De rellen van maandag in Kinshasa deden het ergste vrezen. Van Mobutu valt niets anders dan de chaos meer te verwachten.
Het lijkt wel alsof er in Afrika in een eeuw tijd niets is veranderd. 99 jaar geleden voltrok zich het zogeheten Fashoda-incident, toen in 1898 Britse en Franse koloniale troepen kwansuis op elkaar botsten in het huidige Sudan. De Britten kwamen uit het noorden langs de Nijl afgezakt, de Fransen rukten uit het westen doorheen het Evenaarswoud op. Na enig armworstelen kon Lord Kitchener de Fransen ertoe dwingen om hun vlag toch maar op te plooien en weer in de richting van de Atlantische Oceaan te marcheren. Sindsdien bleef West-Afrika Brits territorium, van Alexandrië tot de Kaap.
De francité kon pas een tiental jaar geleden weer een eind oostwaarts oprukken, toen Parijs de laatste belangrijke sponsor werd van het Hutu-regime in Rwanda. Frankrijk bleef dat tot en met de genocide die zich in 1994 in dat land afspeelde, met een militaire interventie, Opération Turquoise, als orgelpunt. Helaas voor wie dat belangrijk vindt : het door Tutsi’s gedomineerde nieuwe bewind in Kigali bestaat nu in belangrijke mate uit de leiders van een maquis dat in Uganda is gevormd en dus grotendeels Engelstalig is.
En het valt op dat Laurent-Désiré Kabila, de leider van de rebellenalliantie AFDL, die gaandeweg heel de oostelijke helft van Zaïre heeft veroverd, ook een aardig mondje Engels spreekt. Het is een taal die hij niet heeft geleerd op de Belgische koloniale school, maar in ballingschap in voormalig Brits-Afrika. Het is dus slecht nieuws voor de francophonie dat de taalgrens in westelijke richting opschuift, ten detrimente van het Frans. Het blijft natuurlijk een bedenkelijke, want neokoloniale manier van redeneren, omdat ze tegen Afrika aankijkt als tegen een continent dat kennelijk in invloedszones moet worden opgedeeld, Franstalige tegenover Angelsaksische, maar het gebeurt wél. Daarom betreurt François Léotard, voorzitter van de Franse meerderheidspartij UDF, het al dat ?de Franse aanwezigheid? in Afrika ernstig is geschaad door de opmars van de AFDL.
MOBUTU VERLOOR ZIJN PORTEMONNEE
Zo is er ook de opmerkelijk massale aanwezigheid van Amerikaanse troepen in West-Afrika, met enkele honderden soldaten op de luchthaven van de Congolese hoofdstad Brazzaville en ruim duizend marines, uitgerust met aanvalshelikopters en AV-8-gevechtsvliegtuigen, op een oorlogsschip voor de Congolese kust. Dat lijkt allemaal een beetje veel om de hooguit enkele honderden Amerikanen in Zaïre (welgeteld 57 vorige week in de hoofdstad Kinshasa) te evacueren mocht het daar mislopen, zoals hun officiële missie luidt.
Frankrijk, dat zich in zijn neokoloniale ambities geplaagd weet door geldgebrek, zou daar anders over denken. Vanuit Frans perspectief lijkt het er veeleer op dat de Amerikanen, die Kabila gunstig genegen zouden zijn, van plan zijn de ondergang te bespoedigen van president Mobutu Sese Seko, lange tijd Parijs’ beschermeling, desnoods door zelf in te grijpen. Bovendien zou de Amerikaanse aanwezigheid de Fransen die ook heel wat vuurkracht in de buurt hebben een interventie ten gunste van Mobutu ontraden.
Toch delen Frankrijk en de Verenigde Staten meer diplomatieke belangen dan wat ze elk apart in Zaïre te verdedigen zouden hebben, zodat een regelrecht conflict tussen beide weinig plausibel lijkt. Geostrategische overwegingen spelen niettemin hoe dan ook een rol, en niet alleen psychologisch. Met de inname van Kivu, grote delen van Shaba en Mbuji-Mayi in Oost-Kasaï, controleert de AFDL het belangrijkste deel van Zaïre’s bodemrijkdommen. Daardoor verloor Mobutu niet alleen een groot deel van zijn inkomstenbronnen, nu al zijn Amerikanen, Canadezen en Zuid-Afrikanen talrijk aanwezig in ?bevrijd? gebied in de hoop van Kabila mijnconcessies toegewezen te krijgen.
Zeker is wel dat Washington en Parijs er een andere analyse van de situatie op na houden. Waar Frankrijk al snel in termen van machtsblokken en invloeden denkt, laten de Verenigde Staten zich liever leiden door een pragmatiek waarin maar één ding telt : dat Afrika hen zo weinig mogelijk last bezorgt. Voor hen is het bijgevolg de stabiliteit die telt, waarvoor zij eerder al zo hecht mogelijke banden hebben gesmeed met stabiele regimes als die in Ethiopië, Uganda en Zuid-Afrika.
De eerste twee landen grenzen bovendien aan Sudan, een land dat door de Amerikanen in quarantaine is geplaatst, omwille van zijn vermeende steun aan het internationale terrorisme. Omwille van de factor-Sudan heeft ook Rwanda een streepje voor : het is welkom in de club als onderdeel van het cordon sanitaire rond Sudan en bovendien leunt het bewind in Kigali nauw aan bij het Ugandese. Het is een waarmerk van betrouwbaarheid. Dat maakt ook Kabila interessant voor de VS, aangezien zijn rebellie ondenkbaar zou zijn geweest zonder Rwandese en Ugandese steun.
ALS HET MAAR RUSTIG BLIJFT
Grootse plannen heeft Washington evenwel niet met Afrika ; dat is in alle geval nog niet gebleken. Het continent geniet zeker geen grote diplomatieke prioriteit. Als het Amerikaanse geweten maar niet te veel wordt geplaagd door beelden van CNN met menselijke miserie. De tragiek van de Rwandese Hutu-vluchtelingen rond Kisangani komt Washington dan ook zeer ongelegen. Mede daarom koesteren de Amerikanen toch nog enige achterdocht tegenover Kabila, van wie ze ook niet zeker zijn of hij wel al zijn communistische sympathieën uit de jaren zestig vaarwel heeft gezegd en of hij zich niet dreigt te ontpoppen tot een nieuwe despoot, een Mobutu-bis, eens hij erin zou slagen om heel Zaïre onder controle te krijgen.
Wat de VS verwachten van de bevriende regimes in subsaharaans Oost-Afrika, is dat ze streven naar good governance, een behoorlijk bestuur, economisch georiënteerd op de vrije markt, gericht op een duurzame ontwikkeling (waar, versta, niet te veel ontwikkelingshulp naartoe moet), zonder al te voyante corruptie, als het even kan ook met een minimum aan democratie. Zij moeten in de plaats komen van de traditionele predatorische dictaturen, die dienden als neokoloniale zaakwaarnemers en waarvan die van Mobutu een schoolvoorbeeld was. Want despoten, zo bewijst ook Zaïre, lokken alleen rebellieën en dus instabiliteit uit.
In dat machtsspel tracht ook België zich een positie te verwerven. In eerste instantie vindt Brussel dat het, nu de situatie in Kinshasa aan het schuiven is, erbij moet zijn. Daarom had het snelle uitsturen van para’s naar Congo eind vorige maand alles te maken met de overweging om zichtbaar in de regio present te zijn en om, mocht dat nodig zijn, in gevaar verkerende landgenoten daar te gaan evacueren. De Belgische militaire aanwezigheid in Brazzaville is dan ook een geruststelling voor de Belgen in Kinshasa. Het uitsturen van enige manschappen naar het Zambiaanse Ndola moet dan weer de Belgen uit het niet zover verwijderde Lubumbashi het signaal geven dat zij, eens de toestand onhoudbaar zou worden, weten waar ze door onze jongens zullen worden opgewacht.
Tussen Belgen, Amerikanen en Fransen werd ondertussen weliswaar enige elementaire coördinatie uitgewerkt kwestie van niet op elkaar te schieten bij een ingrijpen op Zaïrees grondgebied. Maar als het erop aankomt, zullen de diverse troepenmachten autonoom opereren, elk voor zich, elk met hun eigen agenda. Dat de Amerikaanse luchtmacht ondertussen ook enig Belgisch militair gerief naar Brazzaville heeft overgevlogen, betekent in dit verband niets. Het is een routineklus waarvoor België trouwens een factuur bezorgd krijgt.
Wat de buitenlandse troepen in Brazzaville in alle geval willen doen, is Mobutu voor wanhoopsdaden behoeden, zoals het organiseren van een agressie tegen buitenlanders, met het doel om, naar analogie met wat in 1978 in Kolwezi gebeurde, een interventie vanuit Congo provoceren. Zo’n actie zou de interne Zaïrese situatie zeker een tijdlang bevriezen en dus ook Kabila’s opmars vertragen.
Zoiets zou Mobutu alleen maar ten goede kunnen komen ; verder heeft hij tenslotte hoe dan ook niets meer te verliezen. In die logica circuleert al een maand lang ook een hardnekkige hypothese die wil dat de harde kern van het Mobutu-regime zich tot de tanden heeft bewapend er zouden daarvoor 56 containers met wapentuig zijn aangevoerd om, enigszins naar Rwandees model, alle echte en vermeende medestanders van Kabila fysiek te liquideren. De zwarte lijsten zijn opgesteld.
OUDE POLITIEKE CULTUUR
Maar elke hypothese is evenveel waard als de volgende. De meeste hebben evenwel gemeen dat ze gewelddadig zijn en weinig te maken hebben met democratische politiek. Dat hypothekeert een politieke oplossing voor de Zaïrese kwestie in hoge mate. Cruciaal daarin is of Kabila in Kinshasa een aanvaardbare politieke gesprekspartner kan vinden. Want zo’n onderhandelingspartner accepteren zou voor hem neerkomen op het aanvaarden van het principe van de machtsdeling. En het ziet er niet naar uit dat Kabila zijn onbetwiste militaire terreinvoordeel van nu zonder slag of stoot uit handen zal geven.
Betekenisvol daarvoor is dat Kabila vorige week weigerde om scheep te gaan met de nieuwe Zaïrese premier, de nog altijd populaire, traditionele oppositieleider Etienne Tshisekedi. Die reserveerde in zijn nieuwe kabinet nochtans zes belangrijke ministerportefeuilles voor de AFDL. Kabila wees dat aanbod meteen van de hand. De rebellen willen het regime-Mobutu geheel en al zien verdwijnen, zodat ze naar eigen zeggen onmogelijk kunnen toetreden tot een regering die niet terstond afrekent met de despoot, maar integendeel diens presidentschap intact laat.
Nochtans creëerde Tshisekedi als premier meteen een groot constitutioneel probleem voor politiek Kinshasa, voor zover de krabbenmand van partijen, partijtjes en dissidenties daarvan nog enige relevantie zou hebben. Bij zijn aanstelling als premier besliste hij meteen tot de afschaffing van het overgangsparlement (waarin Mobutu-aanhangers in de meerderheid zijn) en van de overgangsgrondwet. Hij greep terug naar de Nationale Conferentie, een oppositieparlement dat hem in 1992 zijn eerste investituur had bezorgd. Tshisekedi beschouwde zich sindsdien trouwens altijd als de legitieme eerste-minister van Zaïre.
Tshisekedi’s stunt werd hem niet in dank afgenomen door de leden van dat overgangsparlement, zowel mobutisten als anderen al was het maar omdat de ontbinding van de assemblee ook een einde stelt aan de niet kinderachtige traktementen van de parlementsleden. Ook Tshisekedi’s eigen, al evenzeer versplinterde achterban, raakte verdeeld. Maar de nieuwe premier waagde er een gok mee : door zijn legitimiteit te vestigen in de Nationale Conferentie en de (weliswaar nooit afgekondigde) grondwet daarvan, wou hij zich openlijk distantiëren van de door Mobutu gemanipuleerde instellingen en zodoende publiek afstand nemen van de president zelf.
Zodoende deed Tshisekedi ook een appel aan de zogeheten société civile, die immers de belangrijkste component van de Nationale Conferentie vormde. Ze bestaat uit een amalgaan van de ?levende krachten? in de Zaïrese samenleving, basisgroepen, corporaties en niet-gouvernementele organisaties allerlei, die aanstuurt op een grondige democratisering. Zij beschouwt zichzelf als de enige authentieke vertegenwoordiger van de Zaïrese volkswil. Met zijn ?constitutionele staatsgreep? (dixit zijn tegenstanders) wou Tshisekedi zich aan het hoofd van deze société civile plaatsen. Daarmee hoopte hij bij die volkswil een democratische legitimiteit te verwerven, als tegengewicht voor Kabila, die alleen de legitimiteit van het militaire overwicht bezit. Voor hen beiden is Mobutu hoe dan ook uitgeteld ; die kan alleen nog de chaos organiseren.
Marc Reynebeau
Tshisekedi-aanhangers in Kinshasa : een democratische legitimiteit.