DOOR FRANS VERLEYEN

Op drie plaatsen tegelijk werkt de politieke beroepswereld aan zichzelf. Dat gebeurt in de Senaat (?Zaal F?), de Kamer (?Commissie-Langendries?) en de Vlaamse Raad, onder het gezag van voorzitter Norbert De Batselier. De heren en dames zijn op zoek naar nieuwe of betere spelregels die voorschrijven op welke manier iemand politicus kan worden en blijven.

Van alle werkgroepen lijkt Zaal F het verst gevorderd. De deelnemers aan het beraad hebben daar al een stuk of tien wetsvoorstellen uitgewerkt en grotendeels ingediend ter bespreking in de openbare vergadering. Ze hebben te maken met een regeling voor integer dienstbetoon (waarin de door het Vlaams parlement voorgestelde plichtenleer wordt overgenomen), met het bindende referendum (nationaal, regionaal en gemeentelijk) en het democratischer maken van verkiezingen (geen opkomstplicht meer, geneutraliseerde lijststem, rechtstreeks verkozen burgemeesters).

Bovendien moeten partijen en hun dochterondernemingen voor hun verkiezingsuitgaven een open boekhouding aanleggen, gecontroleerd door het Rekenhof. Particuliere giften van meer dan 10.000 frank kunnen alleen nog in het openbaar. En de ministeriële kabinetten, broedplaatsen voor allerlei mooie carrières, zouden doodgewoon afgeschaft worden.

Ook de Kamercommissie-Langendries heeft al die thema’s op de in krokodillenleer gebonden agenda staan. De aanbevolen maatregelen zijn echter nogal waterig. Een referendum kan alleen gewestelijk of binnen een gemeente, en de uitslag ervan geldt als een advies. Campagnekosten worden ?beperkt?, bijvoorbeeld door de bepaling dat een affiche geen twintig vierkante meter groot mag zijn. En de kabinetten mogen blijven bestaan, weliswaar in een afgeslankte vorm.

Het pittigste punt in de hele discussie is de vraag hoeveel jobs een parlementslid of minister voor zichzelf mag opstapelen : het fenomeen van de cumul, het hebben van bijbanen. De Kamerleden vinden dat zij er één uitvoerend mandaat, zoals dat van burgemeester, mogen bijnemen. Wel mag het niet meer opbrengen dan de helft van hun hoofdsalaris. Zaal F zegt radicaal dat een verkozen afgevaardigde geen enkel ander politiek mandaat mag bekleden, behalve dat van gemeenteraadslid. Ook worden een aantal functies in de privé-sector tot verboden terrein uitgeroepen.

Zo mag een parlementslid geen deel uitmaken van een instelling die aan om het even welke overheid advies geeft. Een hele reeks bestuursfuncties worden taboe : in ziekenfondsen, vakbonden, patroonsorganisaties, economische verenigingen, artsen- of andere ordes in de wereld van de vrije beroepen. Over die professionele kuisheid zal worden gewaakt door een met eigen mensen bemande ?toetsingscommissie?. Die kan, op eigen initiatief of na een klacht, een geachte collega vragen ontslag te nemen uit een niet verenigbare nevenjob. Elk Kamerlid moet trouwens een lijst overmaken van al zijn functies en mandaten, en van elke verandering in de toestand. Tenslotte zal, zoals in Nederland, het samenvoegen van ambten of andere activiteiten ?financieel ontmoedigd worden.?

Mocht dat allemaal tot de werkelijkheid van morgen gaan behoren, wat nauwelijks te geloven valt, zal Zaal F een historische pioniersrol gespeeld hebben. Het beeld van de politicus als gulzige verzamelaar van macht en geld kan dan stilaan verdwijnen. Voor de democratie mag die nieuwe tijd zo spoedig mogelijk aanbreken, liever vandaag dan volgende week. Maar ook dan is het werk nog niet af.

In het overheidsapparaat houden zich nog duizenden andere mannen en vrouwen met te veel bezoldigde bezigheden schuil : het Etienne Mangé-type. De Belgische kosmos van parastatale beheerders, adviseurs, toezichthouders, consulenten, deskundigen en rapporteurs is bevolkt door politieke afgezanten die voor de gewone burger grotendeels onbekend zijn. Namens en ten gunste van hun partij of partijvoorzitter behartigen ze de cumul per procuratie. Intercommunales van alle aard zijn hun voornaamste doelwit. Daar zetelen ze als autodidactische boeddha’s tegen een achtergrond van spiegelglas of mahoniehout.

Dat doen ze niet, zoals kaderleden in de privé-sector, op eigen risico en bedrijfskosten. Nee, ze vertegenwoordigen zogenaamd het algemeen belang en worden derhalve door de gemeenschap vergoed. In ruil daarvoor gaan ze, uit eerbied, stram in de houding staan zodra de sociale solidariteit of de arbeiders ter sprake komen. Daarbij hanteren ze een ietwat omfloerste deskundigentaal vol eufemismen, het bewijs van hun roestvrije beleefdheid. Want ze houden van de volksmassa, ze zijn vooruitstrevend, ze zorgen voor de uitvoerbaarheid van de overheidsmacht die per definitie aan het publieke welzijn denkt.

EEN BOOTJE IN NIEUWPOORT

Op hun geestelijke tekenplank verschijnen almaar door schetsen van ?beleid? dat zichtbaar gemaakt moet worden in de gedaante van verzorgingstehuizen, tramlijnen, sociale bemiddelaars, luchthavens, universitaire campussen, legermateriaal, gezuiverd drinkwater, humane gevangenissen, leningen voor goedkope huisvesting, maatregelen tegen geluidshinder boven tachtig decibel, HST’s en onvervalsbare bankbriefjes. Lees om het even welke krant en vul de lijst aan. Hij is even eindeloos als de geldbehoefte van de welvaartsdemocratie.

Het gaat dus om keurige, goedgeklede dames en heren die ooit in contact mochten treden met ?de overheid? (hoe gaat dat in zijn werk ?) om nadien op last van hun opdrachtgever aan maatschappelijke betekenis te winnen. Ze gaan vier, vijf of dertien half-openbare diensten meebesturen vanuit een partijpolitiek gedoseerde overtuiging. Geen echte ideologie meer, want dat zou even onpraktisch zijn als een uitgestorven godsdienst, maar de vage resten van een aanhorigheid, een intellectueel syndicaat. Juist daarom voelen ze zich ondanks hun zeewaardig plezierbootje in Nieuwpoort zo verbonden met hun middenveld, zo progressief. Conservatieven zijn immers nergens lid van, die doen alles liever zelf.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content