Henri Cartier-Bresson legde de taal van het menselijk leven als geen ander vast in foto’s.

Berlijn, de muur, vier kinderen, 1962. De muur verdwijnt rechts en hoog in het beeld. Van daaruit waaiert een straat breed open in een driehoek die het beeld tot linksonder vult. Een gerekte speelplaats op de helft van het beeld. Linksonder staat een jongetje met gespreide benen en armen, de rug naar ons gekeerd, naar de grond kijkend. Een meisje met een rokje dat opwaait in de wind zet haar linkervoet hoog tegen de muur terwijl ze met beide armen de muur boven zich vastgrijpt, spelend dat ze die beklimt. Haar hoofd verdwijnt tussen de omhoog gestrekte armen ; ze duwt ermee tegen de muur. Net uit het midden van het rechthoekige en liggende formaat hurkt een derde meisje neer. Ze onderzoekt het onkruid tussen het plaveisel. Het vierde meisje komt vanuit de verte naar ons toegestapt. Haar hoofd zit dicht tegen het verdwijnpunt aan. De verte rolt haar naar ons toe.

Pas dan treft het ons dat van deze vier zo levendige personages, er toch maar één het gezicht laat zien. Toch spreken de anderen heel sterk met hun rug.

Pas veel later ontdekken we verborgen achter de jongen in de linker benedenhoek een vijfde kind dat een autoped vasthoudt. Achter de muur zien we een huizenrij ; een vierkantige dekplaat markeert de egale lijnen van het plaveisel. Eén been, één handje.

Dit tafereel heeft in werkelijkheid nooit bestaan : het bestond pas vanuit één standpunt en afhankelijk van een kader. Standpunt en selectie van de fotograaf maken uit de wirwar van figuren hier, in deze rechthoek, een eenheid.

Vier kinderen die niet samen spelen, maar ieder op zichzelf bezig zijn : lopen en hurken, staan en leunen, omlaag en voor zich uit kijkend, de rug naar ons of het gelaat. Alles valt in die golfbeweging heen en weer. Ieder kind speelt voor zichzelf, afzonderlijk, maar hun plaats in het beeld verbindt ze tot een ensemble.

Eén detail tilt het geheel omhoog tot pure zang : het meisje waarvan het kleed danst in de wind, terwijl ze zelf haar absurde gespeelde beklimming oefent. Rond haar schuift het beeld uit de reportage, uit de neutrale vaststelling ; dit kind is plots een icoon. Zus van de meisjes van Balthus. De omlaag hangende en toch breed van het lijf gehouden armen van het jongetje gaan met de hoog gestrekte armen van het meisje een subtiele inversie aan. Net zo is het gehurkte meisje de tegenpool van het lopende kind. En dan ontdek je plots een wonderlijk verspringen tussen het groepje bij de muur en het groepje op de straat : het gehurkte meisje en de staande jongen hebben beide op de rug gekruiste bretellen.

Zo zijn alle grote foto’s van Henri Cartier-Bresson ook opgebouwd. Altijd weer diezelfde subtiele, zichtbare, maar onnadrukkelijke en niet opgemerkte beeldspraak. Zijn beelden zijn gebouwd op rijm en alliteratie, op inversie en kruisingen. Een verborgen netwerk van verbanden tussen vormen en houdingen geeft eenheid aan zijn beelden. Het lijkt je even onredelijk zoveel coherentie te willen zien in deze zo natuurlijk ongedwongen beelden. Maar waarom zijn ze naast spontaan ook zo onvergetelijk sterk ?

DE SPONTANE VORM

Het oog van Cartier-Bresson werkt ogenblikkelijk, niet op de emoties van het gebeuren voor de camera maar uitsluitend op de vorm die zich uit dat gebeuren laat afleiden. Niet inhoud en betekenis ziet hij, maar het mirakel van het labiele, vergankelijke evenwicht, van de tijdelijke vorm. Omdat wij vorm niet snel vergeten, zijn deze beelden onvergetelijk.

Cartier-Bresson is een fotograaf van de wereld en van de mensen daarin. Beeld na beeld stelt hij de eenheid vast tussen de mensen en hun plek. In zijn beelden heeft de snelheid de mensen nog niet weggerukt van hun ruimte. Zijn foto’s leveren het bewijs dat mensen hun plaats hebben waarmee zij hoe dan ook in harmonie verkeren. Cartier-Bresson is de fotograaf van de bewoonde wereld.

Cartier-Bresson fotografeert al meer dan zestig jaar. Eind 1931 maakt hij zijn eerste opnames. De wereld laat voor en na de laatste wereldoorlog nog zoveel ongerepte verscheidenheid over. Mensen zijn deel van een plek, zoals ze deel zijn van de foto. De eenheid van het beeld is ook de eenheid met de wereld. De fotograaf heeft daarover een eigen zen-filosofie ontwikkeld, waarin eenheid pas het resultaat is van het passieve meedrijven met de ritmische vibraties van het gebeuren, zijn decor en zijn acteurs.

Zijn beelden waren na de wereldoorlog voor velen echte openbaringen. Cartier-Bresson die zijn zelfstandigheid als fotograaf via het Magnum-agentschap veilig had gesteld, volgde uitsluitend zijn passie voor de spontane vorm die mensen onderling, zonder het te weten, laten ontstaan. Zoals wij de taal niet kennen die we spreken, zo kennen mensen op straat niet de figuren die ze maken en die een camera objectief kan vastleggen. Cartier-Bresson noteert in zijn schetsboek ?camera? de sporen van dit rijke dialect.

Tot vandaag blijven zijn beelden hun kracht op ons afvuren. Nochtans toonde hij nooit iets sensationeels, noch iets op een bijzondere manier.

Toevallige ontmoetingen, op de ooghoogte van de wandelaar. Het lot zoekt hij niet op. De scoop bestaat niet in zijn werk. De machtigen en beroemden mijdt hij. Zelfs de slachtoffers of onderdrukten kunnen hem niet bekoren. Zijn beelden hebben met andere woorden eigenlijk nooit een onderwerp, bevatten geen feiten, geen informatie. Ze verdedigen niets, klagen niets aan.

Geen onderschrift zou kunnen aanduiden wat er in het beeld te zien is. Wat betekent het een éénbenige grijze heer met krukken de Wolliner Strasse te zien inlopen, terwijl een gewapende soldaat met de rug naar ons gekeerd dezelfde straat uitloopt ? Een situatie die niets vertelt, die geen boodschap heeft.

Het beeld is pakkend, maar de fotograaf onthoudt zich van iedere commentaar, zelfs toelichting. Hij analyseert niet, interpreteert niet : wat we zien illustreert geen boodschap, draagt geen oordeel. Wat we zien en hoe we het zien bewijst uitsluitend een temperament.

NOOIT AGRESSIEF

Cartier-Bresson wil de wereld laten zien, maar daartoe volstaat het niet hem te registreren. De wereld laten zien, is toch altijd ook de sluier weghalen die hem zo banaal, zo betekenisloos maakt. Deze fotograaf slaagt erin om beelden te maken die aan de banaliteit muziek weten te ontlokken. Wat er is, is in zijn beelden veel intenser zichtbaar dan het in werkelijkheid ooit kon geweest zijn. Hij weet in zijn rechthoek altijd weer aan figuren en details een groter verband, een intenser geheel te ontlokken.

Vandaar dat zijn beelden nooit agressief of brutaal, maar altijd elegant aanvoelen. Hun raffinement is wellevendheid. Zowel tegenover de kijker als tegenover het onderwerp. Hij is een ernstig, geen speels fotograaf. Toch wordt die ernst over zijn plaats in de wereld en over de rol van zijn figuren in zijn beelden nooit dramatisch ingevuld. Een grote emotionele pudeur kenmerkt dit oeuvre : nooit een overslaande stem.

Het ?beslissende moment? waarmee hij in de jaren vijftig zijn eigen werkwijze interpreteerde, is nooit het moment van de hoogste en duidelijkste emotie, maar integendeel van understatement en afstandelijkheid. Hij is niet de fotograaf van het meevoelen, maar van het meebewegen.

Sentimentaliteit kent hij niet. Directe sympathie evenmin. Hij is veeleer de wandelaar die meegaat met ieder tafereel, met iedere combinatie die zijn aandacht trekt. Hij doet dat met een classicistische soberheid : Cartier-Bresson is een zeventiende-eeuwse fotograaf.

Opvallend in dat opzicht is hoe veraf hij van iedere scène gaat staan. Steeds geeft hij de andere helft van het beeld aan de omgeving. Figuren kijken over een grote afstand in het beeld voor hun blik buiten het kader valt. Figuren hebben nog vele meters naar links of rechts te lopen, voor ze uit het kader zullen zijn. Dat geeft die verrukkelijke ademruimte aan zijn beelden.

Hij maakt niet zoals Capa, zijn vennoot, opnames die gebald en gejaagd dicht tegen het onderwerp aan zitten. Capa speelt tafeltennis, Cartier-Bresson speelt op het veld, met wijde aanlopen en in een veel trager ritme. Hij doet altijd vele stappen terug om de voorbijgangers in zijn beelden ook werkelijk voorbij te laten gaan. Zijn opnames zijn passages : doorgangen eerder dan gebalde explosies. Zijn stijl sluit iedere sensatie uit, maar klinkt steeds als een ?andante con moto? : wandelend, zonder te slenteren, bewogen en vinnig zonder gejaagd te zijn.

In dezelfde gedachtengang treft het ook dat de horizon in zijn beelden vaak opvallend hoog ligt. Hij kijkt hij is een rijzige man ook een beetje ?neer?.

De smalle hemelpartij Cartier-Bresson is geen atmosferische fotograaf wordt zo gecompenseerd door de vele mooie vloer- en straatpartijen. Zijn figuren zijn niet alleen in de breedte, maar dus ook in de diepte altijd mooi ?gezet?. Dat accentueert de scènische interpretatie die hij aan de wereld geeft.

Maar nogmaals, op die scène geen drama, maar een intrigerend naast elkaar, dat niet door emoties maar door vormen wordt samengehouden.

Door die diepte accentueert hij natuurlijk sterk dat zijn beelden van een plek werden gemaakt, eerder dan van individuen. Hij kijkt de mensen niet agressief in het gezicht zoals William Klein in de jaren vijftig begint te doen. Hij kijkt langs hen heen, om ze in het geheel te vatten. Niet alleen links en rechts, maar ook omhoog oplopend in het beeld duikt een hele verte op. De aarde, de bodem, de straatstenen zijn telkens weer de achtergrond voor de figuren : hij zet ze veel minder tegen de hemel. Zo staan ze tegelijk met beide voeten op de bodem, maar wordt de straat ook de achtergrond voor heel hun figuur. Het resultaat is een verbluffend aantonen van de worteling van mensen figuren en omgeving vormen een onlosmakelijke eenheid.

KIND VAN ZIJN VIRTUOSITEIT

Die eenheid is niet alleen een inhoudelijk thema, maar minstens zo sterk een vormelijk principe. De eenheid van mens en plek is vooral de eenheid van alle elementen in het beeld. En dat is weer een oplossing van de vorm. De visuele eenheid die hij aan zijn toevallige ontmoetingen geeft, maakt ze juist onvergetelijk. Om te onthouden en te begrijpen heb je een structuur nodig die de verscheidenheid een vorm oplegt. Dat gebeurt hier op een even schijnbaar luchtige, als in werkelijkheid zeer dwingende manier.

Cartier-Bresson maakt prachtige beelden – als voorbijganger. Niets is definitief, niets is uitgediept, niets heeft stelligheid. Zijn meesterschap speelt zich af in de reactie. Hij is de kunstenaar als improvisator, als tennisspeler. Iedere foto is het meesterlijke opvangen en doorspelen van de voorzet die de straat hem aanbiedt. Waar hij ook is, in Parijs of China, in Rusland of Mexico, in Amerika of Indië overal hetzelfde virtuoze balspel met de inworp van de straat. Niet verwonderlijk dat het boogschieten een beslissende metafoor werd voor zijn fotografie. Cartier-Bresson speelt met de wereld, hij schept er geen. Maar wie zou bij zoveel virtuoze reacties niet met volle overtuiging het woord kunst willen gebruiken om het over zijn werk te hebben ?

In 1955 verscheen ?Les Européens?, dit jaar verschijnt ?Des Européens?. De foto’s uit dit laatste boek zijn nu in Parijs tentoongesteld. Het eerste album is de inventaris van het eerste decennium na de wereldoorlog, net voor de doorbraak van de consumptie-democratie. Veertig jaar later is Europa onherkenbaar geürbaniseerd en de fotograaf ouder geworden. De verhoudingen zijn onherkenbaar gewijzigd. Maar die veranderingen zijn niet zijn onderwerp. Hij is geen historicus, noch een socioloog. ?Des Européens? is geen geschiedenisboek.

Het is ook geen Europese-eenheid project. Een programma ontbreekt, het evenwicht tussen de landen en culturen is er niet dat zijn gebreken voor wie niet ziet dat het temperament, de stijl, de gevoeligheid als terughoudendheid de eigenlijke bindende elementen zijn van dit werk. We kijken naar zijn beelden omdat ze zijn stempel dragen, het kind zijn van zijn virtuositeit.

Hoezeer de omstandigheden ook mogen verschillen van streek en tijd, toch leeft de mens, hoe modern of hoe archaïsch ook, steeds ?in bepaalde omstandigheden?. Rijkdom of armoede, rust of arbeid, verouderd of modern, altijd zijn het omstandigheden die je reveleren én bepalen, kortom mogelijkheden waarmee geleefd wordt. De omstandigheden, dat is uiteindelijk de taal van het menselijk leven : Cartier-Bresson legde ze als geen ander in beelden vast.

Dirk Lauwaert

?Des Européens? in het Maison Européenne de la Photographie, 5-7 rue de Fourcy, Parijs, tot 22/6.Het gelijknamige boek verschijnt in juni.

De kroning van George VI, Londen, 1937 : de wereld laten zien, is ook de sluier weghalen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content