Meer en meer institutionele beleggers en overheden willen hun fondsen op een duurzame en ethische manier beheren. The Principles for Responsible Investment van de Verenigde Naties moeten hen daarbij de weg wijzen. Met de nadruk op: de weg wijzen.
Grote consternatie bij onze noorderburen begin dit jaar. Nederlandse pensioenfondsen bleken met het spaargeld van hun klanten te beleggen in ondernemingen die gebruikmaken van kinderarbeid en in fabrikanten van clusterbommen en landmijnen. In België maakte de vzw Netwerk Vlaanderen, die ijvert voor een mens- en milieuvriendelijke omgang met geld, onlangs bekend dat acht Belgische banken nog altijd investeren in bedrijven die het niet zo nauw nemen met de mensenrechten. Hoe de institutionele beleggers – lees: verzekeraars, pensioen- en beleggingsfondsen – in óns land te werk gaan, daarover tast zelfs Netwerk Vlaanderen in het duister. De sector reageert met het argument dat pensioenfondsen verplicht zijn halfjaarlijkse verslagen uit te brengen over hun doen en laten. Maar helemaal transparant kunnen ze niet zijn, want dan kijkt de concurrentie mee.
Toch komt stilaan een tegenbeweging op gang. Maatschappelijk verantwoord ondernemen is meer en meer de leus. In 1976 al zette de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) de stap om enkele duurzame richtlijnen voor multinationale ondernemingen op papier te zetten. Het gaat om een niet-bindende gedragscode.
Intussen zag een hele rist soortgelijke initiatieven het licht – telkens met een andere duurzame focus en gericht op een andere doelgroep. Global Compact, bijvoor- beeld, is een initiatief van de Verenigde Naties, waarbij de deelnemende bedrijven zich engageren om zich te houden aan tien principes op het vlak van mensenrechten, werkomstandigheden, milieu en de strijd tegen de corruptie.
Institutionele beleggers die de duurzame stap willen wagen, hadden tot voor kort echter weinig houvast. Aan lokale goodwill was er geen gebrek – net als in Nederland, waar de pensioenfondsen intussen een handleiding hebben voor verantwoord beleggen. Een breder platform ontstond alweer in de schoot van de Verenigde Naties. In 2006 lanceerde de organisatie haar Principles for Responsible Investment (PRI), helemaal op maat van de institutionele beleggers.
PRATEN HELPT
De PRI zijn een gedragscode voor pensioen- en andere fondsen wereldwijd. Milieu, het sociale aspect en duurzaam beleggen zijn de drie speerpunten. Ze werden in zes principes gegoten, die intussen door ongeveer 265 institutionele beleggers werden onderschreven. Dat betekent dat het PRI-platform een reusachtig kapitaal van 11.000 miljard dollar vertegenwoordigt.
Niet mis, maar wat is eigenlijk de bedoeling? ‘Institutionele fondsbeheerders zijn zich net zoals iedereen bewust van ethische vraagstukken zoals de klimaatproblematiek’, zegt Jérôme Tagger, PRI-projectmanager. ‘Alleen weten ze in veel gevallen niet hoe ze zulke zaken moeten integreren in hun beleggingspolitiek. De vrees voor rendementsverlies is groot. De PRI moeten dus een werkplatform bieden voor institutionele beleggers die rekening willen houden met niet-financiële investeringscriteria, temeer omdat die wel degelijk een impact kunnen hebben op het rendement. Op lange termijn moeten de financiële markten doordrongen raken van die duurzame manier van werken.’
Als ze hun handtekening onder de PRI-principes hebben gezet, kunnen institutionele beleggers hun duurzame ervaringen uitwisselen met collega’s van over de hele wereld. Geregeld worden bijeenkomsten georganiseerd, want erover praten helpt klaarblijkelijk – zeker in het geval van ethische beginners.
STAP VOOR STAP
Een belangrijke ondertekenaar van de PRI-principes is het Franse Fonds de Réserve pour les Retraites (FRR), dat op 31 december vorig jaar een kapitaal van 31,1 miljard euro vertegenwoordigde. Het gaat om een pensioenreservefonds, dat na 2020 het Franse pensioenstelsel moet helpen financieren. Tot die tijd moet het geld dus zo veel mogelijk rendement opleveren.
‘Het FRR wil geen bedrijven financieren die de mensenrechten of andere universele principes met de voeten treden’, zegt Nada Villermain-Lecolier, hoofd van de FRR-afdeling die de fondsbeheerders selecteert en alles regelt wat met sociaal verantwoord investeren te maken heeft. ‘Als het FRR dat wel zou doen, nemen we een groot risico. Het kan onze reputatie schaden en zelfs politieke gevolgen hebben.’
En dat houdt dan weer een risico in voor de financiële prestaties van het FRR: nog een reden om het duurzaam te houden. Maar hoe duurzaam is duurzaam? Slechts 20 procent van de totale portefeuille van FRR wordt helemaal volgens de PRI-principes beheerd. ‘Natuurlijk rijst de vraag om die werkwijze te veralgemenen’, zegt Villermain-Lecolier. ‘Maar we doen het stap voor stap. Ons PRI-doel op lange termijn? Daar kun je niet al te wiskundig over redeneren. Laten we zeggen dat we ons imago van verantwoordelijke investeerder willen versterken.’
Een van de PRI-principes schrijft voor dat de deelnemende institutionele beleggers hun stemrecht uitoefenen op de jaarlijkse aandeelhoudersvergadering van de bedrijven waarin ze investeren. Of dat ze er op zijn minst op toezien dat die bedrijven het stembeleid naleven. Actief aandeelhouderschap kan helpen om die bedrijven in een meer duurzame richting te duwen. Het Franse FRR maakt er een punt van.
VERZACHTENDE OMSTANDIGHEDEN
Portfolio21 daarentegen laat in haar voortgangsrapport over de toepassing van de PRI weten dat administratieve problemen en hoogoplopende kosten de uitoefening van dat stemrecht hebben verhinderd. Portfolio21 is het project rond maatschappelijk verantwoord investeren dat drie jaar geleden in ons land werd opgericht door Dexia, de financiële holding Arcopar en het sectoraal pensioenfonds Sepia. Een verzachtende omstandigheid is dat niet alle institutionele beleggers die in Portfolio21 participeren de PRI hebben ondertekend. De enige twee partijen in België die dat tot dusver wel gedaan hebben, zijn Dexia Insurance Services en Dexia Asset Management.
Zijn de PRI-principes dan niet heel erg vrijblijvend? Het feit dat institutionele beleggers hun handtekening plaatsen, houdt geen enkele verplichting in. Uit de jongste evaluatie van de PRI-leden – of toch van hen die de vereiste vragenlijst hebben ingevuld – blijkt dat slechts twee van de zes PRI-principes betrekkelijk goed worden nageleefd: de wil om niet-financiële criteria te integreren in het beleggingsbeleid en het actieve aandeelhouderschap.
Vrijblijvend dus. ‘Dat weet ik nog zo niet’, zegt Tagger uiterst bedachtzaam. Hij voegt eraan toe dat hij de Belgische markt onvoldoende kent om een antwoord op die vraag te kunnen geven. Vrijblijvend in het algemeen, bedoelden we eigenlijk. ‘Het hangt ervan af wat je verkoopt’, klinkt het cryptisch. ‘De belangrijkste vraag is of je met goede fondsbeheerders te maken hebt.’
Wat is het verschil dan nog tussen een klassieke institutionele belegger en een die de PRI-principes heeft ondertekend? Een legitieme vraag, vindt Tagger, die alweer schermt met het argument dat hij de Belgische markt niet kent. ‘De PRI zijn geen garantielabel. Wel een wegwijzer, en dat is niet niks. Het is bovendien belangrijk dat de spaarders zelf zich richten tot diegene die een financieel product uitgeeft, om hem te vragen wat daar precies achter schuilt. En wat wil de spaarder? Vooral rendement of vooral ethiek?’ Einde van de discussie.
Alweer een verzachtende omstandigheid: de PRI-principes zijn nog heel jong. ‘Je moet ergens beginnen natuurlijk’, sust Luc Van Liedekerke van het Centrum voor Ethiek, Sociale en Politieke Filosofie van de K.U. Leuven. ‘De PRI zijn heel goed te vergelijken met het Global Compact-initiatief van de Verenigde Naties. In het begin werd daarmee gelachen. Als Kofi Annan (de vorige secretaris-generaal van de VN, nvdr) op reis was, kwamen er bij wijze van spreken een heleboel bedrijven bij de club die het niet zo nauw namen met de regels. Intussen werd de rommelige ledenlijst grondig schoongemaakt. Global Compact is niet perfect, maar het is wel belangrijk dat er een wereldwijde consensus rond bestaat.’
Volgens professor Van Liedekerke moeten we ook de PRI wat tijd geven om te groeien. Maar hij waarschuwt ook dat de Verenigde Naties eigenlijk niet het geschikte orgaan zijn om te controleren of de deelnemende institutionele beleggers de principes wel toepassen. ‘Van een echte implementatiedruk is geen sprake. De controle zal dus vanuit de wereld van de ngo’s moeten komen.’
Eenvoudig wordt dat allicht niet, aangezien de PRI-principes geen strakke dictaten zijn. Met grote ethische verschillen tot gevolg. Het Norwegian Government Pension Fund, bijvoorbeeld, is een gigantische institutionele belegger die het actieve aandeelhouderschap heel ernstig neemt. Bedrijven zoals Boeing en Lockheed Martin belanden daar zonder pardon op een zwarte lijst. Toen ook de Amerikaanse supermarktketen Wal-Mart vanwege een mensonterend personeelsbeleid uit het fonds werd geweerd, veroorzaakte dat een heuse rel met de Verenigde Staten.
Een bedrijf zoals de Franse oliereus Total blijft echter in heel wat PRI-getrouwe portfolio’s zitten, ondanks het feit dat Total aanwezig blijft in Myanmar – ook na de recente, schokkende berichten over een bloedige clash tussen het dictatoriale bewind en mensen die hadden geijverd voor verandering. ‘We investeren inderdaad in Total’, zegt Nada Villermain-Lecolier van het Franse fonds FRR. ‘Een delicate kwestie, maar we krijgen de zegen van de Franse regering. Bovendien hebben we vastgesteld dat iedereen nog investeert in Total.’
Een argument dat nergens op slaat, vindt Luc Van Liedekerke. ‘Toch is dat geen reden om dan maar te stoppen met maatschappelijk verantwoord investeren en alles wat ermee te maken heeft. Het is een trend die groeit. Initiatieven komen en gaan, dat is juist, maar het is een wereld die beweegt. En dat is positief. Intussen maakt al die duurzame aandacht wel degelijk een groot verschil. Natuurlijk doet het niet alle problemen verdwijnen, maar ik ben zeker optimistisch gestemd over de toekomst.’
DOOR CELINE DE COSTER