De strijd voor een vrij internet

GSM-beeld van doodgeschoten betoogster in Teheran, juni 2009. © REUTERS

De politieke macht van de sociale media is niet gering: Twitter en Facebook lijken grote mobiliserende krachten te hebben. Maar wie er op korte termijn grote dingen van verwacht, in de sfeer van wereldwijde vrijheid van meningsuiting en democratisering, zal zeer waarschijnlijk teleurgesteld worden. Dat betoogt Clay Shirky, docent nieuwe media aan New York University en auteur van Cognitive Surplus: Creativity and Generosity in a Connected Age.

In januari 2010 schetste de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Hillary Clinton, hoe de VS het vrije gebruik van internet in andere landen dachten te steunen. Ze had het daarbij over verschillende soorten van vrijheid, inclusief de vrijheid toegang te hebben tot informatie (zoals de mogelijkheid om Wikipedia en Google te gebruiken in Iran), de vrijheid van gewone burgers om hun eigen publieke media te maken (zoals het recht van Myanmarese activisten om te bloggen), en de vrijheid van burgers om met elkaar te praten (zoals de mogelijkheid voor het Chinese publiek om te chatten zonder dat de staat over hun schouder meekijkt).

Het opmerkelijkste was zonder twijfel haar aankondiging dat de VS de ontwikkeling gingen financieren van instrumenten om opnieuw toegang tot internet te krijgen in landen waar het net aan beperkingen onderworpen is. Deze ‘instrumentele’ benadering van een vrij internet wil in de eerste plaats voorkomen dat staten externe websites, zoals Google, YouTube, of die van The New York Times, censureren. Pas in tweede instantie gaat de aandacht er hier naar uit dat burgers zich publiekelijk kunnen uitspreken, en het minst van al naar privé- of sociale toepassingen van digitale media. Volgens deze visie kan en moet Washington snel en gericht reageren op censuur door autoritaire regimes.

Die instrumentele visie is politiek aantrekkelijk, op actie gericht, en vrijwel zeker fout. Ze overschat namelijk de waarde van uitgezonden media, en onderschat de waarde van media die de burgers de mogelijkheid bieden privé met elkaar te praten. Ze overschat de waarde van toegang tot informatie, in het bijzonder informatie die uit het Westen komt, en onderschat de waarde van instrumenten voor lokale coördinatie. En ze overschat het belang van computers, terwijl ze het belang van eenvoudiger apparaten, zoals mobiele telefoons, onderschat.

Ondanks de fundamentele waarheid dat communicatieve vrijheid goed is voor de politieke vrijheid, is het instrumentaliseren van internet voor staatspolitieke doelen problematisch. Het is voor buitenstaanders moeilijk om de lokale omstandigheden van dissidentie te doorgronden. Steun van buitenaf loopt het risico ook vreedzame oppositievoerders op te zadelen met het imago dat ze door vreemde elementen worden gestuurd. De eisen van een regering voor vrij internet elders kunnen variëren van land tot land, afhankelijk van het belang van de onderlinge betrekkingen, wat leidt tot cynisme over haar motieven.

Het is vruchtbaarder om sociale media te beschouwen als instrumenten die op langere termijn het maatschappelijk middenveld en de openbaarheid kunnen versterken. Anders dan de instrumentele opvatting van een vrij internet zouden we deze de ‘holistische’ opvatting kunnen noemen. Volgens deze opvatting komen positieve veranderingen in het leven van een land, ook een regimewisseling richting democratie, er ná, veeleer dan vóór, dat er zich een stevige publieke sfeer heeft ontwikkeld. Dat wil niet zeggen dat volksbewegingen niet met succes deze media kunnen gebruiken om hun regeringen discipline bij te brengen of ze zelfs weg te jagen, maar wel dat Amerikaanse pogingen om een en ander te sturen of te versnellen waarschijnlijk meer kwaad dan goed doen. Zo beschouwd is vrijheid op internet een zaak van lange adem, die moet worden beschouwd en ondersteund niet als een apart agendapunt, maar als een belangrijke bijdrage aan de fundamentelere politieke vrijheden.

Een zich langzaam ontwikkelende publieke sfeer, waar de publieke opinie steunt op zowel de media als gesprekken, is de kern van de ‘holistische’ kijk op een vrij internet. In tegenstelling tot de zelfverheerlijkende mening dat het Westen de broncode van de democratie bezit – en dat als die nu maar vrijgegeven werd, de resterende autocratische regimes in elkaar zouden storten – gaat de ‘holistische’ benadering ervan uit dat er weinig politieke verandering plaatsvindt zonder dat er ideeën en meningen in de publieke sfeer worden verbreid en er ingang vinden. Toegang tot informatie is veel minder belangrijk, politiek gesproken, dan toegang tot gesprekken. Bovendien is de kans groter dat je een publieke sfeer krijgt in een samenleving doordat de mensen ontevreden zijn over de economie of over het gewone alledaagse bestuur dan doordat ze abstracte politieke idealen omhelzen.

Het conservatieve dilemma

Een actieve publieke opinie schept een gedeeld bewustzijn onder de burgers. En dat gedeelde bewustzijn – dat steeds duidelijker te onderscheiden is in alle moderne staten – leidt tot iets dat weleens ‘het dilemma van de dictator’ wordt genoemd, maar dat beter, met een term van de mediatheoreticus Briggs, ‘het conservatieve dilemma’ zou kunnen heten, zo genoemd omdat het niet alleen voor autocraten geldt, maar ook voor democratische regeringen, religieuze leiders en bedrijven

Dat dilemma ontstaat doordat nieuwe media de openbare toegang tot meningsuiting of vergadering vergroten. Met de verspreiding van dergelijke media, of het nu fotokopieerapparaten of webbrowsers zijn, ziet een staat die eraan gewend was een monopolie op openbare meningsuiting te bezitten zichzelf ter verantwoording geroepen voor tegenstrijdigheden tussen zijn visie op gebeurtenissen en die van zijn burgers. De twee reacties op het conservatieve dilemma zijn censuur en propaganda. Maar geen van beide is een even effectief beheersingsmiddel als de gedwongen stilte van de burgers. De staat zal indien nodig critici censureren of propaganda produceren, maar daarbij lopen de kosten hoger op dan als er om te beginnen gewoon geen critici waren om de mond te snoeren of van antwoord te dienen. Maar als een regering de toegang tot internet afsluit of mobieltjes verbiedt, loopt ze het risico dat burgers die anders voor het regime zouden zijn, radicaliseren of dat de economie schade lijdt.

Nu zijn er, grofweg, twee argumenten tegen het idee dat het conservatieve dilemma, zoals dat door de sociale media wordt opgeworpen, een verschil in het beleid van naties zal maken. Het eerste is dat die media zelf ineffectief zijn wanneer ze gebruikt worden om een geheel te maken van kleine publieke blijken van politieke steun van voor de rest niet-geëngageerde individuen (wat soms ‘ slacktivism‘ wordt genoemd – ‘relaxtivisme’). Het tweede is dat ze de democratisering evenzeer schaden als baten, omdat repressieve regeringen er steeds beter in worden deze instrumenten te gebruiken om afwijkende meningen te onderdrukken.

Het verwijt van ‘relaxtivisme’ is terecht, maar is niet van wezenlijk belang voor de kwestie van de macht van de sociale media. Dat nauwelijks geëngageerde actoren zich niet al muisklikkend een weg naar een betere wereld kunnen banen, betekent nog niet dat de wél geëngageerden de sociale media niet effectief zouden kunnen gebruiken. Een repressief gebruik van sociale media is veel ernstiger, omdat autoritaire staten er inderdaad steeds beter in worden om zulke media te controleren en naar hun hand te zetten. Maar dat kunnen ze niet doen zonder dat het ze iets kost. Zelfs staten die bereid zijn hun communicatienetten te sluiten om zo hun burgers de mogelijkheid te ontnemen om met elkaar te communiceren tijdens protesten, zoals in Iran of Thailand gebeurt, lopen het risico het leven van voor het overige onpolitieke burgers te ontwrichten. Zodoende kan de waarde op lange termijn van gedemocratiseerde communicatie zich hierin vertalen dat regeringen gedwongen worden om meer open te staan voor wat hun burgers vinden en willen (zoals is gebeurd met de verspreiding van de boekdrukkunst).

De Amerikaanse regering zou moeten werken aan voorwaarden die het vrije gebruik van het internet verhogen, als een manier om overal een publieke sfeer te creëren of te versterken. En ze zou moeten inzien dat hier alleen een langzame vooruitgang mogelijk is. Alleen door over te schakelen van een instrumentele naar een ‘holistische’ benadering van het effect van sociale media op de publieke sfeer zullen de Verenigde Staten kunnen profiteren van de voordelen op lange termijn die deze media beloven – ook al zou dat kunnen betekenen dat ze moeten accepteren dat deze media niet heel goed geschikt zijn voor het bevorderen van de kortetermijndoelstellingen van de regering.

Clay Shirky / Vertaald en bewerkt door Herman Jacobs

Het is vruchtbaarder om sociale media te beschouwen als instrumenten die op langere termijn het maatschappelijk middenveld en de openbaarheid kunnen versterken.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content