dienst voor de Opruiming en Vernietiging van Ontploffingstuigen van het Belgische leger telt drie afdelingen. De eenheid in Meerdaal is verantwoordelijk voor de behandeling van verdachte springtuigen in heel België, en voor de opruiming van oorlogsmunitie uit de wereldoorlogen in heel het land, West- en Oost-Vlaanderen uitgezonderd. In Poelkapelle, bij Ieper, ontmantelen de specialisten jaarlijks 250 ton bommen, voornamelijk uit de Eerste Wereldoorlog. De eenheid beschikt ook over een installatie om de toxische munitie, zeg maar de biobommen, onschadelijk te maken. De eenheid van duikers-mijnenvegers in Zeebrugge, de derde DOVO-afdeling, heeft zich gespecialiseerd in de beveiliging van havens en in ontmijning op de Noordzee. De drie afdelingen maken al jarenlang gedetailleerde technische dossiers op van elke gevonden, ontmantelde of ontplofte bom – compleet met foto’s, tekeningetjes en dwarsdoorsneden. Daarin valt op hoe de springtuigen stukken kleiner werden, en dus makkelijker te verbergen zijn. Er kan bovendien flexibeler met de gebruikte materialen worden omgesprongen, waardoor op springstoffen getrainde honden niet blaffen en speciale detectoren voor springstoffen oorverdovend stom blijven. Met andere woorden: niet enkel de ontmijning werd moeilijker, maar zelfs de detectie van bommen is er de laatste jaren niet eenvoudiger op geworden.

Ook opmerkelijk: de voorliefde van bommenleggers voor hun springstoffen verschuift. Sinds de jaren ’70 heeft DOVO ook een uitgebreide gegevensbank van alle in België gebruikte, gevonden of in beslag genomen springstoffen. Een bunker diep in het Meerdaalse bos doet dienst als de nationale griffie voor processen tegen bommenleggers: alle munitie en explosieven waarnaar ooit politieonderzoeken zijn gedaan, liggen er achter zware sloten op een rechtszaak te wachten. DOVO moet zowat het Belgische zenuwcentrum zijn voor de bestrijding van bommenleggers: deze mensen ontmantelen en bewaren, maar ze hebben rechtstreeks contact met de verschillende parketten, de antiterrorisme-eenheden van de Federale Politie, het crisiscentrum van het ministerie voor Binnenlandse Zaken en de Antiterroristische Gemengde Groep (AGG), een in 1984 opgerichte inlichtingendienst waarin zowel politiemensen als agenten van de staatsveiligheid werken. Al deze diensten steunen voornamelijk op DOVO voor informatie over de technologische revolutie in het bommen leggen.

De mijnenvegers beschikken over een berg informatie over de gebruikte springstoffen. Dat geeft hen een schier perfect zicht op wat er beweegt in bommenleggersland. Zeker van militair springtuig schatten ze met onthutsende precisie de vernietigingskracht in: binnen één werkdag ontmantelen ze een vliegtuigbom. Savelkoels: ‘Eigenlijk is alles wat we kénnen een makkie: als we de munitie herkennen, als we zien welk slaghoedje er gebruikt is, als we perfect weten hoe het terrein eruitziet en als we de details van het ontstekingsmechanisme kennen, kunnen we foutloos inschatten wat de uitwerking van een ontploffing zal zijn.’ En dan kan DOVO de mensen efficiënter evacueren en de veiligheid van omstanders des te beter garanderen. Savelkoels: ‘De locatie is bepalend voor onze reactie. In West-Vlaanderen halen we elk jaar 250 ton munitie uit de grond, maar dat valt nauwelijks op. Een tijdje geleden vonden we enkele grammetjes dynamiet onder het Brouckèreplein en Brussel stond in rep en roer.’

Nochtans is de procedure overal dezelfde. Eerst is er een grondige evacuatie, daarna slaan de mijnenvegers aan het rekenen. Ze proberen de materiële schade in te schatten, die een ontploffing teweeg zou kunnen brengen, om die vervolgens tot het strikte minimum te beperken. ‘Niets is makkelijker dan een valies opblazen met een paar kilo springstof’, bedenkt Savelkoels. ‘Maar het mag toch ook niet de bedoeling zijn dat de neutralisatie schadelijker is dan de bom zelf.’ Maar mijnenvegers mogen dan ook weer niet te láng nadenken, want altijd tikt de klok, zeker als er terrorisme in het spel is. Savelkoels: ‘Het is imperatief dat we de klus zo snel en zo efficiënt mogelijk klaren. Anders ontaardt het verkeer in een chaos en slaat de paniek toe. En dan bereikt de terrorist op zijn minst gedeeltelijk zijn ultieme doel, zelfs als zijn bom niet ontploft.’

Nog een opvallende vaststelling: véél oproepen over mogelijke terreurbommen kunnen ze zich bij DOVO niet herinneren. Commandant-ontmijner Pierre Favresse: ‘Halfweg de jaren tachtig vonden we gigantische kraters in de buurt van Louvain-la-Neuve, waar de Cellules Communistes Combattantes (CCC) de vernietigingskracht hadden getest van hun dodelijke combinatie met bommen en gasflessen. Vandaag hebben we in België nog maar weinig problemen met terroristen. Sinds de CCC achter slot en grendel zijn verdwenen, hebben we bij de antiterrorisme-eenheid van DOVO vaker met banditisme dan met terrorisme te maken.’

Imaginaire bommen

Kennelijk ziet Jan Modaal dat enigszins anders: die belt voortdurend de politie om ophanden zijnde, terroristische bomaanslagen te melden. Type de Palestijnse bom bij de Tachkemonischool. Van loze alarmen kijkt dezer dagen bij DOVO niemand verwonderd op. Na de bloederige aanslagen op de metrostellen in Madrid puilt het logboek van de ontmijningsdienst uit van de valse alarmen. Op 11 maart sloeg de paniek kennelijk ook in België toe, zowel bij de ordediensten als bij het publiek. Elke achtergelaten diplomatenkoffer, elke eenzame rugzak – zaken die op doordeweekse dagen gewoon tussen de verloren voorwerpen zouden belanden – leidt sindsdien tot een grootschalig bomalarm. Het aantal DOVO-interventies is enorm toegenomen – tot een honderdtal in de eerste vier maanden van 2004. Ter vergelijking: in 2003 opende DOVO 184 dossiers, in 2002 134.

Plots zagen mensen overal in het land bommen liggen. De mijnenvegers rukten uit naar Brussel, Neerpelt, Ravels, Colfontaine, Ranst en Vorst, maar ook naar beide Gentse spoorwegstations. Ze beantwoordden bomalarmen in de metrostations Jacques Brel, Stokkel en Gribaumont en in het Brusselse Zuidstation – vier keer loos alarm. Het Muntplein, pal in het centrum van de hoofdstad, werd een uur lang hermetisch afgesloten, óók zonder aanleiding bleek achteraf. Eind maart blies DOVO ook nog een verdachte tas op naast het Breydelgebouw van het Europees parlement: het bleek een vergeten dokterstas met een stethoscoop, een handvol pillen, een gsm en een stapeltje papieren. En een week eerder was er een vergelijkbare, grootscheepse actie opgezet om een verdacht handtasje te ontmantelen. Het Centraal Station in Antwerpen werd een half uur lang ontruimd, drie perrons gingen dicht en enkele straten werden afgesloten voor alle verkeer. Toen het tasje ontplofte, vloog de kip curry door de lucht: er had in de handtas enkel een belegd broodje gezeten.

Commandant-mijnenveger Pierre Favresse van DOVO bladert zuchtend door zijn agenda. In de eerste drie maanden na de aanslagen in Madrid waren er zesenzestig valse alarmen, een dozijn explosies, drie ontmantelingen, dertien huiszoekingen en drie hoaxes, nepbommen waarmee de bommenleggers vooral de alertheid van de ordediensten proberen te testen. ‘Intussen is de rust al een paar weken teruggekeerd’, zegt hij opgelucht. Maar acties waarbij DOVO uitgebreid de spierballen laat rollen, zijn ook in de toekomst niet uit te sluiten. Favresse: ‘Het probleem is dat we niet weten wat er in al die achtergelaten tassen zit. Daarom moeten we strikte veiligheidsmaatregelen in acht nemen en altijd uitgaan van het ergste scenario.’

Zoals op 26 maart, toen DOVO de buurt afsloot rond het Gentse Dampoortstation. Bij de halte van buslijn 6 was een zwarte aktetas opgemerkt, waar nogal ostentatief een zwarte en een rode draad uitstaken. Een bom, dacht een voorbijganger, en hij belde meteen de politie. Die leidde prompt de treinen om tussen Antwerpen en Eeklo en haalde er DOVO bij. Het bleek uiteindelijk veel kabaal om niets: er zaten helemaal geen springstoffen aan de andere kant van de rode en de zwarte draad. ‘Een hoax, wellicht’, denkt Savelkoels. ‘De dader is vorige week gevat: wellicht wachten hem een zware straf en een gepeperde rekening.’

Op 16 juni werd in Antwerpen alarm geslagen. Iemand merkte een verdachte, bruine aktetas met cijferslot op in het Stadspark. Dovo rukte uit, de robot werd ingezet, maar toen de tas met een luide knal uit elkaar spatte, bleek ze gewoon… leeg. 28 juni was Scherpenheuvel aan de beurt. De suppoost van de basiliek vond er ’s ochtends tegen zessen een handgeschreven bommelding onder de poort. De omgeving werd afgesloten en een speurhond zocht zowel de basiliek als het aangrenzende park af, maar er werd niets gevonden. Vorige vrijdag nog merkte de politie een verdachte wagen op tegenover de Amerikaanse ambassade in Brussel. De eigenaar was onbereikbaar en men nam het zekere voor het onzekere. Dovo werd gewaarschuwd, de buurt werd tijdelijk ontruimd en de Brusselse ring werd een tijdje afgesloten. Uiteindelijk bleek de opschudding nergens voor nodig.

Een, twee, drie…test

Bommenleggers testen hun materiaal en hun plannen steeds vaker uit. Nepbommen komen in alle vormen voor: soms zijn het reiskoffers vol lampjes, soms vuilniszakken met aktetassen, soms stalen pijpen die met een semtexbom verward kunnen worden. En mijnenvegers hebben geen andere keus dan uit te pakken met de grote middelen. Hoe minder ze van de al dan niet imaginaire bom weten, hoe moeilijker de afweging. Een geïmproviseerd springtuig verschilt weliswaar niet gigantisch veel van pakweg de vliegtuigbom die ze bij DOVO zo goed kennen – de algemene principes zijn overal dezelfde, de cyclus van de explosie en de manier waarop je de effecten probeert te minimaliseren, veranderen evenmin. Maar er blijft wel één grote onbekende: het soort explosieven dat in de bommen steekt.

DOVO-ontmijners merken namelijk op hoe de in bommen gebruikte springstoffen de jongste jaren sterk geëvolueerd zijn. De gegevensbanken van de ontmijningsdienst vertellen in haarfijne illustraties hoe de techniek van bommen evolueert met de techniek in de industrie. ‘Een les over ontmijning in de jaren tachtig ging over wasknijpers, wekkers en muizenvallen’, zegt Jan Savelkoels. ‘Die werden vroeger namelijk als schakelaars, afvuurmechanismen of als valstrikken gebruikt. In ons materiaalkistje zat toen een vishaak om de muizenval onschadelijk te maken en een tangetje voor de wasknijper. Nu zijn de schakelaars gesofistikeerde gsm-toestellen of andere elektrische signalen. Onze vishaken helpen niet zoveel meer (lacht).’

Razend populair onder bommenleggers zijn dynamietstaven en commerciële ontstekers, speciaal voor de zwarte markt bij elkaar gestolen in de steengroeven. Ook Balkan-springstoffen en granaten overspoelen die markt. Bovendien zijn we anno 2004 volop in het tijdperk van de huisgemaakte springstoffen aanbeland: zelfbereid ontploffingstuig, aan de hand van een rudimentair receptenboek in elkaar geknutseld met producten uit de lokale apotheek. Tot overmaat van ramp zijn huisgemaakte springstoffen vaak veel krachtiger dan het echte spul. Zelfs in kleine hoeveelheden kunnen ze gigantische schade aanrichten. Moeilijk te fabriceren zijn ze ook al niet: een bommenlegger moet allang geen ingenieur meer zijn om een vliegtuig op te blazen. ‘Een zelfmoordenaar’, zegt Savelkoels, ‘heeft genoeg aan een handvol grammen: hij hoeft zelfs niet te weten hoe zijn bom werkt, als ze maar ontploft.’

Foto’s Belga

Door Frank Demets

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content