Piet Piryns
Piet Piryns Piet Piryns is redacteur bij Knack.

Topvrouw Louise O. Fresco van de FAO, de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties, heeft een roman geschreven. ‘Ouderwets geëngageerd? Dat vat ik op als een compliment, hoor.’

Louise O. Fresco, ‘De kosmopolieten’, Prometheus, Amsterdam, 362 blz., euro 19,95

Op haar zestiende begon ze zich te realiseren hoe bevoorrecht ze was dat ze niet toevallig in een sloppenwijk in Calcutta was geboren. De Nederlandse Louise O. Fresco groeide op in een diplomatengezin in Ukkel. ‘Het was de tijd van de burgeroorlog in Biafra en de hongersnood in Bihar. Ik kan me nog heel goed herinneren dat ik een keer in de aardrijkskundeles op school een dia zag van kinderlijkjes die in de Ganges dreven. Ik geloof dat ik toen mijn onschuld ben verloren. Het begon tot me door te dringen dat het feit dat je uit een nette familie komt je eigen verdienste niet is en ook verplichtingen schept. De verplichting om iets “goeds” te doen met je leven.’

Ze ging tropische landbouwkunde studeren aan de universiteit in Wageningen. Voor de FAO ( Food and Agriculture Organisation) trok ze naar de moerasgebieden van Nieuw-Guinea, waar ze het krokodillenbedrijf bestudeerde. Na jarenlange omzwervingen (Zaïre, West-Afrika, de Centraal-Afrikaanse Republiek, Costa Rica) keerde ze in de jaren ’80 naar Nederland terug, waar ze in 1991 hoogleraar werd. In 1997 werd ze benoemd tot directeur onderzoek van de FAO in Rome, en drie jaar later tot assistent directeur-generaal landbouw van de FAO.

Als publiciste verwierf ze faam met essays en wetenschappelijke columns in onder meer NRC Handelsblad. In haar Huizinga-lezing (1998) bepleitte ze ‘een nieuw contract tussen wetenschap en samenleving’ en zette ze zich af tegen modieuze onheilsprofetieën. Onlangs verscheen haar debuutroman De kosmopolieten. Daarin schetst Fresco het wedervaren van een aantal links-radicale studenten, die na hun studie in Nijmegen verschillende wegen inslaan. Het echtpaar Bruno en Vera bijvoorbeeld (gemodelleerd naar de mythe van Orpheus en Eurydice) belichaamt de keuze tussen kunst en politiek, tussen wereldvreemdheid en engagement: Bruno trekt naar Californië, waar hij als componist op zoek gaat ‘naar de stilte tussen de noten’, terwijl de verpleegster Vera zich aansluit bij een guerrillabeweging in een niet nader genoemd West-Afrikaans land – Liberia wellicht. Maar hoe verschillend de keuzes die ze maken ook zijn, ze zijn allebei op hun eigen manier kosmopolieten.

Bent u een kosmopoliet?

LOUISE O. FRESCO: ( lacht) Ik mag het hopen.

Kunt u een definitie geven van ‘een kosmopoliet’?

FRESCO: Mijn boek heet niet voor niets De kosmopolieten – meervoud. Er zijn allerlei definities en interpretaties mogelijk. Onder Stalin was ‘kosmopoliet’ zelfs een scheldwoord voor joden en linkse intellectuelen. In de klassieke betekenis, die Demosthenes eraan gaf, was een kosmopoliet ‘een burger van de wereld’, iemand die zich losmaakt uit het keurslijf van de stam en de familie. In die zin gebruik ik het ook in mijn boek. De vraag die ik stel is: waar liggen de grenzen van je loyaliteit?

U heeft een ouderwets geëngageerde roman geschreven.

FRESCO: Ik vat dat op als een compliment, hoor! Het idee dat iemand zich zou inzetten voor zijn medemensen wordt tegenwoordig algauw belachelijk gevonden. Het vervult me met treurnis dat vooral jongeren zich steeds meer afwenden van de politiek. Als men zich al engageert, dan is het op het lokale vlak. Dan gaat het om parkeergelegenheid in de eigen buurt en de vraag of er een snelweg voor je deur komt. Het is heel erg verbonden met eigenbelang en met de korte termijn. Ik vind het niet erg als u in mijn boek een zekere nostalgie proeft naar het engagement van de jaren ’70. Ik probeer een balans op te maken en mijn conclusie is zeker niet eenduidig: door twee heel extreme keuzes tegenover elkaar te stellen hoop ik de lezer aan het denken te zetten over zijn eigen keuze. De goeie keuze is duidelijk niet die van Vera, die opteert voor het extreem engagement en op een gegeven moment uit het oog verliest wat goed en kwaad is, door zich te alliëren met een verzetsbeweging die niet noodzakelijk het gelijk, maar wel de wapens aan zijn kant heeft. Het is ook niet de radicale keuze van Bruno, die zich afkeert van de wereld. Maar ergens daartussenin, in dat grijze gebied, moet engagement nog mogelijk zijn.

Waarom zijn we met zijn allen zo blind voor wat er in Afrika gebeurt?

FRESCO: Misschien omdat niemand nog een oplossing ziet. In Azië en Latijns-Amerika was de situatie in de jaren ’70 ook dramatisch, maar daar is intussen grote vooruitgang geboekt. Wie had ooit kunnen denken dat India rijst zou exporteren? Maar we moeten er ons van bewust blijven dat nog steeds drie miljard mensen – de helft van de wereldbevolking – moeten rondkomen met twee dollar per dag. Twee miljard mensen lijden aan allerlei vormen van ondervoeding en 850 miljoen mensen hebben echt niet genoeg te eten. Het merendeel daarvan woont niét in Afrika.

Afrika haalt zelden de headlines van het journaal. Terwijl leed toch telegeniek is?

FRESCO: Ja, maar niet de herhaling van leed. Het wordt gewoon te saai, het is altijd hetzelfde verhaal: hongersnood, ziektes en geweld, corruptie en gebrek aan leiderschap. In China, India of Zuid-Amerika heb je een intellectuele elite, in Afrika nauwelijks. De groep Afrikanen die eerlijk over het continent wil nadenken, is echt heel klein. De reactie van de Afrikanen zelf is toch vaak: het is de schuld van het kolonialisme en het Westen helpt ons niet genoeg. Dat leidt bij de meeste westerlingen tot een vermoeid soort schuldgevoel, waar ze slecht mee kunnen omgaan, gecombineerd met ergernis over het gebrek aan leiderschap in Afrika.

De Afrikanen moeten leren hun eigen boontjes te doppen?

FRESCO: Het domste wat je kunt doen, is over Afrika generaliseren. Er zijn landen die erin slagen zichzelf uit het moeras te halen: Uganda bijvoorbeeld, of recentelijk Ghana. Je kunt de Afrikanen een gebrek aan leiderschap verwijten, maar intussen behoren figuren als Nelson Mandela of Kofi Annan wel tot de top-tien of de top-vijf van de wereldleiders. Ik denk dat we naar hen moeten luisteren. Afrika is, hoe je het ook wendt of keert, onze collectieve verantwoordelijkheid en het Westen komt er niet onderuit op de een of andere manier een groot plan te maken voor de heropbouw van Afrika. Maar tegelijkertijd zullen we ook een beroep moeten doen op alle Afrikanen buiten Afrika om in de lokale economie te investeren, naar het voorbeeld van de Filipino’s die in de Golf werken en geld sturen naar hun moederland.

Het probleem is dat je vandaag de dag niet in Afrika kúnt investeren, want het is weggegooid geld: het verdwijnt in de zakken van de verkeerde mensen. Zo beland je in een vicieuze cirkel. Om die te doorbreken, zul je in Afrika iets moeten doen aan het garanderen van de rechtsstaat, nog vóór je aan het opbouwen van de democratie kunt beginnen.

Bestaat er een oplossing voor het wereldvoedselvraagstuk? Zijn we in staat straks tien miljard mensen te voeden?

FRESCO: Theoretisch wel. Weet u, het bijzondere van mijn generatie is dat wij in ons leven een verdubbeling van de wereldbevolking hebben meegemaakt. Wij hebben van onze eigen jeugd het idyllische beeld overgehouden van lege polders, weinig auto’s, vader en moeder achter de kinderwagen. De combinatie van welvaart en bevolkingsgroei heeft tot een geweldige explosie van mobiliteit geleid, en daardoor tot het gevoel dat de wereld vol is. Maar dat is de kwestie niet. We zijn perfect in staat tien miljard mensen te voeden, maar dan niet op de manier waarop de Amerikanen zich voeden – met ontzettend veel afval en ontzettend veel nutteloze calorieën.

Je krijgt nu, interessant genoeg, een soort tweedeling: mensen die te weinig eten, maar ook mensen die te veel eten, of althans het verkeerd soort calorieën. Obesitas – zwaarlijvigheid – is ook in ontwikkelingslanden een probleem aan het worden: jongeren uit de middenklasse in Azië en Zuid-Amerika zijn vaak al te dik. Technisch hebben we de mogelijkheid om het wereldvoedselvraagstuk op te lossen, maar dan zullen we moeten afstappen van het blinde geloof in de vrijemarkteconomie en zullen we ook efficiënter moeten gaan produceren.

Kan dat zonder genetisch gemodificeerde gewassen? En moeten we ons daar zorgen over maken?

FRESCO: Ik heb daar een bijzonder genuanceerd standpunt over. Er zijn genoeg betrouwbare wetenschappelijke rapporten, waaruit blijkt dat er geen bewijs is van schadelijke effecten op de gezondheid van de consument. Maar de afwezigheid van een bewijs is natuurlijk nog geen bewijs van het tegendeel. Ik denk dat je in ieder geval voorzichtig moet zijn met de milieukant van de zaak. Om welke planten gaat het, om welk gen, in welk gebied? Wat is het effect op de bodemstructuur? Dat zul je zorgvuldig moeten bekijken, van geval tot geval. Het oorspronggebied van maïs is bijvoorbeeld Mexico: als je daar genetisch gemodificeerde maïs inbrengt en er gaat iets mis, loop je het risico wilde verwanten aan te tasten. In Afrika bestaat dat gevaar in principe niet. Maar genetisch gemodificeerde organismen zijn niet nodig om het wereldvoedselprobleem op te lossen. Die tien miljard kunnen we ook voeden zonder ggo’s.

Er is dus niets aan de hand?

FRESCO: Dat zeg ik niet. In China bijvoorbeeld hebben ze nu al 1,2 miljoen hectare genetisch gemodificeerd katoen, en dat areaal zal zich alleen maar uitbreiden. De vraag is dus niet: mag het of mag het niet? De vraag is hoe je vermijdt dat er rare experimenten gebeuren en er tegelijkertijd voor zorgt dat de technologie niet in handen blijft van een paar rijke westerse maatschappijen. Daar zul je internationale afspraken voor moeten maken.

Vijf jaar geleden trok u in uw Huizinga-lezing van leer tegen de sombere toekomstvisie van de ‘schaduwdenkers’, die ervan overtuigd zijn dat de mens op weg is zichzelf te vergiftigen. Maar stellen de feiten hen niet in het gelijk? We hebben intussen de dioxinekippen gehad, vogelpest, mond- en klauwzeer, gekkekoeienziekte – een treurig lijstje.

FRESCO: ( lacht) Jaja, alles gaat slecht! Je moet niet alles op één hoop gooien. De hele tragedie van voedsel en landbouw is dat de consument zijn voedsel nog altijd zo goedkoop wil, en dat heeft natuurlijk zijn weerslag op de productie. Neem de intensieve veehouderij. Die is heel kwetsbaar voor besmetting van buitenaf. Vergis je niet: de oorzaak van de vogelpest waren juist de scharrelkippen – vrijlopende kippen, die van wilde eenden poep op hun kop hadden gekregen, en zo besmet waren geraakt.

Mond- en klauwzeer was weer een heel ander verhaal: daar loopt de besmettingsroute vanaf de Gangesvlakte in India via Pakistan, Iran, Irak en Turkije naar Europa. Waarom zouden bacteriën en virussen halt houden bij de grenzen van de Europese Unie? De remedie is wederom: het maken van internationale afspraken om de problemen wereldwijd aan te pakken. Als ik hoor dat er in Canada één geval van gekkekoeienziekte is gesignaleerd, vind ik dat in de grond positief nieuws, want het bewijst alleen maar dat het controlesysteem werkt.

Overvalt u op uw hoofdkwartier van de FAO in Rome nooit een gevoel van machteloosheid?

FRESCO: Ik blijf nog altijd heel erg overtuigd van het nut van de Verenigde Naties. Bijvoorbeeld: de Maghreblanden en de landen ten zuiden van de Sahara, zwart Afrika zeg maar, behoren politiek gesproken tot twee totaal verschillende continenten. Ze praten niet met elkaar, maar ze hebben één groot probleem gemeenschappelijk: op de grens van die landen bevinden zich de broedgebieden van de woestijnsprinkhanen. We zijn er na veel gedoe en eindeloos palaveren in geslaagd die landen zover te krijgen dat ze gezamenlijk een observatorium gaan oprichten om met satellietbeelden de zaak onder controle te houden. Je kunt zeggen: dat is een heel klein stapje. Maar al is het tegenwoordig not done om Mao nog te citeren: de enige manier om een revolutie tot stand te brengen, is met het eerste stapje te beginnen.

FRESCO: Ik denk oprecht dat ik het tegendeel ben van een cynisch iemand. Cynisme is een van de meest destructieve attitudes die je kunt hebben, en het is ook zo ontzettend kortzichtig. Als wereldburger kun je je eenvoudig geen cynisme of onverschilligheid permitteren.

Maar is uw aanhoudende kritiek op het engagement van de ecologisten niet een tikkeltje… euh cynisch?

FRESCO: Ik heb me er altijd voor gehoed alle ecologisten over één kam te scheren. De ecologisten hebben, net als de feministen, een belangrijke rol gespeeld door een aantal problemen aan te kaarten. Als de Rijn in de jaren ’70 nog biologisch dood was en er vandaag de dag weer zalm in die rivier zwemt, is dat voor een groot deel te danken aan mensen als Rachel Carson en de generatie na haar. Maar ik verwacht van ecologisten ook dat ze op een gegeven moment buigen voor wetenschappelijk gefundeerde argumenten. Dat doen ze lang niet allemaal. Ze vinden het vaak voldoende dat ze het anders voelen: ‘Ik volg mijn intuïtie, ik spreek met de bomen en de bomen vertellen mij…’ Dan steiger ik, ja.

Doen wetenschappers wel genoeg hun best om alles uit te leggen?

FRESCO: Ook de wetenschap heeft boter op zijn hoofd, zeer zeker. Dat er zoveel onrust is kunnen ontstaan over genetisch gemodificeerde organismen is in hoge mate te wijten aan de arrogantie en de onwil tot communiceren van veel wetenschappers. Die hebben toch algauw een houding van: bemoei je er niet mee, dat maken wíj wel uit. Hier in Rome hebben we af en toe Greenpeace-achtige types die zich aan de toegangshekken van de FAO vastketenen, en dan word ik traditiegetrouw naar beneden geroepen om de onderhandelingen te voeren. Mijn ervaring is dat je ook met actievoerders in gesprek kunt treden, als je je tenminste niet al te paternalistisch opstelt.

In uw Huizinga-lezing kregen ook de intellectuelen ervan langs: ze weten niet hoe een ijskast precies werkt en koketteren daar nog mee ook.

FRESCO: Precies. Ik zal jullie maar niet overhoren! Ik merk steeds meer een algemene minachting voor techniek en technologie. Dat werkt irrationele angsten in de hand. Omdat ze niet weten hoe het precies werkt, maken mensen op een rare selectieve manier gebruik van technologie. Ze zijn bang voor straling bijvoorbeeld, bestraald voedsel vinden ze eng, maar ze maken wel gebruik van mobiele telefoons en magnetrons. Dat is niet alleen behoorlijk inconsequent, het is ook slecht voor de samenleving, want het gevolg is dat er geen serieus maatschappelijk debat gevoerd kan worden over de technologie die we de komende twintig jaar willen hebben.

Ik heb er niets op tegen dat mensen af en toe irrationeel zijn: het is je goed recht om niet onder een ladder te willen doorlopen, als je daar gelukkiger mee bent. Maar het probleem is dat een hele generatie zich afkeert van technologie: steeds minder jongeren kiezen voor exacte vakken. Als ik minister van Onderwijs was, zou ik mij daar verschrikkelijk veel zorgen over maken.

Het is intussen bijna een ritueel geworden: bij iedere Nederlandse kabinetsformatie wordt u gepolst als minister.

FRESCO: Dat is waar, maar ik denk dat ik veel te ongeduldig zou zijn om in een Nederlands kabinet te passen. Bovendien heb ik zowat de helft van mijn leven buiten Nederland gewoond, ik houd me kennelijk toch liever bezig met problemen op wereldschaal. Laat mij maar achter de schermen werken.

Hoe reageren uw collega’s bij de FAO op het feit dat de cheffin een roman heeft geschreven?

FRESCO: Ik heb dat zorgvuldig verborgen gehouden natuurlijk. Het is niet gebruikelijk, om het zacht uit te drukken. Maar ik kan niet anders.

Vindt u het erg dat u met zo’n roman toch maar een handvol lezers bereikt?

FRESCO: ( lacht) Je bedoelt: doe eens wat nuttigs! Er zou een interessant debat met mezelf te voeren zijn over wat nu het meeste nut heeft, mijn werk bij de FAO of mijn literaire arbeid. Ik denk dat het heel erg in elkaars verlengde ligt: het zijn twee facetten van datgene waar ik mij mee wil bezighouden. In een roman poneer je de dingen niet, je onderzoekt ze. Of ik nu voor de Europese Unie een speech over biotechnologie houd of een roman schrijf – waar het uiteindelijk om gaat is, dat je niet bij de pakken blijft zitten.

Piet Piryns

‘Het probleem is dat je vandaag niet in Afrika kúnt investeren, want het is weggegooid geld.’

‘De hele tragedie van voedsel en landbouw is dat de consument zijn voedsel nog altijd zo goedkoop wil.’

‘Cynisme is een van de meest destructieve attitudes die je kunt hebben.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content