Een beetje sterven

In een druk stadspark in Gent werden Wided Bouchrika en een vriendin aangerand door een opdringerige man. Niemand schoot te hulp, niemand kwam achteraf vragen hoe het ging. De aangifte bij de politie was ontmoedigend. De dag nadien vechten tegenstrijdige gedachten en botsende emoties om de bovenhand.

‘Een witte plastic zak met bevroren broccoli.’ Dat was mijn eerste gedachte bij het ontwaken, de dag na dinsdag. Ze neerschrijven – zo las ik ooit ergens – zou helpen om ze van haar beklemmende absurditeit te ontdoen. Maar het bleef een gedachte aan een zak met diepvriesbroccoli. Het bleef absurd.

En toch hou ik van die eerste tel bij het ontwaken. Het is het mooiste aan slapen, die kortstondige tabula rasa. De tel wanneer er nog heel even helemaal niets is. Waarin het lijkt alsof je volledige bestaan opnieuw beschreven kan worden. Waarin alles mogelijk is. Zoals koude witte plastic zakken vol groenten ver weg van warme parken met vochtige ondergronden en mensen die je pijn willen doen.

Tot je brein routineus gereboot wordt met alles wat je leven vormgeeft. Je dromen, herinneringen, karakter en planning voor de dag. Iemand vertelde me ooit dat slapen een beetje sterven is. Dat ik daarom soms niet met één keer per dag genoeg had. Toen ik me bewust werd van de hoofdpijn, wilde ik inderdaad weer slapengaan. Als een seriemoord op het bekende.

Al een kwarteeuw slaap ik op mijn zij. Dus ik linkte de hoofdpijn algauw aan de houding waarin ik me nu bevond. Op mijn rug, armen naast me, palmen naar de hemel. Een beetje zoals De dood van Ophelia. Maar dan zonder het sterven, zonder de rivier, zonder de bloemen. Kortom: een vale huls, een hoopje ellende.

Het was een slechte nacht geweest, na een slechte avond, na een heerlijke namiddag. Mijn linkeroog jeukte, net als mijn linkerneusvleugel, wat me in de war bracht. Want volgens mijn moeder is rechts slecht en links flink. Dat druist in tegen de aloude associatie van links met het kwade. En toch zijn mijn moeders slagzinnen zo in mijn geheugen gegrift dat ze een nieuwe realiteit zijn gaan vormen. Zo volgen hysterische huilbuien volgens haar steeds op hysterisch gelach. ‘Daar komt schreien van’, zou ze zeggen. En steeds heeft ze gelijk.

Ik liet wat traantjes toen mijn broer me bezorgd opbelde en ik mijn verhaal voor het eerst moest vertellen. Vijf tranen als zuur op mijn huid. Brandend en jeukend, alsof het een zonde was. Twee zinnen lang. Toen dacht ik alweer: ‘Ach, schei toch uit’, en stonden mijn ogen meteen zo droog als het Aralmeer.

Mij is genoeg verteld dat ik te gevoelig ben. Voor wie of wat? Dat heb ik nooit begrepen. Ik heb mezelf dan maar geleerd dat tranen je reinste verspilling zijn. Tenzij je er je roerei mee kunt kruiden. Meisjes leren zichzelf al te vaak om in stilte te lijden: die gedachte had ik de dag na dinsdag ’s ochtends willen neerpennen, om ze van haar absurditeit te ontdoen. Maar ik wist uit ervaring dat het niet zou lukken.

Dus fietste ik bij het ochtendgloren richting politiekantoor. Van de meest machteloze positie denkbaar naar de meest hopeloze. Van de straat naar het loket achter glas – met je woorden weerklinkend in de wachtzaal, als een oneindig pijnlijke herinnering – en naar het antwoord: ‘Meisjes, wij kunnen jullie hier niet helpen.’

Wided Bouchrika is freelancejournaliste. Dit is de eerste column in een reeks die vanaf deze week op Knack.be loopt.

Meisjes leren zichzelf al te vaak om in stilte te lijden.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content