
DE VERKWANSELDE ERFENIS VAN FRÈRE-ORBAN
Op de hoogste verdieping van het Dexiagebouw langs de Brusselse Pachecolaan hangt het levensgrote portret van Walthère Frère-Orban, stichter van het Gemeentekrediet, pal naast de deur naar de toiletten.
Nadat de beursnotering van Dexia eind vorige week werd opgeschort, pleitte premier Yves Leterme (CD&V) voor een sterke Belgische bank, in dit geval Dexia België. Maar terwijl de premier dat zei, werden de beste onderdelen van Dexia al verkaveld. Er waren geruchten over de verkoop van de Banque Internationale à Luxembourg, kortweg BIL, in 1992 opgenomen in het bankpatrimonium van het Gemeentekrediet – het Belgische fundament van wat later Dexia zou worden.
Ooit was het Gemeentekrediet die stevige bank waar premier Leterme vandaag alleen nog van kan dromen. Gemeentekrediet gold tot de fusie in 1996 met het Crédit Locale de France als de, op Kredietbank na, best beheerde en stevigste bank van België. Vandaag is dat Gemeentekrediet alleen nog een herinnering. Op de hoogste verdieping van het Dexiagebouw langs de Brusselse Pachecolaan hangt het haast levensgroot geschilderde portret van de Luikse liberaal Walthère Frère-Orban, de stichter van de bank, verstopt in een donkere passage. Pal naast de deur die naar de toiletten leidt.
Bijna 140 jaar heeft de bank voor de gemeenten die Walthère Frère-Orban uit de grond stampte standgehouden en de lokale besturen van de nodige fondsen voorzien. In minder dan vijftien jaar werd die nalatenschap van Frère-Orban verkwanseld. Nonchalante politici in de raad van bestuur, de privatiseringsgolf, Europa en de bankencrisis hebben die klus geklaard.
In enkele jaren tijd zagen de Belgen twéé van hun financiële monumenten compleet aftakelen: het Gemeentekrediet en de Algemene Spaar- en Lijfrentekas (ASLK), twee instellingen die ooit stuwmotoren waren voor de economische ontwikkeling en de welvaart van het land. Beide instellingen werden opgericht door de negentiende-eeuwse liberaal Walthère Frère-Orban, een briljante minister van Financiën – dat hij ook een Luikenaar was is echt zijn enige punt van gelijkenis met de huidige minister van Financiën, Didier Reynders (MR). Sommige liberalen waren in die dagen, na de uitwassen van het harde Manchester-liberalisme, voorstander van staatsinterventie. Frère-Orban was een van hen.
De oprichting van de Nationale bank van België in 1850 – hij was toen minister van Financiën in de regering van Charles Rogier – was voor Frère-Orban een onderdeel van de monetaire stabilisering en van de grootscheepse hervorming van de kredietverstrekking die hij nastreefde. De Nationale Bank moest, naar het voorbeeld van de Bank of England en de Franse nationale bank, de centrale instelling worden van de financiële organisatie van het land.
Het Gemeentekrediet, in 1860 opgericht als een naamloze vennootschap waarvan het kapitaal alleen door gemeenten en provincies kon worden onderschreven, moest de lokale besturen aan goedkopere kredieten helpen. Vooral kleinere gemeenten en steden deden daar hun voordeel mee. Het eerste jaar verstrekte het Gemeentekrediet 7 miljoen frank aan kredieten. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was dat totaal al opgelopen tot 375 miljoen frank – een kolossaal bedrag in die dagen. Het Gemeentekrediet zou naderhand als voorbeeld dienen voor tal van overheidscoöperaties.
De oprichting in 1865 van de ASLK beschouwde Frère-Orban, volgens Aloïs Van de Voorde in De penningmeesters van de Wetstraat, als de voltooiing van het ‘staatskredietwezen’. Zo’n nationale spaarbank moest volgens Frère-Orban ook bijdragen tot de uitbouw van het kapitalisme. ‘Bovendien zou het sparen bij de arbeiders de zin voor individuele verantwoordelijkheid stimuleren, de arbeidsvreugde en de deugd van vooruitziende spaarzaamheid opwekken, wat hen zou toelaten geleidelijk naar de burgerij toe te groeien.’
De ASLK begon in 1865 met 800 spaarboekjes met daarop 500.000 frank. Vijf jaar later waren er al 52.000 spaarboekjes, samen goed voor 19,6 miljoen frank. In 1890 controleerde de ASLK nagenoeg 90 procent van de spaaractiviteit in België – een gevolg van de decentralisatie van haar verrichtingen via de postkantoren.
Toenemende politisering
De twee instellingen speelden een grote rol bij de vrij snelle wederopbouw na de twee wereldoorlogen. In de jaren 1950 en zeker in de golden sixties wisten ze hun monopolieposities nog te versterken. Het is pas later dat ze echt gingen lijden onder de toenemende politisering.
In 1986 keerde deze officieel verlieslatend geworden melkkoe van de staat, want door de overheid belast met tal van specifieke opdrachten, een publiek dividend uit van maar even 3 miljard frank. Op die manier subsidieerde de ASLK de steeds armlastiger wordende Belgische staat. Zitjes in de raad van bestuur van het machtige Gemeentekrediet waren dan weer ontzettend gewild, en dienden voor de politieke partijen vaak als compensatie voor een van hun mandatarissen die een ministerspost had gemist.
Toen Jean-Luc Dehaene (CD&V) begon met de uitvoering van zijn Globaal Plan, stond daar dat steenrijke ASLK te blinken.
Fons Verplaetse, de latere gouverneur van de Nationale Bank, had ooit met een werkgroep geopperd dat de verschillende openbare kredietinstellingen het best tot één grote openbare kredietinstelling konden worden gefuseerd. Dat wilde maar niet lukken, want telkens was er bij een van de politiek gekleurde kredietinstellingen wel een reden om niet tot die fusie over te gaan.
Op de duur werd de verleiding te groot om de ASLK te privatiseren, een ander woord voor verkopen. Want dat geld – dat mocht toen nog van Europa – kon dienen om de staatsschuld af te bouwen en zo de Maastrichtnorm te halen en tot de eurozone te worden toegelaten. En zo, na stevig lobbywerk van de Brusselse haute finance, kwam de ASLK terecht in de korf van Fortis, waar de beheerders vaak niet eens beseften met welke toxische beleggingsproducten hun traders in New York aan de slag waren. De gevolgen kennen we. Weg Fortis. Weg elk restant van de trotse ASLK. Zelfs het monumentale ASLK-hoofdkwartier langs de Brusselse Wolvengracht werd recent door BNP Fortis verkocht.
De fusie in 1996 tussen Gemeentekrediet en Crédit Locale de France moest dan weer in een afzetgebied voorzien voor het vele geld dat de bank van de Belgische gemeenten via haar kantorennet ophaalde. Crédit Locale de France, dat niet over een eigen kantorennet beschikte, kon daarvoor zorgen. Zolang de grote baas van het Gemeentekrediet, François Narmon, aan boord bleef, liepen de zaken behoorlijk. Maar zijn opvolgers, zoals Axel Miller, bleken geen partij voor de Fransen, die zich steeds verder waagden in drieste Amerikaanse speculatieconstructies.
Na de bankencrisis van 2008 betaalden de Belgische overheden grotendeels de gebroken potten van de Fransen. Ook daarna bleek de samenwerking problematisch. De Franse banken (meer nog dan de hefboomfondsen) sloegen weer aan het speculeren, nu met Zuid-Europees schuldpapier. En terwijl Jean-Luc Dehaene, voorzitter van de raad van bestuur, dacht te kunnen bouwen aan een grote Europese bank, hield gedelegeerd bestuurder Pierre Mariani alleen de Franse belangen in het oog.
Dehaene verloor, de Belgische overheid gaat mee garant staan voor een bad bank volgestouwd met de Franse rommel, de Belgische aandeelhouders tellen intussen hun verliezen, en de steden en gemeenten zijn hun vertrouwde krediet- en dividen-denverstrekker kwijt.
Van de erfenis van Walthère Frère-Orban blijft vandaag niets meer over. En kijk, niemand is verantwoordelijk voor dit debacle.
door Rik Van Cauwelaert