De piramidenbouw was een uiting van schitterende maar ook onmenselijke waanzin. Hoe de Egyptenaren hun extravaganties optrokken, waarom ze het deden en wie er achter de opzet zat.

PROFESSOR Michel Valloggia, egyptoloog uit het Zwitserse Genève, zoekt een 4.500 jaar oud lijk. Het kan niet vergaan zijn. De dode was immers een farao en werd dus gebalsemd voor de eeuwigheid. Toch blijkt de zoektocht naar de mummie bijzonder moeilijk. Ze ligt waarschijnlijk in een ingestorte grafholte in het woestijndorp Aboe Roas, nabij de Egyptische hoofdstad Caïro. Twintig meter diep, begraven onder bergen zand en tonnenzware stenen.

Om het koninklijke lijk uit zijn graf te bevrijden, heeft Valloggia in maart vorig jaar zwaar gereedschap laten aanrukken. Over het ingestorte onderkomen is een grote telescoopkraan geplaatst. Honderd vijftig Egyptische vaklui werken mee aan de expeditie. Onder hen tekenaars, topografen en fotografen.

De archeologische krachttoer geldt als de spannendste missie in de egyptologie. Geen enkele faraomummie uit het Oude Rijk (-2700 tot -2130) heeft de tand des tijds doorstaan. De voorouders van Ramses II (gestorven in -1220) en Cleopatra (gestorven in -30) werden postuum allemaal het slachtoffer van wandaden. Grafrovers reten de mummies aan stukken en stalen hun piramiden leeg.

De werklui van Aboe Roas met hun kraan zijn al vijftien meter diep doorgedrongen. Onlangs bleek een grotere kraan nodig. De steenblokken, die de toegang tot de sarcofagenkamer versperren, wegen tot 5,4 ton. Wat de spanning nog doet stijgen. Op de bodem van dit heiligdom zou farao Djedefre liggen. Een van de raadselachtigste godkoningen uit het Oude Egypte. Een beeldhouwwerk toont hem als jongeman met een melancholische blik. Djedefre ( ?Eeuwig leeft Re?) schiep alleszins het meest bizarre piramidenproject aller tijden.

STERRENTENT.

Op een rotsklip, acht kilometer ten noorden van de drie piramiden van Gizeh van zijn verwanten wou de farao zijn eigen ?huis voor de eeuwigheid? oprichten. De weg van de valleitempel moest 1.700 meter steil omhoog naar de dodenplaats voeren. Hoog boven de Nijl zou het graf in de ondergaande zon oplichten, als een reusachtig kristal. Dat was het idee achter het project : ?Sterrentent van Djedefre?. Volgens de tot nu gangbare mening van de vorsers faalde het plan jammerlijk. Djedefre zou alleen een miezerige, tien meter hoge piramidenstomp hebben nagelaten bij zijn dood, na acht jaar bewind. Slechts het ondergrondse deel van het project zou zijn klaargeraakt. Een reusachtige grafgang van 21 bij 9 meter.

Professor Vallogia zette deze sinds decennia geldende opvatting op losse schroeven. Het graf van Djedefre werd wel degelijk voltooid. Volgens een kort voor Kerstmis ’95 gepubliceerd verslag, was de sterrententpiramide 67 meter hoog en bedroeg de basislengte van de zijvlakken 106 meter. Nog verbazingwekkender : het graf was volledig met graniet bekleed. Volgens de Zwitserse expert werd het kostbare graniet er pas in de Romeinse tijd afgeplunderd. Het standpunt valt met tal van aanwijzingen te ondersteunen. Djedefre behoort tot de dynastie van piramidentitanen, die op korte tijd het haast onmogelijke klaarspeelden. Binnen een tijdspanne van honderd jaar, stapelden de heersers van de vierde dynastie meer dan 25 miljoen ton steen tot geometrische grafbergen op. Grootvader, zoon, broer, neef leden van een geslacht van bouwtijgers poogden mekaar te overtreffen.

De eerste onder hen is farao Snofru. Hij zet meteen drie piramiden neer in het dodenland ten westen van de Nijl en verbouwt daarmee 3,7 miljoen kubieke meter steen. Afgaande op de hoeveelheid gebruikt materiaal verdient hij de titel van grootste bouwheer aller tijden.

Na de dood van Snofru, slaat zoon Cheops terug. Zijn graf in Gizeh torent tot een hoogte van 146,6 meter op en is zowat zeven miljoen ton zwaar. De precisie van dit bouwsel grenst aan het ongelooflijke, zegt Rainer Stadelmann, hoofd van het Duits Archeologisch Instituut in Caïro.

De volgende die de troon bestijgt, is Cheops’ zoon Djedefre. Zijn piramide in Aboe Roas haalt, volgens Valloggia’s bevindingen, slechts een hoogte van 67 meter. Maar het daarbij verbruikte materiaal moet de steenhouwers van het rijk tot ongehoorde inspanningen hebben gedwongen : graniet is tienmaal harder dan de kalksteen waarin Cheops zijn graf liet optrekken.

Nauwelijks is Djedefre gemummificeerd, of zijn broer Chefren zet zich aan het werk. Een analyse van het fundament van Chefrens necropool in Gizeh (143 meter hoog) bracht aan het licht dat deze farao driehonderd el (156 meter) op het oog had. Hoewel die hoogte niet wordt gehaald, laat hij op zijn piramide ?Chefren is de grootste? aanbrengen. Als laatste graftycoon volgt Mykerinos, een zoon van Chefren. Hij bouwt opnieuw volgens het motto ?klein, maar stevig?. Zijn 66 meter hoge piramide was oorspronkelijk met 15.000 kubieke meter roze graniet bekleed. Een armada van vrachtschepen voerde het materiaal uit het meer dan duizend kilometer verre Aswan aan.

ARCHITECTEN.

Al die initiatieven dienden slechts om de vergankelijkheid te ontlopen. De grafbergen, voortgebracht door een economie waartoe haast twee miljoen Nijlbewoners bijdroegen, getuigen van een metafysisch radicalisme zoals de wereld er sinds die tijd geen meer heeft gekend. Verbeten, fanatiek, streefden de farao’s de onsterfelijkheid na. Ze wilden opstijgen naar de ?hemelse oceaan?, naar het firmament zweven en daar de zonnegod Re op zijn reis om de wereld begeleiden. De piramiden waren hun lanceerplatforms.

De droom van het eeuwige leven werd door de Re-priesters in Heliopolis uitgebroed. Deze zonnetempeliers schiepen de spirituele voedingsbodem voor de dromen over het hiernamaals van de farao’s. Tijdens de vierde dynastie promoveerde de eredienst van Re tot staatsgodsdienst. Onder leiding van de hogepriesters schoof de clerus uit Heliopolis meer en meer op naar het politieke machtscentrum.

Resultaat van de ontwikkeling was een theocratische superstaat, waarvan de heersers zich in toenemende mate met de aura van de ongenaakbaarheid omgaven. Snofru noemde zijn onderdanen nog ?kameraden?. Op influistering van de priesters, voelde Cheops zich al een god op aarde.

Het nieuwe almachtigheidsimago van de koningen sloeg om in overmoed, zoals een opschrift bewijst uit de piramide van Una, een heerser uit de vijfde dynastie. In de hiëroglyfentekst, de zogenaamde kannibalenrede, bedreigt de ten hemel opstijgende koning de goden met dood en verkrachting en neemt hij zich zelfs voor ze te verorberen.

De Re-priesters legden niet alleen een ideologische grondslag. Vele experts gaan ervan uit, dat ze ook technische knowhow leverden. Wetenschap, astronomie, ingenieurskunst en wiskunde zijn in de ?anonieme priesterschool? van Heliopolis aangeleerd, denkt de nestor van de piramidenvorsers, de Fransman Jean-Philippe Lauer (93). Ook de Britse expert Kurt Mendelssohn noemt de zonnestad, die ten noorden van het huidige Caïro lag, ?een studiebureau en architectenschool?. De priesters van de zonnegod ontwierpen de dodenhuizen op papyrus en hun ontwerpen werden steeds driester van opzet.

In het begin bestonden er nog veel praktische problemen. Twee graven, bestemd voor Snofru, raakten zo verknoeid. Bij de eerste grafbouw voor die farao de piramide van Maidoem gebeurde waarschijnlijk een ramp. Tienduizenden ton bekledingssteen kwamen los. Om het bouwsel ligt nu een grote puinberg. Ook de tweede poging ten behoeve van Snofru de piramide van Dahsjoer werd een flop. Hoger dan 130 meter wilden de architecten uit Heliopolis gaan. Maar de ondergrond uit weke kalksteen zakte weg. In de muren kwamen barsten, zoals het geval is bij een aardbeving. Ook de laatste bouw voor Snofru de ?rode piramide? bevredigde de priesterkaste niet. Overvoorzichtig geworden door de vorige miskleunen, waagden ze zich slechts aan een hellingshoek van 43 graden. Resultaat : het graf maakt een logge, aardse indruk. Het wijst niet naar de hemel.

In veertig jaar liet Snofru 3,7 miljoen kubieke meter steen verbouwen. En het ging dan nog maar om een experimentele aanloop naar de reuzenfase. Wie heeft die stenen versjouwt ? De verplaatste massa overstijgt het begripsvermogen van onderzoeker Mendelssohn.

Toch zijn de archeologen stilaan van hun verbazing bekomen. Nieuwe opgravingen geven inzicht in het schier bovenmenselijke realisatievermogen van het Nijlvolk. De Egyptenaren verwezenlijkten hun centraal vanuit het koningshuis geleidde bouwprojecten via een doorgedreven bureaucratie. Vrijwel heel de bevolking, van de boeren tot de handenarbeiders, werd onder dwang bij de bouwonderneming van de staat betrokken. Het rijk was omspannen met een doeltreffende infrastructuur. Duizenden barken zeilden bouwhout uit Libanon aan. Er kwam graan uit de oase Fayoem. Geplaveide wegen leidden naar de steengroeven in de woestijn.

Evenwijdig met de Nijl werd een 220 kilometer lang kanaal aangelegd. Langs zijkanalen voeren vrachtschepen tot aan de rand van de woestijnplateaus, waar de grafmonumenten zijn opgericht.

Ook op de vragen over werktechniek en structurering van de bouwprojecten zijn nieuwe ophelderingen aangedragen. De Tsjechische archeoloog Miroslav Verner kon aan de hand van aantekeningen op de piramidestenen van Aboesir, een dodenstad uit de vijfde dynastie, het organisatieprincipe onder de arbeiders ontsluieren. Er werd gewerkt in ploegen van tweehonderd man, die zichzelf namen gaven als ?de flinke kerels? of ?de sterke mannen?. Geoloog Dietrich Klemm uit München doorzocht dozijnen faraonische steengroeven. Zijn besluit : de Egyptenaren trokken hun bouwwerken op met de primitiefste middelen. Granietblokken werden met ?vijf tot acht kilogram zware, puntige brokken uit doleriet afgeschaafd.? Voor het polieren werd kwartszand aangewend. Het was ellendig slavenwerk.

Archeologische ontdekkingen op het plateau van Gizeh lieten toe bouwwerf en omgeving te reconstrueren. Aan de voet van de piramide van Cheops strekte zich een uitgebreid gebied uit van woonplaatsen, opslagplaatsen, smederijen, schrijnwerkerijen, brandhoutdepots, bakkerijen… Dienaars brouwden de nationale drank, bier, in grote kleivaten. Volgens de Egyptische archeoloog Sahi Hawas werd de grote piramide van Cheops door 30.000 mensen gebouwd die, streng georganiseerd, vlakbij hun werkplaats leefden.

BOUWLEGER.

De ?benedenstad? rond de werf was in twee delen verdeeld. In de oostelijke ?wijk van de kunsthandwerkers? woonden vijfduizend mensen. Ambtenaren en vaklui, zoals beeldhouwers en makers van halfverheven beeldhouwwerken. Verderop, zuidwaarts, bevonden zich de hutten van de arbeiders. Zo’n tienduizend mensen metselaars, steenslijpers, helpers zouden daar gewoond hebben. Grote aantallen gevonden varkensbeenderen laten vermoeden dat de ongeschoolde werkkrachten varkens kweekten. Dan was er nog een leger pendelaars, dat elke ochtend uit de omgeving kwam toegestroomd. Zo’n achtduizend tot vijftienduizend, schat Hawas.

Deze massa van bijna dertigduizend koppen werd geleid vanuit een groot administratiegebouw in de tempelstad. Tot de bouwleiding behoorden, volgens inscripties, onder meer het ?hoofd van de piramidenbouwwerf?, de ?technisch inspecteur? of de ?constructiechef?. Het hoofdkwartier, waarschijnlijk stevig in handen van de priesterkaste, organiseerde streng het verloop van de arbeid. Het deelde de bouwsoldaten in talrijke speciale afdelingen in : timmerlui, schilders, sjouwers, grafbouwers.

Aan de hand van krabbels op de piramidestenen van Aboesir kon de Praagse archeoloog Verner verdere details bestuderen : ?De manschappen bestonden uit groepen van tweehonderd personen. Elke colonne was onderverdeeld in vijf groepen van veertig man. Het hele organisatieprincipe was ontleend uit de scheepvaart.?

In de ochtendschemering kwamen de bouwsoldaten uit hun kwartieren. Naakt bovenlijf, met linnen schootsbescherming, op sandalen. ?Eerst liepen ze langs het graanhuis en de bakkerij,? denkt Hawas. Ze kregen er brood, uien en knoflook. Hier werden resten van broodkruimels en scherven van bakvormen opgedolven. De opperbakker van Gizeh heette vermoedelijk Nefer-Tieth.

Na ontvangst van de voedselpakketten stapten de manschappen via een grote poort het heilige bouwgebied binnen. De bouwplaats was door een tien meter hoge muur van de benedenstad afgeschermd. Dan begon de dienst aan de zonnegod Re. Harde slavenarbeid, die ?van zonsopgang tot zonsondergang duurde? (Stadelmann).

De priesters-ingenieurs kozen de locatie verstandig uit. Vlak bezuiden de piramide van Cheops lag de grote steengroeve, waaruit de kern van muurblokken voor het graf voortkwamen. De steenhouwers legden in de buurt een groot stuk rots opzij om er later de sfinx uit te vervaardigen. De kalk van het plateau van Gizeh vergemakkelijkte ongetwijfeld het werk van de bouwmeesters. De weke steen kon met koperen beitels uitgehouwen worden.

De blokken van gemiddeld 2,5 ton werden met wiggen van de ondergrond losgemaakt en met lange hefbomen op houten treksleeën geduwd. Geplaveide wegen dienden voor het vervoer. De gladde stenen werden met Nijlmodder besprenkeld, zodat een uitstekende glijbaan voor de sleeën ontstond.

Trekploegen spanden zich in het getuig. Vooraan op het span zat iemand die water op de weg goot, om het slijk nat te houden. Geoloog Klemm schat dat in die omstandigheden acht man volstonden om een 2,5 ton zware steenklomp voort te trekken. ?Een helling van acht graden viel met deze techniek relatief gemakkelijk te beklimmen,? vermoeden de experts. Helpers loodsten de aankomende sleeën naar hun plaats.

De hoofdmassa van het materiaal diende met het oogmerk op de nagestreefde geometrische vorm voor het onderste deel van de piramide. Bij een hoogte van dertig meter waren er al 52 procent van de stenen gestapeld. Tussen de stenen brachten de metselaars een dun bed van gipsmortel aan. De stenen gleden, met behulp van de hefbomen, in de passende karteling. Op de hoogte van de koningskamer, zeventig meter boven het fundament, strekte het werkplatform zich nog altijd over een oppervlakte uit ter grootte van vier voetbalvelden.

De piramidenbouwers moeten ook de techniek hebben gekend om cement te maken. Geoloog Klemm vond aan de piramide van Chefren cementsporen. Ter bereiding van het grijze, alkalische poeder moest een mengsel van kalk, kwartszand en klei tot duizend graden verhit worden.

VERMINKT.

De arbeid moet moordend geweest zijn. De door archeoloog Hawas ontdekte begraafplaatsen, nabij de arbeidersstad, getuigen van de kwellingen. Talrijke geraamten vertonen gewrichtssleet en schade aan de wervelkolom. De doorsneeleeftijd van de afgestorvenen ligt rond de 35 jaar.

Bij zes geraamten zijn de ledematen verminkt. Benen of armen zijn afgesneden, voeten versplinterd. De verminkingen wijzen erop dat het omgaan met tonnenzware stenen behoorlijk gevaarlijk was. Oude papyrussen beschrijven aanschouwelijk de ongemakken waaraan de bouwvakkers in het derde millennium voor Christus blootstonden. ?Zijn nier is ziek,? heet het over een metselaar. ?Zijn armen zijn te schande geworden door moeheid en stramheid.? Nog drastischer wordt een stoker beschreven : ?Zijn vingers zijn verrot, hij riekt als een lijk.?

De steenslepers hadden de zwaarste job. Elke minuut moesten ze een nieuw blok op zijn plaats krijgen. Alleen met dit tempo kunnen de 2,3 miljoen steenblokken binnen de vermoedelijke bouwtijd van twintig jaar (plus tien jaar opmetingen) op elkaar gestapeld zijn.

Met elke meter dat de piramide groeide, namen de moeilijkheden toe. Elke dag duurde het langer om de stenen over de glijbaan te sleuren. De mannen moesten steeds meer kracht gebruiken om ze naar boven te krijgen. Al lopend, om vaart te houden in de logge lading, al zwetend onder de gloeiende zon.

Cheops duldde geen getreuzel. Elke dag liet de leider zich in een draagstoel de bouwwerf ronddragen om zijn mannen aan te sporen. De vorsers van Gizeh gaan ervan uit dat de farao zijn residentie van zijn hoofdstad Memphis naar de voet van de piramide verlegde. Daar huisde hij in praal en zag hij toe op het vorderen van de werkzaamheden.

Na zijn inspectie kon de farao zich in zijn paleis terugtrekken, waar hij zich allerlei genoegens liet welgevallen. De airconditioning was weliswaar nog eenvoudigjes : slaven wuifden met veren koelte toe. ’s Avonds ging de koning op een nabijgelegen meer spelevaren in zijn roeiboot. Een boot met roeiers, vanzelfsprekend.

Na twee decennia bouwdrukte, blikte Cheops al naar een imposant resultaat. Maar een van de raadsels van het piramidenonderzoek blijft nog altijd onopgelost : hoe geraakten die laatste steenklompen 146 meter hoog ? Al twee eeuwen twisten piramidologen over de kwestie. Duizenden modellen werden terzake ontwikkeld en verworpen. Een hypothese gewaagde van kilometerslange dijken, die naar de piramide liepen. Maar die dijken hadden dan zeven keer meer massa moeten bevatten dan de piramide zelf.

Plausibeler lijkt een idee van de Amerikaan Mark Lehner. Hij vermoedt dat een lichthellende weg als een soort wentelschans om de buitenkant van de piramide liep. Zo’n hulpconstructie zou het meten van de hoekpunten echter bijzonder moeilijk hebben gemaakt. En alleen bij een exacte hellingshoek van 52 graden, dat wisten de architecten, zouden de vier piramidevlakken aan de top samenvallen in een spits.

De meerderheid van experts neigt naar een ander model. De aanvoerwegen zouden spiraalsgewijs binnenin de piramide zijn aangelegd. Maar bij geen enkele van de grote piramiden zijn resten van later weer afgebroken wegen bespeurd.

Nog een ander hoogstandje van de piramidenbouwers blijft onverklaard : hoe raakten de steunbalken van de koningskamer zeventig meter hoogt getild ? Elk van die stenen platen weegt veertig ton, het gewicht van een volwassen, geladen vrachtwagen. Archeoloog Stadelmann vermoedt dat de granieten balken bij het begin van de bouw in het midden van het werkplatform werden gedeponeerd en met elke nieuwgemetselde laag omhoog werden geheveld. Het scenario veronderstelt een grote logistieke vooruitziendheid. De balken van de zoldering werden pas na vijftien jaar bouwen vastgemetseld.

Scherpe berekening was de Egyptenaren alleszins toe te vertrouwen. Vooral de piramide van Cheops is een meesterwerk van precisie : de fundamenten wijken hooguit zestien millimeter af van de waterpaslijn, en dit over een lengte van 230 meter. De zijvlakken komen met een afwijking van hoogstens twee boogminuten in rechte hoeken samen. Met moderne laserstralen als meetinstrument zou het niet keuriger kunnen.

GOUDEN SPITS.

De piramidenbouwers gingen vindingrijk, met organisatietalent en bovenmenselijke spierkracht tewerk. De bouwtechnieken doen Stenen-Tijdperkachtig aan. De Oude Egyptenaren beheersten noch de kunst om ijzeren voorwerpen te maken, noch die om brons te gieten. Ook de katrol kenden ze niet.

Het ergst verging het wel de steenhouwers in de groeven van Toera, ten oosten van de Nijl. Daar kwamen de helwitte bekledingsstenen van de piramiden vandaan. Als mollen kapten de steenhouwers zich een weg tot honderd meter diep in de kalkrots.

De openingen van de schachten in het Toeramassief zijn tot nu te zien. In de walm van fakkels, in een wolk van kalkstof, moesten de arbeiders de kostbare witte stenen ontginnen. Speciale vrachtboten brachten ze naar de overkant van de rivier.

Omstreeks het jaar -2580 was het mausoleum van Cheops nagenoeg voltooid. Een helwit gebouw met een zuivere geometrische vorm, een bouwsel van een ?grandioze krankzinnigheid? (Stadelmann), zoals de mensheid er nooit één had gezien. Voor het eerst hadden de Re-priesters een perfecte hemelgeleider opgericht. Onder de heerschappij van de godkoning was een kolossale productiekracht ontvouwd. Bloed, zweet en tranen had het werkvolk vergoten om zelf ook ?een stukje eeuwigheid? te verdienen, zoals de Berlijnse archeoloog Günter Dreyer vermoedt.

Met een feestelijk ceremonieel werd dan de laatste steen, de met een legering van goud en zilver beklede spits, bovenop de rest geplaatst. Het zogenaamd piramidion, een fonkelend symbool van de zonnecultus en een teken van de almacht van de farao.

Niet lang daarna, zo vertellen de koningslijsten, stierf de vorst. Balsempriesters behandelden de dode met hars en bitumen. Dan bracht de treurstoet hem in een plechtig rituaal over de stenen tempelweg tot in de met roze graniet beklede koningskamer het tussenstation op de weg naar het rijk van zonnegod Re.

Copyright Knack/Der Spiegel.Vertaling en bewerking : Lode Willems

Opkomst en val van de zonnekoningen

De sfinx en de piramide van Cheops zijn uit het product van dezelfde steengroeve gehouwen en in dezelfde adem gepland.

Elke minuut moest een rotsblok op zijn plaats worden gelegd om de piramide op tijd klaar te krijgen. En alles paste wonderlijk.

Het onderzoek naar de duistere plekken in de egyptologie draait dezer dagen op volle toeren.

‘Chefren is de grootste liet deze farao over zichzelf bluffen in een inscriptie op zijn piramide.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content