Met kandidaat-EU-lidstaat Albanië gaat het van kwaad naar erger. Premier Sali Berisha laat op betogers schieten en beschuldigt de oppositie van ‘een poging tot staatsgreep’.
In zijn roman Door het land der Skipetaren zet Karl May alle clichés over het vroegere Illyrië in de Balkan op een rij: het is een ruw volkje dat in God noch gebod gelooft en zijn brood alleen met roof en oplichterij verdient. Huidig eerste minister van Shqipëria ofte Albanië, de conservatieve ‘Democraat’ Sali Berisha, is goed op weg om al die vooroordelen te bevestigen. Na een maand van straatprotesten tegen de corruptie in regeringskringen greep de ultraliberale hartchirurg terug naar zijn aloude methode: de harde hand. Hij liet zijn Republikeinse Wacht op 21 januari op betogers schieten, die zijn residentie met stenen bekogelden.
Vier doden en een snelrechtuitspraak tegen vier verantwoordelijken van de Wacht (30 dagen opsluiting) later, houdt hij het been stijf. Hij gelastte een speciale parlementscommissie met een onderzoek. Niet naar de uit de hand gelopen beteugeling van het protest. Wel om uit te maken wie verantwoordelijk is voor de socialistische ‘poging tot staatsgreep’, geleid door zijn rivaal Edi Rama, de burgemeester van de hoofdstad Tirana. De Raad van Europa en de Europese Unie stuurden inderhaast bemiddelingszendingen ter plaatse om Albanië weer op het rechte spoor te krijgen. De EU vraagt zich nu al af of de opheffing van de visumplicht voor de Schengenlanden niet overhaast is beslist.
De vlag van Albanië toont een tweekoppige adelaar. Het lijkt eerder een tweekoppige gier. De tweespalt draait minder om ideologie dan om controle over de zwarte economie. Wie aan de macht is, ex-communisten of ‘democraten’, doet weinig ter zake. Nu heeft Berisha een akkoord met de geheime dienst, de politie en de kleine afgescheurde socialistische partij van coalitiegenoot Ilir Meta. Links vindt steun bij het gerecht, de president en de Amerikanen. Maar de uitkomst is zwartgallig. Op het platteland is een derde van de beroepsbevolking werkloos. De emigratie naar Griekenland en Italië blijft groeien. Een kwart van de bevolking leeft onder de armoedegrens. Voedsel en energie zijn peperduur.
De directe aanleiding voor de onrust was een video waarin vicepremier Meta zich bereid toonde om smeergeld te aanvaarden voor toekenning van de bouw van een waterkrachtcentrale. Maar de wortels zitten veel dieper. Toen Berisha president was (1992-1997) liet hij oppositieleider Fatos Nano veroordelen, maar hij moest zelf aftreden toen de ponzi ineenstortte, een piramidespel waarin honderden miljarden spaargeld verdwenen. In juni 2009 zette hij de verkiezingsuitslag naar zijn hand, waarna de oppositie het parlement een half jaar boycotte. Na hongerstakingen beloofde hij een onderzoek, maar dat kwam er nooit. Nu zal de oppositie elke vrijdag stille betogingen houden in de grotere steden. Betaalde betogers, snuift Berisha. Of gemeenteraadsverkiezingen op 8 mei nu nog mogelijk zijn, is zeer de vraag. Berisha wil het uitzingen tot 2013.
Lukas De Vos