Hubert Van Humbeeck

In volle verkiezingscampagne brengt de West-Vlaming Pierre Chevalier meer tijd dan hem lief is in Brussel door. In de vergaderzaal van de Europese Conventie. Op zoek naar het ultieme compromis tussen grote en kleine landen.

De Europese Conventie heeft nog goed een maand te gaan. In de instelling praten vertegenwoordigers van de nationale regeringen, de nationale parlementen, de Europese Commissie, het Europees parlement en het sociale middenveld over de tekst van een grondwet voor de Europese Unie. De regeringen en parlementen van de kandidaat-lidstaten doen ook mee. Het werk van de Conventie is dringend, omdat de hele werking van de Unie moet worden aangepast aan de uitbreiding met tien nieuwe leden op 1 mei van volgend jaar. Met 25 lidstaten dreigen de Europese instellingen anders helemaal vast te lopen.

Van de Conventie wordt verwacht dat ze de Europese Raad, de vergadering van staatshoofden en regeringsleiders, voor het einde van het Griekse voorzitterschap in juni een tekst presenteert. Die staatshoofden en regeringsleiders gaan dan in een zogenaamde Intergouvernementele Conferentie (IGC) aan de slag. Hun werk moet voor het einde van het jaar een nieuw Europees verdrag opleveren, dat alle voorgaande vervangt. Het is de ambitie van de Italiaanse premier Silvio Berlusconi om dat verdrag begin december in Rome plechtig te laten ondertekenen. Italië volgt Griekenland straks op als voorzitter van de Unie – met een nieuw Verdrag van Rome verzekert Berlusconi zich van een plaats in de geschiedenis.

Maar de weg is nog lang. De standpunten liggen nog mijlenver uiteen. Dat bleek midden april nog, toen Conventievoorzitter Valéry Giscard d’Estaing onverhoeds met een aantal voorstellen uitpakte die in brede kring op ongeloof werden onthaald. Voornamelijk omdat ze zo onomwonden de mening van enkele grotere lidstaten vertolkten. Na interventie van ondervoorzitter Jean-Luc Dehaene van het presidium van de Conventie werden ze snel bijgespijkerd. Maar veel kleine landen zijn nog altijd ongelukkig met wat er uiteindelijk uit de bus is gekomen.

Het gaat in de discussie, zoals bekend, vooral om de rol die de verschillende instellingen van de Europese Unie kunnen spelen. De grotere lidstaten willen de Europese Raad sterker maken, waarin de nationale regeringen het voor het zeggen hebben. Ze willen een einde maken aan het wisselende voorzitterschap, waarbij om de zes maanden een ander land de hele Europese winkel voorzit. Ze vinden dat systeem te omslachtig, te onzeker en te onduidelijk. Er zit geen lijn in het beleid van de Unie omdat elk land altijd weer zijn eigen agenda naar voren schuift. En het doet het Europese prestige in de wereld geen deugd dat diegene die het voor het zeggen heeft, voortdurend van naam en aangezicht verandert.

De idee is om een voorzitter te kiezen, die ten minste enkele jaren aan het roer zou blijven. Iemand die de regeringsleiders uit hun rangen kiezen of die toch enige tijd in de Europese Raad zitting heeft gehad. Die persoon kan zich eventueel laten omringen door een bureau, waarvan dan weer andere premiers deel uitmaken. Er zou zo een systeem kunnen groeien, dat verschillende delen van de Unie vertegenwoordigt.

De discussie gaat erover hoeveel macht dat permanente voorzitterschap krijgt. Wordt dat iemand die alleen dient om de vergaderingen te leiden en te coördineren? Of krijgt die persoon ook de gelegenheid om een eigen beleid uit te bouwen, waarmee hij of zij direct in conflict zou komen met de Europese Commissie? Kleinere lidstaten en leden van het Europees parlement pleiten ervoor om in de eerste plaats de rol van de Europese Commissie te versterken. Dat is voor hen de garant van het Europese gedachtegoed. De Commissie handelt in naam van Europa, redeneren ze, de Raad verdedigt toch vooral de belangen van de lidstaten afzonderlijk – en van de grote landen in het bijzonder.

Het spreekt verder voor zich dat de scherpe botsing in Europa naar aanleiding van de oorlog in Irak de verstandhouding de voorbije weken niet ten goede is gekomen. Ook de half mislukte defensietop die België, Duitsland, Frankrijk en Luxemburg vorige week hielden, bracht de partijen niet dichter bij elkaar.

‘De Conventie treedt in een cruciale fase’, beseft ook Pierre Chevalier (VLD). De liberaal uit Brugge, die halverwege de bestuursperiode uit de regering moest stappen en daarna voorzitter was van de Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken, volgt de werkzaamheden van de club van Giscard op de voet. Dat moet ook, want hij treedt in dat cenakel op als plaatsvervanger van minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel (MR), als vertegenwoordiger van de Belgische regering. Hij heeft ondertussen vanzelfsprekend ook een verkiezingscampagne te voeren – de combinatie van de twee gaat ‘moeilijk, moeilijk’.

Chevalier: ‘De Conventie plant nog een belangrijke plenaire vergadering op 15 en 16 mei. Het kan best dat die uitloopt. De Conventie is ook niet meteen het meest sexy onderwerp. Ik ben er de voorbije weken nog op geen enkele markt over aangesproken. Als het bij de verkiezingen tegenvalt, weet ik al bij wie ik daarvoor terecht moet: bij Louis Michel!’

Dat neemt niet weg dat de tijd voor de Conventie toch echt begint te dringen.

PIERRE CHEVALIER: Het gaat nu om politiek van de zuiverste soort. De Conventie zal knopen moeten doorhakken. Tony Blair wou tussen het einde van de Conventie en het begin van de IGC nog een firewall inbouwen, een periode van reflectie. Maar als er eind dit jaar een verdrag moet zijn, is daar geen tijd voor. De Conventie moet beslissen. Ze heeft trouwens al te lang te veel heikele vragen voor zich uit geschoven.

Dat is merkwaardig omdat al die hoge vertegenwoordigers van de regeringen in de Conventie eigenlijk toch al een voorafbeelding van de Intergouvernementele Conferentie vormen. Kan die groep niet sneller tot conclusies komen?

CHEVALIER: Het was de rol van het presidium om voorstellen te doen. Maar dat vertolkt stellingen die dikwijls heel ver staan van de slotsom die in verschillende kringen werd bereikt. De voorstellen van Giscard werden door niet minder dan 21 van de 25 regeringsvertegenwoordigers onder vuur genomen – als motie van wantrouwen kan dat toch tellen. Zelfs de Brit Peter Hain toonde zich verbaasd over de tekst, terwijl ik in de overtuiging leefde dat hij bij de redactie de pen had vastgehouden!

Waarom stelde Giscard eigenlijk een tekst voor, waarvan hij toch wist dat die zoveel controverse zou oproepen?

CHEVALIER: Ik vermoed dat hij, om te beginnen, een aantal zaken wil doordrukken. Zijn idee van een Congres van Europese Volkeren, bijvoorbeeld, waarin leden van de nationale parlementen en van het Europees parlement zitting zouden hebben. Weinig mensen zijn daar echt voor, onder meer omdat het de rol van het Europees parlement miskent. Toch blijft het in teksten opduiken.

Maar er zijn zeker regeringen, die zijn ideeën genegen zijn. Het Frans-Duitse document gaat in zijn richting. Wij hebben de nieuwe Frans-Duitse as verwelkomd. Maar dat betekent wel dat Duitsland veel minder geneigd is om zijn oor naar onze verzuchtingen te laten hangen. Elke medaille heeft altijd een andere kant. Want we belanden zo in een discussie die wij, Belgen, altijd wilden vermijden: de opstelling van de grote landen tegenover de kleine. We hebben altijd geprobeerd om vooral niet in die logica te stappen. Toch zijn we nu al met 16, 17 kleine landen die regelmatig samen vergaderen. Omdat we niet anders kunnen.

Guy Verhofstadt heeft toch hard zijn best gedaan om de kleine landen op één lijn te krijgen?

CHEVALIER: Ja, maar we hebben ook altijd geprobeerd om Duitsland aan onze kant te houden. Gerhard Schröder heeft nu helaas ondubbelzinnig de kant van de grote landen gekozen. Wij houden in eerste instantie vast aan het roterende voorzitterschap. Dat is voor ons geen prioriteit, maar Nederland en Luxemburg stellen er prijs op en verschillende kandidaat-lidstaten willen het allemaal een keer meemaken. Het gezond verstand zegt dat het op termijn in ieder geval niet houdbaar is. Een breekpunt voor ons is wél dat de voorzitter van de Europese Raad, die voor langere tijd zou worden aangesteld, binnen die Raad wordt gekozen. Een eerste minister in functie kan de Raad wel voorzitten en leiden, maar zal niet de behoefte voelen om de concurrentie met de Commissie aan te gaan.

In een gesprek dat ik met de Duitse minister van Buitenlandse Zaken Joschka Fischer had, hield hij vast aan een voorzitter van buiten de Raad. Maar zo’n man of vrouw zal toch niet lijdzaam toezien hoe de competentie van zijn instelling in grote mate wordt uitgeoefend door de Commissie, die in de tekst die voorligt zelfs geen duidelijke gedefinieerde opdracht meer heeft. ‘Ja,’ zei Fischer dan, ‘dat is waar, maar doe voorstellen.’ En dat willen we nu met de Benelux ook doen. We willen de opdracht van de Commissie fatsoenlijk invullen. Misschien komen we zo dichter bij elkaar. Want de kleine en de grote landen staan nu bijna diametraal tegenover elkaar en dat is nefast voor de hele Unie.

Is het echt zo’n gek idee om een voorzitter van de Raad te laten omringen door leden van een bureau, die dan weer andere landen vertegenwoordigen? In Londen wordt, bijvoorbeeld, toch al langer in die richting gedacht?

CHEVALIER: Het zijn gedachten die worden opgeworpen, verdwijnen en weer opduiken. Het geeft aan dat de machtsstrijd nu open en bloot wordt gevoerd. Het draait nu allemaal om bridge building. Dat is Giscard niet gelukt, maar iemand zal het moeten doen. België is daar geschikt voor – het is toch bijna de grootste van de kleine landen. Het was een idee van Oostenrijk en Nederland om aan de vooravond van de plenaire vergaderingen van de Conventie samen te zitten. In Athene zijn de kandidaat-lidstaten erbij gekomen, met uitzondering van Polen. De zogenaamde ‘dwergen’ zijn nu met zovelen dat ze niet meer over het hoofd gezien kunnen worden.

Hoewel. De vraag is ook: wat telt, de democratie of de demografie? Volgens Giscard bestaat een gekwalificeerde meerderheid uit de meerderheid van de lidstaten, die samen drie vijfde van de bevolking vertegenwoordigen. Het gaat niet meer alleen om one nation, one vote. Het gaat ook om het aantal inwoners. De kleine landen kunnen op die manier nooit zonder de steun van ten minste één grotere lidstaat. Het blijft een moeilijke oefening.

Dat gold vorige week ook voor de top naar aanleiding van het defensie-initiatief van Guy Verhofstadt. Die zat als gevolg van de oorlog in Irak in vreemd vaarwater.

CHEVALIER: De indruk groeide dat die top werd georganiseerd als gevolg van de toestand in Irak, terwijl dat niet het geval was. Eigenlijk was die bijeenkomst een uitvloeisel van de brief die Verhofstadt zijn collega’s vorige zomer schreef, met het voorstel om iets aan de Europese defensie te doen. Dat was een goed initiatief. Het is ook geen toeval dat de voorstanders van de idee in de kwestie Irak dezelfde kant kozen: ze stonden samen terughoudend tegenover het Amerikaanse optreden.

Precies daarom hield Washington het zaakje ook zo nauwlettend in de gaten.

CHEVALIER: Het kán anderzijds ook de basis vormen van een goede dialoog met de Amerikanen. Het kan aantonen dat het ons menens is. De uitbouw van een wapenagentschap, het eurokorps, een gemeenschappelijk commandocentrum – dat zijn serieuze zaken. Het initiatief wordt nu door een aantal landen bestudeerd, met de bedoeling om op termijn aan te sluiten. Maar daarvoor moet en moest het uit die sfeer van anti-Amerikanisme waarin het verzeild was. Dat maakt het, bijvoorbeeld, voor kandidaat-lidstaten van de Unie moeilijk om mee te doen, en dat is jammer.

Waarom kan die Europese militaire samenwerking niet net zo goed in het kader van de NAVO?

CHEVALIER: Misschien wel binnen een vernieuwde NAVO. In de oude NAVO-structuren blijft Europa een aanhangsel van de VS. Een organisatie die Amerika vaste voet biedt op het Europese continent. Wij willen niet per se buiten de NAVO treden, we willen de NAVO opnieuw definiëren. Met twee duidelijke pijlers: een Amerikaans-Canadese en een Europese, die zichzelf respecteert. Europa moet binnen een nieuw gedefinieerd NAVO-verband als een gelijkwaardige partner kunnen praten.

In welke mate heeft de kwestie Irak op het werk van de Conventie gewogen?

CHEVALIER: Ze heeft natuurlijk sporen nagelaten. We hebben geprobeerd om in de Conventie een debat over Irak te voeren, maar Giscard heeft dat deskundig onmogelijk gemaakt. Irak heeft duidelijk gemaakt dat je in de internationale politiek maar meetelt als je militair iets kan laten zien. De defensiecapaciteit is nu eenmaal de lange arm van de buitenlandse politiek. Diplomatie moet kunnen bijten. Precies daarom is de vraag naar de buitenlandse politiek van de Unie zo belangrijk. Ik heb soms de indruk dat die hele discussie bewust naar het einde van het hele Conventieproces is verschoven. Misschien wel in de hoop dat we daar niet meer aan toe zouden komen, omdat we nog met de discussie over de instellingen bezig zijn. Het zou daarom kunnen dat we uiteindelijk een werkstuk afleveren dat niet af is. Dat het tweede deel van het karwei pas na de Intergouvernementele Conferentie kan worden aangepakt.

Is dat dan mogelijk: dat de Conventie wordt onderbroken, en na de IGC weer verder gaat?

CHEVALIER: Dat zou best kunnen. België is er hoe dan ook voorstander van om de Conventie een meer permanent karakter te geven. Een beetje bij wijze van alternatief voor het Volkscongres van Giscard. Voor alles wat met het institutionele te maken heeft. De tijd is nu kort. Van belang is nu dat er eerst voor wordt gezorgd dat de instellingen volgend jaar kunnen werken, als er 25 lidstaten zijn.

Maar daarvoor is er eerst een ultiem compromis nodig.

CHEVALIER: En de kloof is nog diep. Er is nog veel werk aan de brug die daarover moet worden gelegd. Het zal in ieder geval een noodbrug zijn.

Dat kan moeilijk anders. Over een maand moet ze er liggen.

CHEVALIER: Bovendien zouden de voorstellen van de Conventie liefst ook bij consensus worden geformuleerd. U weet toch hoe Giscard daarover denkt? Een consensus is, volgens hem, iets meer dan de meerderheid, maar iets minder dan de unanimiteit.

Hubert van Humbeeck

‘Er gebeurt wat we altijd wilden vermijden: de grote en de kleine landen staan diametraal tegenover elkaar.’

‘Europa moet in een nieuw NAVO-verband als een gelijkwaardige partner kunnen praten.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content