Lieden die van ver of nabij betrokken zijn bij de Europese Unie hebben de neiging de rol van hun werkgever als stimulans voor de kunsten in Brussel en elders schromelijk te overschatten. Zo beweert Jaume Duch, woordvoerder van het Europees Parlement: ‘Dans toutes les capitales des États, il y a une grande variété d’activités culturelles qui existent parce qu’il y a un corps diplomatique.’ De cursivering is van mij en drukt mijn verbijstering uit. Dit getuigt van het soort navelstaarderij en zelfoverschatting waar die overbetaalde ijdeltuiten octrooi op kunnen aanvragen. Cocktails, ja, en golf – dat zal hij bedoelen.
De Europese Unie is ongetwijfeld van onovertroffen belang geweest voor de economie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. En onloochenbaar is zij ook een levend monument van de diplomatie: al die Europese toppen, al die onderhandelingen, al die vertegenwoordigingen van staten, bedrijven, lobbygroepen enzovoort, dit alles in een voortdurende interactie tussen inmiddels zevenentwintig autonome staten – het is imposant, en onder het communisme had ik snikkend naar dat altaar willen kruipen.
Dit alles heeft met cultuur echter geen fluit te maken.
Zeker, de Europese Unie geeft subsidies aan cultuur. Al die subsidies samen bedragen één procent van het budget. De procedures om die subsidies te krijgen zijn waanzinnig ingewikkeld en byzantijns formalistisch; Kafka, die toch wel iets gewend was van de Habsburgers en zijn eigen verzekeringsmaatschappij, zou dit soort bureaucratie adembenemend hebben gevonden. Het lijkt erop dat die procedures alleen maar zijn bedacht om juristen werk te geven en om vooral geen subsidies toe te kennen. De eerste stap is namelijk altijd: met behulp van een sterke microscoop onderzoeken of de aanvrager geen vormfouten heeft gemaakt. Het belang van het project is tamelijk bijkomstig.
De culturele dynamiek in Brussel heeft niets te maken met de Europese Unie en alles met de aard van Brussel zelf – wat overigens niet verhindert dat ik me zeer wel bewust ben van de status die de stad geniet: hoofdstad van de Europese Unie, internationaal en kosmopolitisch centrum, tweede congresstad van de wereld.
En hoofdstad van België. Want de voorbije tien jaar is er een indrukwekkende kunstzinnige dynamiek tussen Nederlandstalige en Franstalige Belgen ontstaan, een dynamiek die à propos nog verder wordt gestimuleerd door het contact met arme buitenlanders van buiten Europa. Kunstenaars, organisatoren, schrijvers, dichters, potsenmakers: ze hebben elkaar ontdekt en gezamenlijk van alles op poten gezet: het KunstenfestivaldesArts, Passa Porta, de samenwerking tussen de Koninklijke Vlaamse Schouwburg en het Théâtre National, Brussel Bravo en ga zo maar door. De praktijk van de boventiteling in theaters, thans ook gangbaar in bijvoorbeeld Rijsel, is niet bij toeval ontwikkeld in Brussel.
Intussen winden cultuurmakers en organisatoren zich in gelijke mate op over de hemeltergend trage besluitvorming van onze in de politiek bedrijvige landgenoten, bijvoorbeeld inzake het cultureel verdrag tussen de twee gemeenschappen, waar ik als één volk achter sta, maar dat er nog altijd niet is.
Internationaal wijdverspreid is het beeld van Brussel als eurocratische necropolis. Het dwaze en hooghartige boring Brussels wordt overgenomen met de intellectuele gemakzucht waarmee mensen clichés plegen te omarmen. Wie het culturele leven in Brussel minacht, wordt waarlijk niet gedwarsboomd door enige kennis van zaken.
Buitenlandse kunstenaars die toevallig in Brussel belanden, raken vrijwel zonder uitzondering in een staat van creatieve opwinding. Een wereldberoemde schrijver als Eric-Emmanuel Schmitt heeft zich geheel vrijwillig in de regen gevestigd. Een en ander is ook niet verbazingwekkend. Weinig stimuleert kunstenaars meer dan het onzuivere, hybridische, vermengde, groezelige. De openheid en veeltaligheid van Brussel, de anarchie, de ongebondenheid, de afwezigheid van oekazes, modes, scholen, het is honing voor de scheppende geest.
Voor meertaligheid heeft Brussel niet gewacht op de Europese Unie, die is het al meer dan een eeuw lang aan het organiseren. Brussel is een van de laatste grote Europese steden waar meertaligheid nog officieel wordt erkend. Elders – in Praag, Vilnius, Czernowitz enzovoorts – is die op barbaarse wijze afgeschaft, zeg maar gesmoord in bloed. Juist omdat Brussel twee en meer talen en culturen herbergt, kunnen kunstenaars hier aarden. Misschien heeft de Europese Unie daar voor een klein percentage mee te maken, maar veel zal het niet zijn. Het unieke karakter van Brussel is vooral het gevolg van de geografische ligging, de historische ervaring van de Belgen met overheden en bezetters, met handelaars, diplomaten en mediterrane migranten, met zichzelf ook en de eigen vreedzame oplossing van de onderlinge tribale wrijvingen.
Brussel blijft intussen een geheime tip, niet alleen voor gastronomen maar ook voor kunstenaars. Ze belanden hier vaak vol aarzeling, zoal niet barstensvol vooroordelen – maar zodra ze in deze ingewikkelde stad onderduiken, omarmen ze alles wat ze tegen het lijf lopen, om te beginnen de moeilijkheden zelf, want scheppende mensen weten dat ze een steen nodig hebben voor een beeld, een reformatie voor een fuga, een lijdensweg voor een roman.
Dit alles zeg ik maar voor het geval iemand zo dom is te menen dat een door de Europese Unie bestuurd Brussel een goed idee zou zijn.
door Benno Barnard