‘We zitten op een economisch cruiseschip, we wéten dat het opnieuw zal zinken, maar we hebben geen reddingsboten. Een complementaire munt is zo’n reddingsboot.’ De Amerikaan Will Ruddick experimenteert ermee in de Keniaanse sloppenwijken. Maar ook België zou er baat bij hebben, zegt hij.
Knack en Canvas gaan op zoek naar innovatieve denkers die het systeem van onderuit willen veranderen. Deze week: Will Ruddick helpt arme Kenianen met een complementaire munt.
In 2008, nadat hij was afgestudeerd in de States, trok econoom en fysicus Will Ruddick met het Vredeskorps naar Kenia. Hij begon er les te geven, maar: ‘Het frustreerde me dat ik intelligente leerlingen na hun studie finaal in werkloosheid en alcoholisme zag belanden. Of ze moesten als dagloner in de import en export rond Nairobi aan de slag. Seizoensgebonden arbeid, waardoor je telkens hetzelfde fenomeen zag: als het werk op de externe markt verdween, viel de lokale handel ogenblikkelijk stil. Niet omdat de vraag gedaald was, maar omdat ze de cashvoorraad meteen opdroogde. Door in de sloppenwijken rond Nairobi de bangla-pesa in te voeren, een extra lokale munt als alternatief voor de Keniaanse shilling, konden we vanaf 2013 zulke dips uitvlakken. En zelfs de handel opdrijven: binnen het jaar nam het aantal transacties met 22 procent toe. Lokale handelaars zagen er snel het voordeel van in: dankzij die vouchers kregen ze er meteen een groot aantal klanten bij. Gemiddeld verdienen ze per dag zo’n 50 tot 100 Keniaanse shilling extra, boven op de vouchers. Vandaag nemen al 1200 zaken in 5 wijken de complementaire munt aan. En 20 scholen. Iedereen kan zich inschrijven op voorspraak van 4 leden van het netwerk. Het nieuwe lid kan zijn pakweg 400 vouchers gratis gebruiken, maar moet er op het einde van het boekjaar opnieuw 400 hebben. Anders moet hij, of moet wie voor hem borg stond, het verschil vereffenen. In shilling of diensten.’
Ook in België zijn complementaire munten in opmars, zoals het toreke in de Gentse Rabotwijk. Bij ons moeten ze vooral de sociale cohesie en het vrijwilligerswerk bevorderen.
WILL RUDDICK: De complementaire munt past inderdaad in de traditie van community building, maar veel van die initiatieven blijven – met alle respect – steken bij de buurvrouw die gezellig koekjes bakt of nekmassages uitdeelt in ruil voor vouchers. Ook daardoor is die munt nooit als een serieus werktuig beschouwd. Doorgaans slagen zulke initiatieven er ook niet in om lokale handel mee te krijgen. Of om een systeem van gemeenschapsbelasting op te zetten. In Kenia doen we dat wel. Wie zich daar inschrijft in het netwerk, krijgt een aantal vouchers toegewezen. Een deel daarvan vloeit meteen terug naar de gemeenschap, bijvoorbeeld om buurtprojecten of jeugdtoernooien mee te sponsoren. Dat alleen is al een aanzienlijke verbetering: belasting innen in de sloppenwijken, daarin is zelfs de Keniaanse overheid nooit geslaagd.
Waar ter wereld je ook woont: om de zoveel tijd zul je tegen een nieuwe crisis aankijken. En toch heeft niemand daar antwoorden op klaar. We zitten op een economisch cruiseschip, we wéten dat het opnieuw zal zinken, en toch maalt niemand erom dat we geen reddingsboten aan boord hebben. Een complementaire munt is zo’n reddingsboot. Als hij de goede bedoelingen overstijgt, kan elk land – arm of rijk – er baat bij hebben. Hij kan elke lokale economie vooruithelpen en crisisbestendiger maken. Hoe vlugger hij overal wordt ingevoerd, hoe beter. Dan zijn de kinderziektes eruit tegen de tijd dat je hem echt nodig hebt. Eigenlijk hebben jullie in België maar het voorbeeld van Zwitserland te volgen.
U verwijst naar de WIR, de Zwitserse complementaire munt.
RUDDICK: Naast de euro en de Zwitserse frank hebben ze er het WIR-netwerk. Dat telt meer dan 50.000 leden. De WIR heeft bewezen dat hij anticyclisch werkt: hij countert conjunctuurbewegingen en stabiliseert ze tot op zekere hoogte.
Je kunt met zo’n munt niet ‘klein beginnen’: je moet meteen genoeg mensen en zelfstandigen in het bad trekken. In Kenia, met al zijn kleine eenmanszaakjes, gaat dat best vlot. Maar bij jullie zal de overheid wellicht het initiatief moeten nemen. Helaas is er veel koudwatervrees. Een complementaire munt klinkt politici nogal snel – en onterecht – als isolationisme in de oren, als terugplooien op jezelf. Mijn advies: mik in een eerste stadium op 10 procent van de binnenlandse transacties die met een eigen complementaire munt betaald worden. Dat zou niemand mogen afschrikken. Je zult zien: het zal binnen de kortste keren voor meer transacties in euro zorgen.
In Kenia wordt de bangla-pesa in de eerste plaats ingezet tegen armoede. Is het een sterker wapen dan grote ngo-projecten of microfinanciering?
RUDDICK: Microfinanciering, hoe nobel het idee ooit ook was, verschilt amper nog van regulier bankieren. Vandaag is het gewoon een zoveelste manier om geld uit een gemeenschap te halen. Een bijna maffiose praktijk waarbij woekerinteresten van 20 à 30 procent niet ongezien zijn. En ontwikkelingshulp is een industrie als alle andere. Je maakt er de bevolking afhankelijk mee in plaats van weerbaar. Een complementaire munt is net zo’n krachtig hulpmiddel omdat hij de lokale handel stimuleert. En omdat hij handelaars op weg zet naar zelffinanciering.
Als ik hardop mag dromen: van elke 100 dollar aan ontwikkelingshulp zouden er in Kenia 30 uitbetaald moeten worden in bangla-pesa. Zo zou je een dubbelslag slaan. Enerzijds zou je de allerarmsten steunen. Anderzijds zou het geld gegarandeerd binnen de gemeenschap blijven, wat voor een vermenigvuldigingseffect zou zorgen. Eén Duitse ngo doet dat intussen ook: op de scholen die ze steunt, betaalt ze de leerkrachten deels uit in bangla-pesa. Zó bouw je een reddingsboot.
De documentairereeks Changemakers is vanaf woensdag 7 september om 21.35 uur te zien op Canvas. Will Ruddick komt aan bod in aflevering 1.
DOOR KRISTOF DALLE
‘Belasting innen in de sloppenwijken: daar is zelfs de Keniaanse overheid nooit in geslaagd. Wij doen het met de bangla-pesa.’