Gerard Rooijakkers was met vakgenoten bijeen op een feestje bij de promotie van een onder hen. ‘Waarom is Patricia er niet?’ vroegen de volkskundigen zich af. Een paar dagen later hoorden ze dat Patricia Vansummeren zich op de avond van 20 november 2001 had opgehangen in de bibliotheek van haar Volkskundemuseum Antwerpen. Ze was drieënveertig.

***

Het Volkskundemuseum is een onopvallend museum, gevestigd in de herstelde zestiende-eeuwse gildenhuizen achter het stadhuis van Antwerpen. Van de gildenhuizen bleven alleen de gevels bewaard, binnen voldoen de ruimten aan de eisen van een pensionaat of groot kantoorgebouw uit de jaren vijftig. De wijze waarop de voorwerpen er tentoongesteld zijn, weerspiegelt de tijd waaruit ze stammen, een ver verleden. Het kinderlijk ouderwetse van de geëxposeerde beeldgetuigen uit de materiële volkscultuur is er niet door middel van moderne presentatietechnieken weggeretoucheerd. De met eenvoudig bedrukte kartonnetjes aan de wand gekleefde uitleg schept zinvolle verbanden, zo bijvoorbeeld tussen de tekens van geboorte, kindertijd, huwelijk, militie en dood bij onze voorouders. Niettemin laten ze heel wat onvermeld over het hoe, wie, wat en waarom van al het samengebrachte materiaal uit de sfeer van de huishouding, de vrije tijd, volksgeneeskunde, volksgeloof, magie en hekserij.

Alsof we, het Volkskundemuseum bezoekend, in het huis van onze grootouders weerkeren en bij het aanschouwen van al de verbruikte spullen toch vooral aangewezen zijn op de eigen, verre herinneringen aan de verhalen die ze erbij deden, en wij dan amper in staat zijn om onze kinderen er wat dan ook bij te vertellen.

De voorwerpen in het Volkskundemuseum zijn, door de teloorgang van de mondeling overgeleverde geschiedenissen die erbij horen, verweesde voorwerpen, binnenkort misschien zelfs exotisch te noemen, zo ver verwijderd zullen ze dan zijn van wat een gemeenschap als de rekwisieten van haar eigen oorsprong onderscheidt. In een zeldzaam moment van herkenning echter zullen het beschilderde paard van de foor, de prent uit de Trap des Ouderdoms, de stenen pop van steenbakkerskinderen, glans en betekenis verwerven die een mens de flitsende rommel van vandaag als duizendmaal minder waardevol, of erger, als helemaal onbezield, doet voorkomen.

Elk voorwerp uit de verleden tijd is vatbaar voor verbindingen met andere voorwerpen, ook uit het heden. Hetzelfde geldt voor de verhalen. Elk op zich zijn ze een fragment van de materiële en immateriële volkscultuur, een passionerende puzzel die nooit compleet kan zijn. Anders dan het cultuurerfgoed van de elite, wordt het niet noodzakelijk bewaard wegens zijn unieke, esthetische, kunsthistorische waarde.

***

Volkskundigen wijden zich aan het onderzoek van die mogelijke verbindingen tussen voorwerpen, uitingen en verhalen uit een stedelijke of landelijke omgeving, om inzicht te krijgen in de gebruiken en gewoonten van een volk. Musea van volkskunde weerspiegelen de manier waarop dat onderzoek vertaald of niet vertaald wordt doorheen het getoonde. In de musea van de oude stempel staat het bewaren van opgetaste stukken centraal, en worden er slechts rudimentaire samenhangen aan de oppervlakte gebracht. Ook wordt de indruk er licht gewekt dat het bijeengebrachte iets zegt over ons, als volk, met een welomschreven eigen aard, afgesloten van de andere volkeren. In de instellingen waar een nieuwe wind waait, wordt het materiaal getoond in het licht van wie het produceerde, gebruikte en van wie het verzamelde, bestudeerde en ter bewaring doorgaf, want dat waren dezelfden niet. Zo levert het – naar het inzicht van de Nederlandse volkskundige Gerard Rooijakkers – de culturele biografie van een stad, een streek, een volk, levend in dezelfde ruimte met andere groepen en volkeren, er zich mee vermengend.

Rooijakkers, een openhartige, warmbloedige Brabander, onderhoudt al jaren goede contacten met Antwerpen en zijn Volkskundemuseum, waarvan hij de collectie en de bibliotheek tot de rijkste van Europa rekent. Niettemin mist hij er, bijvoorbeeld, elk spoor van de joodse cultuur in Antwerpen, of van de grondleggers van de verzameling – Franstalige bourgeois en kunstenaars. Spilfiguur was dichter en houtgraveur Max Elskamp, een ongelovige die een ode aan Maria in hout graveerde, en verliefd was op Vlaanderens folkloristische gebruiken, inzonderheid die van godsdienstige aard. Gerard Rooijakkers treft het probleem in het hart door te wijzen op wat misschien de belangrijkste missie van het Volkskundemuseum Antwerpen is: de geësthetiseerde objecten roepen een veilig beeld op van de volkscultuur, waarin geen plaats is voor opstandigheid, afwijkend gedrag of arbeidersculturen. Kortom, het is een cultuur zonder angel die er wordt gepresenteerd. Dat veilige beeld dient de identiteitsconstructie van het ‘eigen volk’, verbonden met cultuur – als machtspolitiek.

Tot aan zijn dood in 1975 speelde de Vlaamse volkskundige Karel Constant Peeters een sleutelrol in deze ‘identiteitsfabriek’. Als stadssecretaris in Antwerpen en buitengewoon hoogleraar volks- en museumkunde aan de katholieke universiteit van Leuven, was hij een machtig en dominant man, die in 1946 het eerste uitvoerige overzicht van Vlaamse volkskunde publiceerde onder de sprekende titel Eigen Aard (ofwel: de markering, bevestiging en legitimering van zo’n glibberig begrip als ‘eigen aard’). Hij speelde een centrale, ideologische rol in het Antwerpse Volkskundemuseum en bracht er het belangrijkste landelijke archief annex bibliotheek van volkskunde in onder. De wetenschappelijke instelling die hij daar eveneens inplantte, werd bij zijn dood naar hem genoemd. Het KC Peeters-Iinstituut bestaat nog, met professor Jan Theuwissen als voorzitter, maar heeft sinds drie jaar elke activiteit gestaakt. Het tijdschrift Volkskunde is wel overeind gebleven.

De eerste impulsen om het met een reputatie van bloed en bodem besmette vak te veranderen, kwamen uit het Meertens Instituut in Amsterdam, waar ze alvast de term volkskunde vervingen door etnologie. JJ Voskuil, auteur van de romancyclus Het Bureau, waarin hij de geplogenheden in het instituut uit de doeken doet, verbrak alle banden met KC Peeters – in Het Bureau Staaf Pieters geheten – wegens diens louter empirische en cultuurpolitieke vakvisie, gericht op de eigen aard. Zo kwam in 1974 een eind aan een lange periode van samenwerking tussen volkskundigen uit noord en zuid. De waarheid gebiedt te zeggen dat Vlaanderen in een Europees etnologisch perspectief buiten de pas liep, als een vreemd conservatief eendje. Zelfs aan de Antwerpse universiteit stak het vernieuwde denken over groepsculturen in de vakgebieden antropologie en archeologie schril af tegen de sclerose in het folkloristische rariteitenkabinet van de Gildekamersstraat.

Gerard Rooijakkers, bijzonder hoogleraar Nederlandse etnologie aan de universiteit van Amsterdam en werkzaam in het Meertens-Instituut, herstelde de banden met het Antwerpse Volkskundemuseum en maakte er onder meer kennis met de volkskundige die sinds 1987 in haar dooie eentje instond voor het behoud en beheer van de collectie, de vernieuwde inhoudelijke, thematische aankleding van het museum (1989), het opzetten van tentoonstellingen, het aantrekken van sponsors en merchandising, en, niet het minst, het aanhoudende afweren van het bedreigde voortbestaan van het Volkskundemuseum als autonome entiteit binnen de Antwerpse stadsmusea. Bijna al die tijd met het statuut van een administratief assistente, pas veel later als wetenschappelijk assistente. Slechts op het overlijdensbericht in de krant werd Patricia Vansummeren bedacht met de titel van conservator.

***

Gerard Rooijakkers was met vakgenoten bijeen op een feestje bij de promotie van een onder hen. ‘Waarom is Patricia er niet?’ vroegen ze zich af. Een paar dagen later hoorden ze dat zij zich op de avond van 20 november 2001 had opgehangen in de bibliotheek van haar museum. Ze was 43. Wie ooit een voet in het museum zette, zal getuigen dat het een benauwend aangepast decor is, door overvloed aan beelden van leven en dood en de karikaturale poppen uit het Poesjenellentheater, waaronder Pietje de Dood. De typische Poesjepop is opgehangen aan twee stangen, door de poppentheaterspeler te manipuleren bij het spelen. De geschokte Nederlandse etnologen hadden in een eerste reactie allen het gevoel dat het museum haar kapotgemaakt had, zonder te weten dat hun Vlaamse collega in een afscheidsbriefje aan haar toezichters exact deze bewoordingen had gebruikt. Het signaal aan de stad was oorverdovend.

In samenspraak met de familie besloot de stadsoverheid geen ruchtbaarheid aan de zaak te geven, en kon daarbij rekenen op de kiesheid van de pers. Niemand zat er kennelijk mee in dat op die manier het signaal van Patricia Vansummeren niet zou doordringen tot het publieke domein. Desgevraagd luidt het antwoord dat haar wanhoopsdaad uitsluitend te maken had met persoonlijke kwalen, van lichamelijke en psychische aard. Alsof die persoonlijke problemen niets te maken hadden met de slavenarbeid van Patricia Vansummeren voor een museum waar ze zich totaal mee geïdentificeerd had.

Rooijakkers ontmoette haar voor het laatst in oktober 2001, een maand voor haar overlijden, op haar kantoor in volle voorbereiding van de tentoonstelling Brood, koek en gebak, met ateliers voor kinderen om zelf brood te bakken. Ze was erg emotioneel, praatte haast onverstaanbaar zacht en zei: ‘Gerard, ik sta er helemaal alleen voor’. Jan Theuwissen van het KC Peeters-Instituut herinnert zich niet haar ook maar één keer in een depressieve bui te hebben gezien. Bij een viering in het Volkskundemuseum was ze tijdens de fotosessie in schateren uitgebarsten toen grote Gie achter de rug van de fotograaf een paar hazenoren opgezet had. Tegen een vertrouwenspersoon zei ze dat het was alsof er een trein door haar hoofd suisde. Ze droeg een hoorapparaat waardoor ze waarschijnlijk de omgevingsgeluiden niet selectief kon waarnemen, maar wel door elkaar. Bij een groepsbezoek aan de Hanzestedenplaats waar het nieuwe Museum aan de Stroom (MAS) moet komen – en de collectie van het Volkskundemuseum – wou ze zich ervan vergewissen dat de ramen op de vierde verdieping zo ontworpen waren dat kandidaat-zelfmoordenaars er niet uit konden springen.

Ze klaagde weinig. Ze zei dat het haar pijn deed dat boeken die ze gemaakt had zelfs afgeprijsd geen lezers vonden in het binnenland. Zo Kinderprenten van Brepols bij de tentoonstelling Van Mannekensblad tot Stripverhaal (1996), en Poesje-, poppen- en figurentheater (1997) bij de gelijknamige tentoonstelling. Ze werkte in stilte verder. Alleen toen ze in april 2001 bij een evaluatie door Anne de Hingh, coördinator van de stadsmusea, hard was aangepakt, was ze helemaal van streek gebracht. Iedereen kenschetst haar als een van nature schuchter iemand die zich met de jaren een stem verworven had en niet bang was om die ook te laten horen.

Bob Cools, ex-burgemeester en -cultuurschepen, maakte in het begin van de jaren tachtig geen geheim van zijn verachting voor de ‘collectie doodsprentjes’ van het Volkskundemuseum. In 1982 aanvaardde een jonge Neerpeltse volkskundige, een jaar tevoren in Leuven afgestudeerd, om met vrijstelling van stempelcontrole in het Volkskundemuseum een tentoonstelling op te zetten, Bedevaartvaantjes uit de provincies Antwerpen en Limburg, een onderwerp waaraan ze haar licentiaatsverhandeling had gewijd. Tijdelijke projecten in Antwerpen en Limburg volgden elkaar op en in 1987 werd Patricia Vansummeren, opnieuw met vrijstelling van stempelcontrole, belast met de volledige vernieuwing van de opstelling voor het tijdelijk gesloten Volkskundemuseum en met het redigeren van een nieuwe begeleidende brochure voor het museum.

***

Voor de hele herinrichtingsoperatie kon ze over slechts 500.000 frank (12.395 euro) beschikken, zodat ze de oude vitrines uit 1956 opnieuw moest gebruiken en moest afzien van een educatief programma. Bovendien had ze te verstaan gekregen dat, indien de heropstelling niet snel genoeg tot stand kwam, het museum waarschijnlijk voorgoed gesloten zou blijven. Op 20 oktober 1990 hield Bob Cools de openingsrede, waarbij hij de definitieve sluiting van het museum voorspelde. Patricia Vansummeren, sinds 1 september in vaste dienst bij de stad Antwerpen als assistent van de musea, in werkelijkheid als conservator van het Volkskundemuseum, protesteerde luid.

Ze was de eerste om toe te geven dat haar museum in die omstandigheden niet aan de verwachtingen beantwoordde. Ook zij volgde immers het vernieuwde, Europees georiënteerde denken over volkskunde op de voet en zag Antwerpen een grote achterstand oplopen. In 1997 stelde ze in haar lezing op een internationaal symposium in het Volkskundemuseum vast dat de vaste opstelling in haar museum er nog even ouderwets uitzag als zeven jaar tevoren bij de heropening. Aan die aftandse aanblik was nog wezenlijk niets veranderd toen ze, nu vier maanden geleden, het museum uitkoos als forum voor haar ultieme daad. Zo’n daad, gesteld door iemand van wie men zich voorstelt dat zij veeleer zachtjes met pillen zou willen inslapen dan zich in haar eigen museum op te knopen, is een verschrikkelijke provocatie.

Wellicht hebben musea vandaag straatvechters als directeurs nodig in plaats van stille werkers om middelen van bestaan en weerklank te krijgen. Eric Antonis, die in 1995 schepen van Cultuur van Antwerpen werd, ging aanvankelijk voort op wat hij zelf vanaf 1990, tijdens de verkenningsronde voor zijn intendantschap van Antwerpen Culturele Hoofdstad ’93, waargenomen had: een pover aangekleed, weinig bezocht museum zonder uitstraling, verzwolgen onder de tijdsgeest die volkskunde verketterde en dweepte met etnografie. Consequent met zijn vernieuwingsbeleid – toegepast in de omvorming van KNS en KJT tot het Toneelhuis en Het Paleis en de restyling van het ene stadsmuseum na het andere – bepleitte de schepen een fusie van het Volkskundemuseum en het Etnografisch Museum, dat een grote internationale reputatie geniet.

Nog onder het beleid van Bob Cools was etnografe Mireille Holsbeke uitgestuurd om het terrein voor te bereiden en trof Patricia Vansummeren recht in het hart met haar bevinding dat, in een cross cultural-context met niet-Europese culturen, slechts een handvol van de 18.000 voorwerpen van het Volkskundemuseum zo’n fusie zou overleven. Holsbekes rabiate plannen waren nog maar net door Antonis afgevoerd toen deze Patricia Vansummeren al een nieuw samenwerkingsverband aankaartte. In het plan van Antonis om in het zestiende-eeuwse Vleeshuis het nieuwe historische museum van Antwerpen onder te brengen, zouden de collecties van het Volkskundemuseum en van het museum Vleeshuis wellicht samen het verhaal van de geschiedenis van de stad kunnen vertellen. In 1997 kelderde het schepencollege uiteindelijk het restauratieplan van architect Xaveer de Geyter, wiens schrandere oplossing voor het toegankelijkheidsprobleem in het Vleeshuis – het aanbrengen van een schuine lift tegen de gevel op het niveau van de tweede verdieping – als een aanslag op Antwerpens maagdelijkheid werd ervaren.

Zich ervan bewust dat de een of andere fusie hoe dan ook in de lucht hing, had Patricia Vansummeren ondertussen het kruim van de Nederlandse en Vlaamse volkskundigen rond zich verzameld om de eigen autonome identiteit van het Volkskundemuseum te affirmeren. Ze deden dat onder de vorm van een beleidsnota, geschraagd door een concept voor een Volkskundemuseum ‘nieuwe stijl’, met aandacht voor de multiculturele samenleving in Antwerpen.

***

Patricia Vansummeren had een spannend en uitdagend Museum van het Dagelijks Leven in haar hoofd, gegroepeerd rond thema’s als ‘het eigen vege lijf’ (met inbegrip van het streven naar veiligheid en geluk), ‘man en vrouw’, ‘jong en oud’, ‘educatie-disciplinering en het civilisatieproces’, ‘werken en ontspanning’. Haar nota bleef alsnog zonder gevolg, maar de administratief assistente van het Volkskundemuseum leek er zich eindelijk een stem in het stedelijke kapittel mee verworven te hebben. Ze werd uitgenodigd om deel te nemen aan de werkgroep die, na de afwijzing van het Vleeshuisproject, de inhoudelijke invulling van het grootse Museum aan de Stroom (MAS) moest voorbereiden, een initiatief van de schepen van Cultuur. In het 53 meter hoge torengebouw van bouwmeester Willem-Jan Neutelings, een opeenstapeling van tien lege dozen, zouden voorwerpen uit de collecties van het Scheepvaartmuseum, het Vleeshuis en het Volkskundemuseum in gemengde opstelling het verhaal van Antwerpse stedelijke identiteit en samenleving aanschouwelijk maken.

Het voorlopige, overkoepelende concept, gecoördineerd door historica Mandy Nauwelaerts, gaat uit van een lineaire chronologie; vanaf de prehistorie en de Middeleeuwen tot vandaag, met de klemtoon op hedendaagse geschiedenis. Binnen de verschillende tijdvakken worden alle denkbare historische hoofdthema’s, onderthema’s en onderonderthema’s ontwikkeld, telkens geïllustreerd door een rist voorwerpen uit de diverse gefusioneerde verzamelingen die samen de Collectie Antwerpen worden genoemd. Kortom een historisch museum van het klassieke soort: leerrijk en encyclopedisch, maar alleszins ook voorspelbaar en verstoken van fantasie, een museum van aangeklede begrippen. Hoe weinig vertrouwen straalt het concept uit in het vermogen van autonome objecten om, in poëtische confrontaties met elkaar, nieuwsgierigheid af te dwingen naar glanzende fragmenten van een stukje stedelijke en regionale geschiedenis. Die laten zich pas in de stad zelf tot grotere gehelen vormen, in de geest van de ondernemende zoeker. Hoezeer wil dat MAS in zijn huidige ontwerp alles kant en klaar opdissen, aanmatigend in zijn torenhoge volledigheid.

Had Antwerpen te hoog gegrepen? Niet bij machte of zinnens om het MAS alleen te financieren, knoopte de stad gesprekken aan met het Vlaamse ministerie van Cultuur, dat 20 miljoen euro toezegde (zowat de helft van de geraamde bouw- en ontwikkelingskosten) en daarvoor een heroriëntering van het MAS vroeg: geschiedenis van de hele regio, cultureel erfgoed, Vlaamse Ontvoogding. Tegelijk echter heeft de Vlaamse Gemeenschap een algemene, absolute personeelsstop afgekondigd. Moet het MAS in 2005 bemand worden met conservatoren die roofbouw plegen op hun geestelijke en lichamelijke gezondheid? Schepen Antonis wil de zaak binnen het kerntakendebat aankaarten: als de gemeenschap zich grondig engageert in het MAS, moet ze ook bereid zijn er voldoende mensen te laten werken.

De discussie in Antwerpen is niet afgerond. Het roer kan nog zesmaal om. Kon Patricia Vansummeren tijdens de laatste maanden van haar leven in het voorontworpen MAS al was het maar een stukje van haar gedroomde Museum van het Dagelijks Leven terugvinden? Dat haar zorg om het behoud van een autonome entiteit binnen het MAS gegrond was, mag blijken uit het rapport voor het themacollege Museum aan de Stroom van 7 september 2001. Van een eigenheid van de collectie Volkskunde is in dat document niets terug te vinden, noch komt Vansummerens naam voor in het projectteam van het MAS. ‘Waar is mijn plaats in het MAS ?’ vroeg ze aan een vriend.

Haar krachten waren opgebruikt, na jaren te hebben gefunctioneerd als een eenmansmuseum, zonder middelen, zonder wetenschappelijk kader, zonder te zijn gehoord of gezien. Alsof ze er niet was. De omstandigheden waarin ze moest werken en haar tragische dood, die nu zo hardnekkig door de stad worden verzwegen, horen integendeel breed uitgestald in een Museum aan de Stroom dat niet te beroerd is om de werkelijke culturele biografie van het volk van Antwerpen te schrijven. Ook de angels moeten gemobiliseerd worden, naar het wijze parool van Gerard Rooijakkers.

Jan Braet

Wellicht hebben musea vandaag straatvechters nodig in plaats van stille werkers.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content