DOOR HERMAN DE DIJN

De jongste tijd kan men geregeld, ook in populariserende bladen en tijdschriften, berichten lezen over het einde van de universiteit. Deze berichten kan men als volgt samenvatten. De nieuwe media (video, multimedia, internet) gecombineerd met nieuwe manieren van leren (levenslang leren via open universiteit, afstandsonderwijs, zelfstudiepakketten) zullen de klassieke universiteit snel overbodig maken. Tenminste als men zo verstandig zal zijn het verouderde monopolie van de traditionele universiteit (bijvoorbeeld op het uitreiken van diploma’s) te doorbreken. Om dit doel te bereiken zijn bepaalde methodes aangewezen : geef alle eindejaars van het secundair onderwijs een soort cheque waarmee zij kunnen ?shoppen? zodat zij zichzelf de nodige ?skills? bijbrengen voor autonoom ?lifelong learning?.

Zelfs indien de universiteiten zich in het nieuwe landschap zullen weten te handhaven, zullen zij sterke concurrentie ondervinden van andere instanties die leerpakketten aanbieden. Zij zullen zich wel moeten aanpassen. Dit betekent onder meer dat de verhouding student-professor fundamenteel zal veranderen. Buiten een paar uitzonderlijke docenten van wie de lessen wereldwijd op video beschikbaar zullen zijn, zal de figuur van de ?prof? veeleer te vergelijken zijn met de kelner in een selfservice restaurant. Hij is niet meer degene die ex cathedra de wijsheid debiteert, maar een soort supermonitor die individuen in hun zelfstudie begeleidt.

De frequentie en stelligheid waarmee deze ideeën worden verkondigd, zelfs door beleidsmensen uit de hoogste regionen van het onderwijs, is opmerkelijk.

Het model van de student dat men hier voor ogen heeft, is eigenlijk dat van de student uit de sterk beroepsgerichte opleidingen (vooral de opleidingen tot ingenieur, arts, jurist…). Het is de figuur van de student die waar wil voor zijn geld, dat wil zeggen die de nodige ?basiskennis en basisvaardigheden? wil verwerven om zich in de toekomst snel aan veranderingen in het domein of de sector aan te kunnen passen door bij- en omscholing. Is het verwonderlijk dat vele jongeren nu reeds bedanken voor zo’n soort opleiding (behalve wanneer ze toch op hun edelmoedigheid een beroep doet) ? Is het verwonderlijk dat zij vluchten naar bepaalde sectoren (vooral in de humane wetenschappen) die echter geen lang leven meer beschoren lijken omdat ze al te onproductief worden geacht ? De manier zelf waarop men de opleiding voorstelt, als puur gericht op een job zonder verdere doelgerichtheid, is dodelijk voor de interesse van vele intelligente en gemotiveerde jonge mensen.

Wat zij van de universiteit verwachten, is nochtans iets anders, iets meer.

HET WETENSCHAPPELIJKE WETEN

De universiteit is niet zomaar een hogere vakschool gecombineerd met onderzoekscentra op het hoogste niveau. Het is de plaats waar in een moderne maatschappij het fundamenteel-wetenschappelijke weten wordt bewaard, bedreven, vervolmaakt. Het is de plaats waar dit weten wordt doorgegeven aan een (zo breed mogelijke) elite van jongeren, zodanig dat zij daarvan geproefd hebben en zodanig dat enkele zich definitief aan dit weten kunnen wijden wanuit een absorptie van de geest van dit weten. Het is de plaats waar een knooppunt ontstaat van wederzijds contact tussen het wetenschappelijk weten en de bredere noden en interesses van de gemeenschap. Sociaal gesproken speelt de universiteit een onvervangbare rol in de opvoeding van jongeren, dit wil zeggen in het doorgeven van (een deel van het) beschavings- en maatschappijpatroon. Op een cruciaal moment van hun leven komt een grote groep jongeren naar de universiteit nadat ze tot een zekere zelfstandigheid zijn gekomen (en de binding met de familie kunnen loslaten) en vóór ze zich opnieuw binden in gezin en job. Deze periode van scholè (of vrije tijd) is van enorm belang, niet alleen voor de individuele student, maar ook voor de maatschappij. In deze cruciale levensfase leren jongeren van binnenuit vertrouwd te geraken met verschillende wetenschappelijk bepaalde domeinen of praktijken die in de cultuur of de maatschappij van belang worden geacht. Deze vertrouwdheid bereiken zij door contact met degenen die meesters zijn in die domeinen en praktijken en hun leven wijden aan de ontwikkeling ervan. De uiteindelijke bedoeling is dat jongeren zelfstandig en met een zekere kennis van zaken in die domeinen en praktijken kunnen oordelen en optreden en de onvermijdelijke evolutie ervan kunnen volgen en inschatten. Dit veronderstelt dat zij hun aanvankelijk naïeve interesse leren omvormen tot een reële, stabiele, intellectuele interesse die uit zichzelf nieuwsgierig zal blijven naar nieuwe ontwikkelingen, niet alleen in het eigen wetenschapsdomein of de eigen wetenschappelijke praktijk, maar ook daarbuiten.

Wat echter even belangrijk is, is dat jongeren in deze levensfase tevens allerlei andere vaardigheden verwerven in de context van een open intellectueel milieu en los van de eigen beperkte kring. Zij moeten leren omgaan met anderen met verschillende achtergronden, leren discussiëren met medestudenten en professoren, leren een interessante conversatie te voeren, leren contact nemen met allerlei cultuuruitingen of eraan deelnemen, zich een opinie leren vormen over maatschappelijke en politieke ontwikkelingen en er eventueel zelfs beginnen aan te participeren enzovoort. Een belangrijk, maar opvallend aspect van de universitaire opleiding is dat studenten intellectuele bescheidenheid wordt bijgebracht. Dit wil zeggen dat zij door het contact met andere benaderingswijzen uit andere wetenschappen of wetenschapsdomeinen leren dat er andere interessante en redelijke zaken te zeggen zijn over een bepaald onderwerp. Aldus voorkomt men het soort eenzijdigheid en extremisme dat soms kenmerkend is voor bepaalde wetenschappers en dat hen tegelijk kwetsbaar maakt voor het aanvaarden van flauwiteiten of absurditeiten.

In de plaats van te spreken over het einde van de universiteit, zou men zich beter erover bezinnen welke factoren meebrengen dat de universiteit de fundamentele taak van opvoeding van een (zo breed mogelijke) maatschappelijke elite niet optimaal meer vervult. Dit heeft zeker ook te maken met een te ver (dus verkeerd) doorgedreven democratisering en tegelijk een te grote krenterigheid (tegenover beursstudenten bijvoorbeeld). Vandaar fenomenen als het te beperkt contact tussen studenten en professoren, de toename van een regionale keuze van universiteit, van spoorstudenten, het leeglopen van de universiteit tijdens het weekend enzovoort. De specifieke socialiserende rol van de universiteit ten aanzien van het vormen van een intellectuele en maatschappelijke elite vereist idealiter een universiteit waar studenten in colleges (of ?op kot?) samenleven, weg van huis en in een omgeving die hen in de diverse geestelijke interesses initieert en deze stimuleert.

HET BELANGRIJKSTE BLIJFT ONZICHTBAAR

Het gepraat over het einde van de universiteit is kortzichtig en gevaarlijk. Het is kortzichtig omdat het veronderstelt dat jonge mensen uit zichzelf allerlei interesses hebben en deze op een berekende manier zullen proberen te realiseren. Het is integendeel zo dat interesses moeten kunnen ontdekt, ontwikkeld en getest worden in contact met anderen die zelf echt geïnteresseerd zijn. Deze interesses realiseert men gewoonlijk niet op een rechtlijnige manier en een te strikte planning is dikwijls contraproductief. Vandaar het belang van een context van scholè waarin voldoende ruimte is om iets uit te proberen dat een zijweg lijkt, om een gesprek te voeren dat niet strikt past in de studieplanning enzovoort.

Het gepraat over het einde van de universiteit is ook gevaarlijk omdat het zo rationeel lijkt (dit is dikwijls het geval met kortzichtigheid) en zo gemakkelijk indruk maakt op beleidsmensen die nu eenmaal menen dat zij de zaken niet op hun beloop mogen laten en dat alles van hun planning afhangt. De belangrijkste zaken zijn dikwijls de minst zichtbare en de minst beheersbare : maatschappelijke verhoudingen, ethische verhoudingen, overdracht van diepe interesses. Zij hangen (minstens gedeeltelijk) af van het stille functioneren van instellingen als de familie, de school, de justitie enzovoort, en van het ?sprekende? voorbeeld van mensen die gewoon doen wat ze menen te moeten doen. Het is dikwijls te laat dat men het belang van deze ?stille krachten? opmerkt. Het is zoveel eenvoudiger zich in allerlei plannenmakerij te verliezen, waarbij men dan nog de indruk krijgt dat men werkelijk de dingen in handen heeft. Intussen ondermijnt men dikwijls die zaken die meest fundamenteel zijn of vervangt men ze door nieuwigheden die slechts werken dankzij de vroegere attitudes en het verdoken voortleven van vroegere verbanden. Toen men de hoofdtuinier van Buckingham Palace vroeg hoe het toch kwam dat de grasperken er daar zo prachtig bijliggen, antwoordde hij : ?Het is heel eenvoudig : zaai gras en besproei het dan gedurende vijfhonderd jaar dagelijks met water.?

De gedachte van levenslang leren is geen nieuwe gedachte, ze is in feite zo oud als de straat. Ze is op volle kracht weer in het centrum van de belangstelling gekomen door de snelle evolutie niet alleen binnen bepaalde wetenschapsdomeinen en technieken, maar ook op het gebied van informatieverwerking en -doorstroming, media, economie enzovoort. De vraag is echter hoe men zich dat levenslang leren moet voorstellen ? Men krijgt de indruk dat de promotoren van dit idee vooral denken aan het verwerven van welbepaalde vaardigheden die ons moeten toelaten reeds verworven kennis, informatie of technieken soepel te vervangen door betere kennis, nieuwe informatie, veranderde technieken. Moet het echter niet gaan om iets breders of diepers : om het verwerven van bepaalde attitudes zoals wetenschappelijke nieuwsgierigheid, intellectuele soepelheid, brede interesse ook voor zaken die niet tot het eigen terrein behoren enzovoort ? Hoe gaat men die attitudes en interesses aankweken ? Hoe gaat men (jonge) mensen motiveren tenzij vanuit dergelijke attitudes en interesses ?

Waar wij naar moeten streven, is niet naar een snelle afbouw van de universiteit, maar naar een terugkeer of versterking van vormen van universitair samenleven en samenwerken die meer beantwoorden aan de bredere intellectuele en menselijke vorming die van oudsher als vanzelf tot levenslang leren leidt. Beschouwingen over de snelle evolutie van kennis en technologie en over de explosie van de informatie- en communicatietechnologie doen de bredere betekenis en het diepere belang van deze oude en tegelijk nieuwe instelling, de universiteit, gemakkelijk uit het oog verliezen. We moeten ons ten aanzien van zulke instellingen hoeden voor de sirenenzang van technologisch verblinde vernieuwers en hun slogans.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content