Over een paar maanden begint de sloop van de Rabottorens. Gehaat in heel Gent, behalve door de bewoners die hun blokken adoreren. ‘De kern van de zaak is: ze willen die mensen niet meer in het stadscentrum.’ Een verhaal over Johnny’s en Eddies, over hun hoogbouw en hoe hard het kan waaien in een stad.
www.simonallemeersch.wordpress.com
Bob Cools
Man vermist. Johnny woonde in de blokken van ’t Rabot in Gent. Een zelfverklaarde anarchist, maar ook iemand met een zware geschiedenis. Waar hij graag over opschepte, tegen iedereen die het wou horen. Opende bij voorkeur zijn post in gezelschap. Uit angst: veel vrolijke brieven kwamen er niet voort uit dat verleden. De laatste jaren beloofde zijn leven weer kleur. Hij poetste mee de torens proper. Waarna hij vaak een kop koffie dronk, samen met de kerel van Samenlevingsopbouw. Tijdens een van die rendez-vous, niet eens zo lang geleden, viel zijn oog op een krantentitel: ‘Lelijke Rabotblokken straks gesloopt’.
‘Lelijke’, vloekte hij. ‘Lelijke? Heb jij het nummer van die journalist? Ik maak hem kapot.’
De man van Samenlevingsopbouw gaf ‘m een paar cijfers. De foute, maar het bluste zijn woede. Johnny tikte het nummer in op zijn gsm en vroeg daarna enigszins vertwijfeld: ‘Euh, heb jij toevallig nog belkrediet?’
Twee maanden is Johnny vermist, nu.
De drie torens van de Rabotwijk staan in het centrum van Gent, horen al veertig jaar bij de skyline van de stad. Jaren her werden ze gebouwd als antwoord op de socialewoningnood. En, zo stond destijds in het planologisch concept, ook om Gent te beschermen tegen de noordwestenwind.
Binnenkort waait het weer wat harder in Gent. De eerste toren is al ontruimd en wordt begin volgend jaar afgebroken. De rest volgt later. Een begrafenis zonder bloemen of kransen, de blokken hebben nooit in de Gentse harten gezeten. Onlangs zei Jan Hoet: ‘We zullen niet anders kunnen dan in de hoogte bouwen. Maar dat moet mogelijk zijn op een esthetische manier: zeker niet zoals de Rabottorens.’ En toch.
Afgesproken in de blokken met Wannes Degelin van Samenlevingsopbouw Gent en theatermaker Simon Allemeersch. Drie jaar geleden kwam Simon hier voor het eerst. ‘De eerste mensen begonnen te vertrekken, overal kwamen lege plekken. Wat voor angst bij de blijvers zorgde.’ De fascinatie was gelegd, Simon bleef komen. In zijn hoofd rijpte het idee om een boek en documentaire over de blokken te maken. Hij stelde zich voor aan de bewoners als theatermaker, maar dat maakte weinig indruk. ‘Theater, wat is dat?’
De Rabotbewoners bekeken de vreemde man met zijn camera vol argwaan. Een oude vrouw vertelde Simon dat een gerucht de ronde deed in de blokken. Hij zou een soort spion van de socialehuisvestingsmaatschappij zijn: op basis van zijn beelden zouden ze beslissen wie in aanmerking kwam voor een nieuwe appartement en wie naar een home moest.
Beetje bij beetje won Simon het vertrouwen van de Rabottorenbewoners. Hij kreeg een atelier, installeerde een groene tl-lamp voor het raam. Als de groene lamp brandde, was hij vrij en mochten de bewoners binnenkomen – zoals bij de lichtekooien. Waarna de groene tl-lamp uitging en Simon hun levens en liefdes registreerde.
Johnny zat ook een paar keer voor zijn camera. Toen hij voor de honderdduizendste keer een straf verhaal uit zijn mouw schudde, vroeg Simon hem: ‘Johnny, wat is eigenlijk uw droom?’
Johnny schrok, werd even stil en antwoordde: ‘Ik wil een boot bouwen. Geef me materiaal en een waterpartij. En we vertrekken.’
Ook Simon weet niet waar Johnny is.
‘Er wonen in die Rabotblokken nog heel wat oude Belgen’, zegt Simon. ‘De meesten komen uit het Patershol. Toen ze begin jaren zeventig naar hier verhuisden, werden ze door hun buren uitgemaakt voor dikkenekken. De Rabottorens stonden toen symbool voor het moderne wonen: de appartementen waren redelijk groot, hadden een badkamer en een parlofoon. Ze waren bestemd voor gezinnen met een bescheiden inkomen. Niet iedereen raakte hier zomaar binnen: je moest eerst een bewijs van goed zedelijk gedrag kunnen voorleggen.’
Vandaag, amper veertig jaar later, staat de wereld op z’n kop. Het Patershol is de duurste wijk van Gent en de Rabottorens worden uitgespuwd. ‘De populatie van die blokken is totaal veranderd. Er wonen nu mensen voor wie die blokken eigenlijk niet bedoeld waren. Werklozen, veelal. Dat is ook de reden waarom ze die torens gaan slopen. Een socialewoningmaatschappij hoeft geen winst te maken, maar ze moet wel rendabel blijven. En de inkomens van die mensen zijn gewoon te laag. Vaak bewaart men dat soort gebouwen dan toch nog, als een soort getuigenis van hoe men toen over architectuur dacht. Maar voor de Rabottorens heeft niemand genade. Behalve de bewoners zelf, die er ongelooflijk trots op zijn. Dat intrigeerde mij.’
Het verhaal van de Rabottorens begint veel vroeger, ergens eind jaren twintig. De wereld zag er niet fraai uit: de steden deinden uit, overal was er woningnood, de straten en huizen stonken. In het Zwitserse La Sarraz kwamen de beste architecten van hun tijd samen, onder aanvoering van Le Corbusier. Ze noemden zichzelf CIAM en stelden een aantal idealen op: elke mens had recht op groen, op zon, op hygiëne. Wonen en werken moesten voortaan gescheiden zijn. Hoogbouw was daarbij het codewoord, de toekomst. Na de oorlog werden de idealen uit de CIAM-hoogmissen massaal in de praktijk gezet. Rotterdam werd heropgebouwd met het CIAM-handboek in de hand.
Maar al snel werd duidelijk dat hoogbouw niet het walhalla was. In 1972 stonden de CIAM-idealen op krukken, ze waren hun glans kwijt. Overal in Vlaanderen floepen er lelijke blokken tevoorschijn: bouwonderneming Amelinckx beleeft gloriedagen. ‘Dat gebrek aan geloof, aan zelfvertrouwen, zit heel duidelijk in die Rabottorens’, zegt Simon. ‘Er is welgeteld één gemeenschappelijke ruimte: een mortuarium, dat vandaag dienstdoet als refter voor de conciërges.’
‘Het gebouw is een groot doolhof’, voegt Wannes eraan toe. ‘Ooit deden we met de politie de test: vanuit een appartement deden we een noodoproep. Veertig minuten duurde het vooraleer de flikken van de entree tot aan de voordeur van het appartement waren.’
Wannes werkte hier negen jaar. Toen hij hier aankwam, haalden de blokken dagelijks de lokale krant. Een paar pyromanen verpestten de sfeer. Migranten, zo werd gefluisterd. ‘De schade viel mee, maar toch heerste er een angstpsychose bij de bewoners. Een aantal onder hen wou zelfs een militie oprichten die ’s nachts zou patrouilleren. Uiteindelijk werden de pyromanen door de politie gevat: het bleken twee Vlaamse huismoeders.
Wannes had, net als elke Gentenaar, al tientallen van dat soort verhalen gehoord over de blokken. Tot hij er begon te werken en heel andere verhalen beleefde. Zoals die ene keer dat hij met de bewoners een grootschalige barbecue organiseerde. Of toen hij een voetbalploeg vormde, met de hangjongeren die het portaal terroriseerden. Of naar de verhalen luisterde van een ex-boerin. Ze was de weduwe van een Koreaveteraan die met één arm uit de oorlog was teruggekomen. Met dat invaliditeitsinkomen kookte ze wekelijks voor hen die het moeilijk hadden in de blok. Elke woensdag stond hun eten klaar. Toen Wannes haar vroeg waarom ze dat deed, antwoordde ze: ‘Vroeger zorgde ik voor beesten, nu voor mensen.’ Hier, in de Rabotblokken, leerde hij hoe zelfredzaam mensen kunnen zijn.
Geen enkele van Wannes’ verhalen haalde de krant: in de Rabotblokken leerde hij ook hoe moeilijk het is om op te boksen tegen een reputatie. Eén met gevolgen: ze trok steeds zwakkeren naar de Rabottorens.
‘Ook de bewoners zijn zich daar bewust van’, zegt Simon. ‘Daarom zijn ze bijzonder gevoelig voor negatief nieuws. Onlangs kwam een bewoner klagen over zwerfvuil. “Kom,” zei ik, “we gaan dat filmen.” “Nee,” antwoordde hij, “dat gaan we niet doen. Dat soort dingen verwacht iedereen van ’t Rabot.”‘
We wandelen langs de blokken. Kruisen een paar bewoners. ‘Hebben jullie Johnny nog gezien?’ vraagt Wannes elke keer. Iedereen schudt het hoofd.
Een man met een handtas passeert. ‘Eddie’, zegt Simon. ‘Een hele trotse homo. Hij besteedt veel aandacht aan zijn uiterlijk en kleren. Een tijd geleden zag ik hem in een Azzurri-voetbalshirt. ITALIA stond er in koeien van letters op. Hij wist wel dat het een voetbaltrui was. “Maar”, vroeg hij, “weet jij eigenlijk van welk land dat hij is?” Aan zo iemand moeten we dus gaan uitleggen dat zijn woning afgebroken wordt omdat de inkomens van hem en zijn medebewoners te laag zijn. Hij is trouwens niet de enige die niet kan lezen of schrijven – er wonen nog Eddies in de blokken.’
Nooit, zegt Wannes, vergeet ik het moment dat ze zeiden dat het gedaan was. ‘Iedereen werd samengeroepen in een hogeschoolaula. De verslagenheid was enorm, maar toch was er weinig of geen protest.’
‘Daarvoor zijn ze te onmondig, ontbreekt het hen aan geletterdheid’, zegt Simon. ‘Er is ook geen enkele vereniging die hen als groep vertegenwoordigt. Veel bewoners snappen nog altijd niet waarom ze nu juist moeten vertrekken. Net naast de Rabottorens staat nu het nieuwe gerechtsgebouw. Volgens een paar bewoners heeft het daarmee te maken: de rechters zijn bang dat er op de Rabottorens sluipschutters zouden kunnen zitten. Anderen zeggen dat het te maken heeft met Unesco. Die zou van het centrum van Gent werelderfgoed willen maken, op voorwaarde dat de torens gesloopt worden.’
Terwijl we de blok der geruchten binnenstappen, zegt Simon: ‘Als je de krant openslaat, lees je alleen over dat fijne, sociale Gent van de middenklasse. Ik heb hier de voorbije drie jaar een ander Gent leren kennen, waar nooit over gepraat wordt. Ook niet door politici. Voor hen is het ook gemakkelijker om het over de Roma te hebben: dat zijn vijftien gezinnen, dat is beheersbaar. Dit niet.’
We nemen de lift, naar het dertiende.
Bob Cools maakt de deur open. Een oud-burgemeester van Antwerpen heeft op het eerste gezicht misschien niets in dit verhaal te zoeken. Hij woont op Linkeroever, in een Amelinckxblok. Kent de Rabottorens alleen maar van horen zeggen. Toch heeft hij heel veel met dit verhaal te maken: hij schreef zijn doctoraatsverhandeling over sociale huisvesting. En in 1972, het jaar dat de Rabottorens gebouwd werden, was hij de allereerste schepen van Ruimtelijke Ordening in Vlaanderen. Ik vraag hem waarom ze destijds dat soort blokken in het centrum neerpootten.
Cools herinnert zich nog heel goed alle heroïsche discussies van weleer. Met architecten als Renaat Braem, bijvoorbeeld, een man die de CIAM-idealen predikte. ‘Fantastische kerel, maar we waren het vaak oneens met elkaar. Steden als Antwerpen en Gent hebben historische kernen: die moet je vooral gaaf laten, vond ik. Braem daarentegen wou allemaal blokken in het centrum zetten. “Breek dat af”, zei hij over bepaalde oude stadswijken. “Dan zullen de mensen vrij zijn, verlost van al die parochiale structuren.” Volgens hem waren architecten er niet alleen om huizen te ontwerpen, ze moesten een nieuwe mens bouwen.’
Braem was een man met een missie, iemand die geloofde in de maakbaarheid van de samenleving. Maar veel vaker ging het bij die hoogbouwers om puur winstbejag. ‘Begin jaren zeventig bouwden ze de Antwerp Tower: die vreselijke toren vlak bij het Centraal Station. Een vloek, maar tegelijkertijd een zegen. Tegen iedereen konden we zeggen: “Zie je wel dat hoogbouw hier niet past?” Een prachtige stad als Brussel is werkelijk verknald door al die hoogbouw in het centrum. Daarom heb ik als schepen in Antwerpen een harmoniteitsregel ingevoerd: nieuwbouw moest overeenkomen met wat er stond. Dat maakte hoogbouw in de binnenstad onmogelijk.’
Er is trouwens iets vreemds aan de hand met hoogbouw, zegt Cools. ‘Sociale hoogbouw wordt niet of amper nog gebouwd. En over wat er staat, spreekt iedereen schande. Maar als een particulier een hoogbouw neerzet, wordt hoogbouw plots fantastisch.’
Het neoliberalisme van de hoogbouw: hoe meer verdiepingen, hoe meer geld. Tel uit de winst, met het oog op de hemel.
De laatste jaren wordt er weer veel hoogbouw neergepoot, aan de rand van Gent, Leuven of zijn eigen Antwerpen. ‘Ik heb daar mijn vragen bij’, zegt Cools. ‘Als Antoon Van Dyck vandaag opnieuw de rede van Antwerpen zou willen schilderen, dan moet hij eerst die stomme woontorens tekenen die daar nu staan. Zelfs een kleuter verzint betere blokkendozen. Of neem het MAS of het Park Spoor Noord: van ’s morgens tot ’s avonds opgehemeld, terecht trouwens. Maar dan zetten ze daar weer van die banale hoogbouw neer. Ik zou dat nooit gedaan hebben.’
Niet dat Cools per definitie tegen hoogbouw is. ‘Op voorwaarde dat hij op de juiste plaats ingeplant wordt. De blokken van Renaat Braem op het Kiel vind ik een voorbeeld van geslaagde so-ciale hoogbouw. Dat zijn monumenten, waar mensen nog altijd graag wonen. Hoewel, je kunt de mooiste hoogbouw ter wereld neerzetten, maar daarom zijn mensen er nog niet gelukkig. Lang geleden hebben we een enquête gehouden. We vroegen aan mensen waar ergens in de blok ze wilden wonen: bovenaan of onderaan. Bleek dat oude mensen vooral zo laag mogelijk wilden wonen, omdat ze de grond wilden zien. Jongeren daarentegen gingen voor de hoogte, voor het uitzicht. In de socialewoningbouw kun je natuurlijk niet kiezen.’
En daar, zegt Cools, loopt het zo vaak fout. Mensen wier levensstijl niet bij elkaar past, worden bij elkaar gezet. ‘In Engeland zijn ze daar veel consequenter in geweest: mensen met jonge kinderen kunnen niet bovenaan in een blok gaan wonen, zodat die kinderen niet te veel de lift kunnen terroriseren. Zo moeten ze dat hier ook doen, er moet een patroon gevonden worden om vijandelijkheden te voorkomen.’
Ook Antwerpen heeft trouwens zijn eigen Rabotblokken, alleen heten ze daar Chicagoblokken. Cools liet er destijds een kijkverdieping maken, toegankelijk voor iedereen. ‘Ik denk niet dat veel mensen dat weten. Behalve Patrick Janssens, die er zijn gazet voorgesteld heeft. En terecht, je hebt daar een fantastisch uitzicht op Antwerpen. Ik deed dat vooral om die blokken een betere naam te geven. Wat mensen vertellen over een blok, dat is veel belangrijker dan wat er echt is. Het imago brengt hoogbouw heel vaak in een negatieve spiraal.’
De deuren van de lift in de Rabottoren gaan open, we zijn intussen op de dertiende verdieping. Ik kijk met Simon en Wannes naar de lichtjes van Gent, naar het leven dat onder ons ligt. Elke dag prentkaartromantiek: het dekt wellicht veel toe voor de Rabottorenbewoners. ‘Daarom willen heel veel mensen hier niet weg’, zegt Wannes. ‘Ze hebben niet alleen het mooiste uitzicht, maar zitten ook midden in de stad. ’t Rabot is een van de armste wijken van Vlaanderen. Je moet eens kijken naar de arbeidershuizen. Die zijn vaak honderdvijftig jaar oud. De omstandigheden waarin de mensen leven zijn erbarmelijk. Velen hebben amper sanitair, laat staan een badkamer. Niemand die daar verontwaardigd over is. Maar deze blokken, waar dat allemaal wel is, moeten weg.’
De sloop van de Rabotblokken zal Wannes en Simon niet onberoerd laten, straks. ‘Wat ik vooral erg vind, is dat jarenlange sociale verbanden heel bewust uit elkaar gerukt worden’, zegt Simon. ‘Die mensen die hier wonen, horen ook niet meer in het stadscentrum: dat is de kern van de zaak. Ze verhuizen naar laagbouw, ergens aan de rand van de stad en mogen niet meer bij elkaar wonen. De sociale mix is nu heilig. Socialewoningbouw mag vooral niet meer opvallen. Hoogbouw is al helemaal uit den boze. Maar wat voor statement zou het niet zijn om vandaag nog eens ongelooflijk te investeren in sociale hoogbouw. Niet in een gebouw dat al na veertig jaar afgebroken moet worden maar in een monument, zoals Braem ze destijds maakte.’
Terug op aarde. Wannes vraagt vandaag aan een passant of zij weet waar Johnny uithangt. Voor de zoveelste keer. Zij: ‘Weet je dat niet, Wannes? Hij zit weer in de gevangenis, heeft blijkbaar wat gestolen.’
Wannes wordt plots bleek, excuseert zich. ‘Ik moet naar de gevangenis, nu.’
Ik denk aan de droom van Johnny, die hij vertelde toen de groene tl-lamp uitging. ‘Ik wil een boot bouwen. Geef me materiaal en een waterpartij. En we vertrekken.’ De noordwestenwind kan soms verdomd hard waaien in Gent, ook met hoogbouw.
DOOR STIJN TORMANS
‘Over sociale hoogbouw spreekt vandaag iedereen schande. Maar als een particulier hoogbouw zet, dan is dat plots geweldig.’