Een jaar geleden riep Kosovo zijn onafhankelijkheid uit. Doemscenario’s en grootscheeps geweld zijn uitgebleven. Toch heeft de hele regio moeite om aan te sluiten bij het Europese peloton.

‘Ik wil geen ruiter zijn op een dood paard.’ Met die ondiplomatische beeldspraak nam Miroslav Lajcak onlangs abrupt afscheid van zijn functie als Hoog Vertegenwoordiger van de Internationale Gemeenschap in Bosnië-Herzegovina. Met het dode paard doelde hij niet zozeer op Bosnië zelf, wel op de functie die hij sinds 2007 had uitgeoefend. Op papier beschikte Lajcak over aanzienlijke bevoegdheden. Alleen: zonder duidelijke ruggensteun van de Verenigde Staten en de Europese Unie, bleek het veel moeilijker om van die macht gebruik te maken. Toen de Slowaak een aanbod kreeg om in eigen land minister van Buitenlandse Zaken te worden, aarzelde hij geen seconde.

Bosnië is niet het enige Balkanland dat moeilijke momenten doormaakt. Kosovo, dat deze week de eerste verjaardag van zijn onafhankelijkheidsverklaring vierde, heeft nog altijd ruzie met Servië – dat Kosovo niet erkent. En zowel Kroatië, Macedonië, Montenegro als datzelfde Servië raken om diverse redenen geen stap dichter bij het Europese lidmaatschap waar ze zo veel van verwachten.

Het grootste zorgenkind is nog altijd Bosnië. Dat ploetert elke dag rustig voort, maar vindt intussen geen oplossingen voor zijn grote institutionele problemen. De EU eist hervormingen opdat het land coherenter en efficiënter wordt bestuurd. Maar de meeste pogingen daartoe worden vakkundig afgeblokt door Milorad Dodik, minister-president van de Republika Srpska, de Bosnisch-Servische deelrepubliek, die weigert om nog meer macht over te dragen aan het centrale gezag in Sarajevo. Dodik is trouwens niet de enige die moeilijk doet. Het is door Miroslav Lajcak vaak opgeworpen dat de politici zelf nog het grootste probleem van Bosnië vormen.

Andere Balkanlanden doen het niet veel beter. Kroatië krijgt op zijn weg naar Europees lidmaatschap tegenkanting van buurland Slovenië, ook een voormalige deelstaat van het oude Joegoslavië. De Slovenen, die hun veto kunnen uitspreken over de Kroatische toetreding, willen eerst een slepend grensconflict tussen de twee landen uit de weg geruimd zien.

Meer naar het zuiden, in Macedonië, is de situatie nog minder rooskleurig. De hoop om snel lid te worden van EU en NAVO is al een tijdje stukgeslagen door de Grieken. De regering in Athene blijft nadrukkelijk beweren dat Macedonië beslag wil leggen op delen van de Griekse provincie Macedonië. Tegelijk doen de Macedoniërs flink hun best de Grieken nog verder op stang te jagen door hun grootste snelweg en hun grootste luchthaven te vernoemen naar Alexander De Grote – koning van de Macedoniërs in de oudheid maar geboren in het huidige Griekenland.

Ook Servië zit vast. Nederland, daarin gevolgd door België, wil niet van verdere toenadering van de EU tot Servië weten, zolang de Bosnisch-Servische generaal Ratko Mladic niet uitgeleverd is aan het Joegoslaviëtribunaal in Den Haag. De voortvluchtige Mladic wordt beschuldigd van oorlogsmisdaden en zou zich in Servië bevinden. Het belette de Servische vicepremier Bozidar Djelic onlangs niet om onversaagd te melden dat zijn land zich in juni officieel kandidaat zou stellen voor Europees lidmaatschap. Dat Montenegro, buurland en voormalig broederland van Servië, in december ook zijn kandidatuur indiende, en sindsdien nog altijd op een officieel antwoord wacht, deerde Djelic blijkbaar niet.

Het moet de bevolking van de hele regio bitter stemmen wanneer ze hoort hoezeer de EU een land als IJsland welkom zou heten als het zich kandidaat zou stellen – en hoe snel dat land in zo’n geval zou kunnen toetreden. Een hooggeplaatste Serviër sprak wellicht voor velen toen hij zei dat zijn land ‘een beetje lijkt te blijven steken’.

© The Economist

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content