Patrick Martens

De Belgen worden steeds ouder en dat zal de sociale zekerheid in 2030 negen miljard euro extra kosten. Om dat te kunnen betalen, moeten we langer werken, meer sparen en minder gul zijn voor de gezondheidszorg.

De Studiecommissie voor de Vergrijzing, die in 2001 samen met het Zilverfonds werd opgericht, heeft haar derde jaarverslag aan de federale regering bezorgd. De commissie werkt in de schoot van de Hoge Raad voor Financiën en raamt hoeveel de veroudering van de bevolking extra zal kosten aan de sociale zekerheid (pensioenen, gezondheidszorg, werkloosheid, kinderbijslag, arbeidsongeschiktheid, enzovoorts).

De jaarverslagen van de commissie, die wordt voorgezeten door de Leuvense professor emeritus Theo Peeters, helpen de afdeling ‘Financieringsbehoeften van de Overheid’ van de Hoge Raad voor Financiën om elk jaar in juni aan de regering uit te leggen wat er moet worden gedaan om de overheidsfinanciën op orde te houden. De regering van haar kant gebruikt die voorzet om telkens vanaf september een Zilvernota over de schuldafbouw en over het aanvullen van het Zilverfonds te schrijven, en om vervolgens de begroting voor het komende jaar te maken. ‘Ieder heeft zijn rol, maar ik vrees dat voorzitter Paul Van Rompuy van de Hoge Raad in zijn maag zal zitten met de budgettaire richtlijnen die hij halverwege juni moet geven’, blikt commissievoorzitter Peeters enigszins bezorgd vooruit. Het klinkt bekend in de oren. In 2003 bleek ook pas na de verkiezingen van 18 mei dat de bomen niet meer tot in de hemel groeiden.

In haar nieuwe jaarverslag raamt de Studiecommissie voor de Vergrijzing dat de uitgaven van de sociale zekerheid door de toename van het aantal ouderen (en de afname van het aantal jongeren) in 2030 goed zullen zijn voor 26,7 procent van het bbp of bruto binnenlands product (zie tabel). Dat is niet alleen 3,4 procent (of ruim 9 miljard euro) meer dan in 2003. Het is ook 0,7 procent meer dan de vorige raming. Dat verschil heeft twee oorzaken: de zwakke economische conjunctuur in de laatste jaren en de beslissing van de regering-Verhofstadt II om tot in 2007 de uitgaven voor de gezondheidszorg jaarlijks met 4,5 procent te laten stijgen.

Probleem van timing

Desondanks is er in de eerstkomende periode volgens de commissie geen man overboord. De budgettaire kosten van de vergrijzing dalen zelfs licht (min 0,2 procent van het bbp) omdat er relatief minder gepensioneerden bijkomen. Ook hiervoor zijn er twee verklaringen: de wettelijke pensioenleeftijd voor vrouwen schuift geleidelijk van 60 naar 65 jaar en de generatie die tot 2010 met pensioen gaat, is van de oorlogsjaren 1940-1945 toen er minder kinderen werden geboren. Vanaf 2009 stijgen de sociale uitgaven voor de vergrijzing echter snel, vooral voor de pensioenen en de gezondheidszorg (samen goed voor een toename van 5,2 procent van het bbp). Dit wordt slechts voor een deel (1,8 procent van het bbp) gecompenseerd door de dalende kosten in de werkloosheid en de kinderbijslag.

Theo Peeters: ‘In feite zouden we nu moeten sparen voor de kostenstijging na 2010. Een bijkomende aansporing hiervoor zijn de dalende rentelasten. In 1995 gaven we nog 9,5 procent van het bbp uit aan renten op de overheidsschuld. Intussen is die inspanning gedaald naar 5,5 procent. Dat verschil is budgettair zo belangrijk dat ik wel eens provocerend zeg dat de hoge overheidsschuld een zegen is. Maar de regering heeft de middelen die ze op deze manier in handen krijgt niet opzijgezet. Ze heeft ze besteed aan onder meer de gezondheidszorg en het sociaal statuut van de zelfstandigen. Op die manier ontstaat er een ernstig probleem van timing. De gunstige evolutie van de rentelasten duurt niet eeuwig. Ze zal integendeel net eindigen als de kosten van de vergrijzing volop beginnen te wegen tussen 2013 en 2030.’

Voor Peeters is het duidelijk dat een reële stijging van het uitgavenritme in de gezondheidszorg met 4,5 procent per jaar na 2007 niet houdbaar is. Dat zal moeten worden teruggeschroefd naar gemiddeld 2,8 procent per jaar. ‘Indien dat niet gebeurt, zou het extra beslag van de vergrijzing op de overheidsmiddelen tegen 2030 met bijna de helft toenemen tot 6,7 procent van het bbp of meer dan 19 miljard euro’, aldus Peeters. ‘Het is een nuttige stijloefening, want een aandachtige lezer van de programmawet weet dat daarin niets staat over een beperking in de tijd van die 4,5 procent uitgavengroei. Bovendien heb ik recent voorzitter Marc Justaert van de christelijke mutualiteiten horen zeggen dat 4,5 procent een minimum is. En van minister Frank Vandenbroucke (SP.A) heb ik begrepen dat in de regering de helft van zijn collega’s nog altijd niet overtuigd is dat men in de gezondheidszorg op de rem moet gaan staan. Hij kan onze cijfers dus goed gebruiken.’

Electoraal niet populair

De raming van de Studiecommissie voor de Vergrijzing staat of valt ook met enkele andere uitgangspunten. Cruciaal is volgens Peeters dat de productiviteit jaarlijks met 1,75 procent toeneemt. Ander element: pensioenen en andere sociale uitgaven worden per jaar met gemiddeld een half procent verhoogd om de betrokken mensen enigszins in de toegenomen welvaart te laten delen. Dit ligt in de lijn van de beslissing van de bijzondere ministerraad van Oostende om vanaf 2007 een advies over een welvaartsaanpassing aan de sociale partners te vragen. Daarzonder zouden de budgettaire kosten van de vergrijzing overigens met 0,6 procent van het bbp dalen.

Maar dat laatste is geen optie, meent Peeters. ‘Anders wordt de kloof tussen lonen en pensioenen te groot. Door het groeiend aantal oudere kiezers zullen de politici het ongetwijfeld ook niet die kant laten opgaan. Maar een welvaartsaanpassing zal wel selectief moeten zijn en bij voorrang vermijden dat vrouwen, alleenstaanden en hoogbejaarden in de armoede verzeilen. Om het welvaartspeil voor een doorsneegepensioneerde te behouden, zal dan weer het belang van een aanvullend pensioen toenemen. We ramen dat in 2030 een kwart van het bruto pensioen uit die tweede pensioenpijler zal komen, tegenover 10 procent nu. Dat is een belangrijk thema van de onderhandelingen tussen werkgevers en vakbonden. Om te vermijden dat een aanvullende pensioenregeling een lastenverhoging voor de bedrijven wordt, kan een deel van een loonsverhoging worden omgezet in een bijdrage aan de tweede pijler. Het is de keuze tussen meer nu en minder later of minder nu en meer later.’

Fundamenteel volgens Peeters en zijn commissie is dat de werkloosheidsgraad daalt van 14,2 procent nu naar op termijn 7,5 procent van de beroepsbevolking. Het spiegelbeeld hiervan is dat de werkgelegenheidsgraad stijgt van 61 naar 68 procent in 2030. De commissie acht dit ‘haalbaar’, onder meer door de krimpende beroepsbevolking in de volgende decennia. Maar echte potten worden daarmee niet gebroken want in Lissabon heeft Europa de lat veel hoger (70 procent in 2010) gelegd. Met amper een kwart van de 55-plussers die nog aan het werk zijn en met een feitelijke pensioenleeftijd van 58 jaar, steekt dan al snel het debat over het einde van de loopbaan de kop op.

Peeters: ‘In de politiek moet die discussie nog beginnen. Ze vergt een stevig draagvlak, want electoraal gezien is dit geen populair thema. Welke politicus durft bijvoorbeeld ingaan tegen de afspraak bij Ford-Genk om werknemers op 50 jaar met brugpensioen te laten vertrekken? Veel mensen zijn bovendien vragende partij om voor hun 60e te stoppen met werken. Maar een actief werkgelegenheidsbeleid loont wel degelijk. Een verbetering van de werkgelegenheidsgraad met 1 procent doet de kosten van de vergrijzing dalen met 0,3 procent van het bbp.’

Professor Peeters hamert er ten slotte op dat een begrotingsevenwicht voor de federale regering niet voldoende is als objectief. ‘Om de kosten van de vergrijzing te betalen, hebben we nu begrotingsoverschotten nodig om in het Zilverfonds te stoppen. Dat fonds is een goed idee, ook als techniek om de schulden te doen dalen. Maar totnogtoe is het voornamelijk gevuld met eenmalige meevallers en ook in 2004 ambieert de regering, ondanks een aantrekkende economie, niet meer dan een begrotingsevenwicht. Dat is te weinig.’

Patrick Martens

‘De regering beseft onvoldoende dat men in de gezondheidszorg op de rem moet gaan staan.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content