Twee maanden voor het EK en bijna een jaar na de stunt van Frederik Deburghgraeve in Atlanta : een balans van technisch directeur van de Vlaamse zwemliga Ronald Gaastra.

De 37-jarige Ronald Gaastra was gedurende een paar jaar competitiezwemmer bij het Nederlandse Dommelbaas in Vucht. Toen al, hij was nog niet eens twintig jaar, voelde Gaastra de kriebel om professioneel zwemtrainer te worden. In het SCIOS in Sittard volgde hij een drie jaar durende opleiding voor sportleiders, specialisatie zwemmen. Stages in Den Bosch bij de club van wereldkampioene Anne-Marie Verstappen en vooral een hoofdtrainerschap in Maastricht brachten Gaastra in contact met de Belgische zwemwereld.

RONALD GAASTRA : We trokken vaak met onze club naar Belgische wedstrijden. Gilly Vandermeulen van de Schotense zwemclub en ook lid van de beheerraad van de Vlaamse Zwemliga vond dat er in Vlaanderen nood was aan een onafhankelijke, niet aan een club verbonden trainer. We zijn vrij snel tot een overeenkomst gekomen. Van april tot juli 1989 heb ik parttime gewerkt, daarna kreeg ik een voltijds contract.

In de beginfase heb ik natuurlijk moeten afrekenen met vooroordelen. Moest een Nederlander hier weer komen vertellen hoe het moest. Maar het grootste obstakel was eigenlijk dat ik een voltijdse job kreeg aangeboden als technisch directeur. Er was een vacature geweest voor Vlaamse trainers, maar die betrof een halftijdse baan. Die mensen wilden hun trainerschap bij de eigen club niet opgeven en hadden het lastig met mijn onverwachte aanstelling op fulltime basis.

Je kwam uit een land met een stevige zwemtraditie. Wat trof je aan in Vlaanderen ?

GAASTRA : De Nederlandse zwembond is prima gestructureerd. Het bondsbureau heeft zo’n veertig mensen in voltijdse dienst. Als je dan in België komt, tref je een KBZB (Belgische zwembond) aan die in feite alleen op papier bestaat. Ik moest me aanpassen aan een situatie met twee liga’s die apart leven, maar ben er meteen van uitgegaan dat ik in dienst was bij de Vlaamse zwemliga en heb me van de rest niets aangetrokken.

Toen ik hier belandde, was er wel wat talent, maar vooral aan de Waalse kant. Er waren nog de Arnoulds, Cam en Lempereur die toen net stopte. Wij hadden de jonge Becue en Maene. Ik herinner me wel mijn eerste Belgische kampioenschappen in Molenbeek waar ik enorm schrok van het povere niveau, zeker in de breedte en in vergelijking met Nederland. Daar moest je om deel te mogen nemen aan de 100 meter crawl onder de 54 seconden zwemmen, hier zat je daar mee in de finale. Dat kon ik nauwelijks geloven.

Ik zat ook met de erfenis dat er op structureel vlak een jaar lang niets gebeurd was om de zwemmers beter te begeleiden. Er waren wel een paar mensen parttime aanwezig, maar die zaten ook bij hun club en hadden schrik om hun zwemmers te verliezen. Ik denk dat er in het seizoen voor ik kwam, in 1988 dus, nauwelijks wedstrijden waren, dat er zo goed als niets georganiseerd werd voor de zwemmers. En dat was dus het eerste wat ik wou veranderen. Ik ben in de zomer van 1989 begonnen met een drieweekse stage in Zwitserland en dat was nieuw.

Binnenkort kan je met minstens tien zwemmers naar het EK. Vanwaar de jaar na jaar uitdeinende kern ?

GAASTRA : We krijgen steeds meer geld ter beschikking waardoor we steeds meer kunnen organiseren. Bloso en BOIC worden guller. Voor het Bloso werd topsport een paar jaar geleden belangrijker dan sport voor allen. Het topsportbudget gaf ons ruimte voor meer activiteiten. Clubs vinden het tof om zwemmers mee te sturen op trainingskampen naar Amerika, Frankrijk, Spanje of Zwitserland. De zwemmers zelf gaan harder trainen om geselecteerd te worden voor die stages of voor internationale wedstrijden. Zo gaat een steen aan het rollen en krijg je een niveauverbetering.

Na Atlanta is er natuurlijk ook sprake van een Deburghgraeve-effect. We hebben een flinke stijging van het aantal leden. Dat is fijn, maar wat ik belangrijker vind, is dat er een betere doorstroming komt van de zwemscholen naar het competitiezwemmen. We werken ook aan een verdere sensibilisering bij de clubs. In de meeste clubs vindt men het nu normaal dat er twee keer per dag getraind wordt. Vroeger was dat niet vanzelfsprekend. We krijgen een betere medewerking van de gemeenten, van de zwembaddirecties. Alleen zou ik nog meer begrip willen vragen voor de mensen die baantjes willen trekken. De zwembadbeheerders proberen mensen naar hun bad te lokken met golfslagbaden, glijbanen enzoverder. Prima. Alleen, geef die wedstrijdzwemmer wel zijn ruimte.

Welke accenten kan je leggen als technisch directeur ? Hoe maak je ook gebruik van het succes van Atlanta ?

GAASTRA : Het belangrijkste is natuurlijk dat mensen zien dat onze manier van werken succes heeft. Een goed voorbeeld doet goed volgen. Als ik zeg dat jongens van zestien jaar veertien tot zestien uur per week moeten trainen, en ze zien dat dat tot resultaten leidt, dan gaan ze dat ook doen. Als ik dan specifieker praat over de manier waarop ik met Fred werk, dan gaan de mensen dat ook weer overnemen. Het is echt de steen in de vijver die steeds bredere cirkels maakt. De competitie tussen de trainers onderling speelt ook, merk ik. De ene zegt dat hij zoveel zwemmers in de selectie wil, de andere wil dat ook. En die onderlinge prestatiedruk zorgt er voor dat het niveau naar omhoog gaat.

Ik vind dat het globale trainingspakket dat we nu kunnen aanbieden aan onze beloftevolle zwemmers en de elite, echt de moeite waard is. Wij organiseren trainingsstages in de Allerheiligen-, kerst-, paas- en zomervakantie. Ze kunnen zeven weken met ons mee naar het buitenland, we bieden competities aan, richten jaarlijks drie tot vier verplichte lactaattesten in, doen drie keer per jaar video-analyses in Zeist. De opvang op trainingstechnisch gebied is echt waardevol. Natuurlijk beschik ik niet over een blanco cheque om alles te doen waar ik zin in heb. Ik stel gedetailleerd voor wat ik wil doen, de Vlaamse Zwemliga keurt goed of af en Bloso zegt dan ook ja of nee.

Op het gebied van trainersopleiding kunnen we nog progressie maken. Maar dat is weer een typisch Belgisch probleem. Die opleiding is ondergebracht bij Bloso, ook de universiteiten willen hun zeg hebben, en die willen bijvoorbeeld alleen werken met de liga als die een licentiaat in dienst hebben. Een beetje een raar standpunt, vind ik. Je mag ook niet vergeten dat de trainers in de clubs zo goed als onbezoldigd bezig moeten zijn, of de belastingen zitten achter ze aan. Er zou voor hen een soort statuut moeten komen waardoor ze toch financieel iets aan hun werk als trainer overhouden. Pas dan kan je meer eisen stellen aan die mensen.

Heb jij als technisch directeur enig zich op wat er in de clubs gebeurt ? Rijd je je eigen Ronde van Vlaanderen ?

GAASTRA : Ik heb dat in het begin gedaan. Ik heb een overzicht, maar geen controle op wat er gebeurt, en dat is maar goed ook. Nogmaals, iedere trainer is een vrijwilliger en ik vind niet dat je moet zeggen dat hij of zij, zus of zo moet werken. Ik kan alleen maar dingen aangeven. Het is goed dat elke trainer zijn eigen verantwoordelijkheid opneemt. Ik ga natuurlijk naar een boel wedstrijden en daar merk ik wel de interesse van de trainers. Ze komen met specifieke vragen over planning etcetera. Overigens probeer ik zelf nog veel bij te scholen. Vooral de contracten met andere trainers op internationale wedstrijden zijn interessant. Ik zou zelf nog meer willen praten met coaches uit andere sporten. Tenslotte, trainingsleer is trainingsleer, of dat nu om hardlopen of zwemmen gaat.

Maar verandert het zwemmen zelf, de trainingsleer, de techniek of het materieel nu ook zo snel als bijvoorbeeld in het tennis ?

GAASTRA : Niet echt. Ten eerste, de basis blijft toch altijd de uithouding, je moet je meters maken. Daar zitten nog veel mensen vast in het oude stramien van : hoe meer meters hoe beter. Terwijl de moderne trainingsleer zegt dat dat niet altijd hoeft. Powertraining zit bij ons al twintig jaar in de sport, variatie door andere sporten te beoefenen eveneens. Wij zijn dus bewust bezig met de trainingsleer, maar het resultaat de chrono zie je niet zo snel. We huren wetenschappers in om de schema’s van de trainers te evalueren. De onderwateropnames van de zwemmers worden door een ingenieur in de stromingsleer geanalyseerd en besproken met de trainers die op hun beurt de videobanden bekijken met de zwemmers en aanpassingen doorvoeren, de resultaten van de lactaattesten worden geïnterpreteerd enzoverder.

Maar natuurlijk is de vooruitgang, zelfs op basis van die wetenschappelijke benadering, niet zo spectaculair. Neem de zwempakken. Daar is ook wetenschappelijk onderzoek gebeurd. Maar je spreekt tenslotte over tienden van seconden. Voor de zwemmers is dat allemaal prettig en op het absolute topniveau spreek je over de tienden die het verschil tussen wel of geen wereldrecord, maar het zwemmen verandert er niet door. In golf of tennis wordt het beeld van de sport essentieel beïnvloed door gebruik van grafiet, carbon of titanium. Een wollen of een katoenen zwempak, lycra of de nieuwste aquablade, je moet in het bad nog altijd van de ene muur naar de andere, het verandert niks aan het bewegen.

Je combineert de taak van technisch directeur met de begeleiding van vooral Frederik Deburghgraeve, maar ook Hans Bijlemans, Kim Van Kruyssen. Valt dat wel te combineren ?

GAASTRA : De combinatie is geboren uit noodzaak. Frederik zat in Roeselare, zonder trainer eigenlijk, maar hij wou niet naar een andere club. Zo’n talent mochten we niet laten vallen, dus hebben we gekozen voor de methode met het doorsturen van trainingsschema’s. Dat is geen ideale situatie, maar het is beter dan niks. Trainers, clubs die voelen dat het niveau van hun zwemmer hen boven het hoofd groeit, komen nu vaker naar mij en samen maken we dan planningen, zelfs dagelijks schema’s. Momenteel heb ik zeven zwemmers die ik op die manier begeleid. De clubtrainer speelt in die aanpak natuurlijk wel een belangrijke rol. Van hem verneem ik of er problemen zijn, of de zwemmer zich aan de schema’s houdt.

Frederik Deburghgraeve is het uithangbord van de Vlaamse zwemvereniging. Na Atlanta heeft hij het wel enorm moeilijk om de draad weer op te pakken.

GAASTRA : Frederik is op dit moment op zoek naar de balans in zijn leven. Frederik is niet iemand die zwemt omdat hij het zo’n fantastische sport vindt. Hij zou makkelijk zonder kunnen. Voor Frederik is het altijd al een beredeneerde zaak geweest. Hij stelt zich een doel en daar werkt hij naar toe. Hij ziet zwemmen een beetje als een job, een dagtaak waar hij dan wel alles voor over heeft. Maar hij kan dat alleen maar volhouden als hij die balans tussen zijn privé-leven en de training vindt. We weten dat hij graag gaat vissen, dat hij graag met de motor rijdt en met zijn vrienden op stap gaat. Dat privé-leven is compleet in een hoekje geduwd omdat hij van het ene feest naar de andere huldiging moest. Het enige wat hij nog heeft, is dat zwemmen, maar dat vond hij dus nooit zo geweldig. Dus is die balans weg en krijgt hij het moeilijk.

We proberen om dat evenwicht te vinden door hem weer in een soort kastje te steken. Vanaf nu is Frederik niet meer bereikbaar voor andere mensen dan zijn ouders of mezelf. Hij gaat geen andere activiteiten meer doen, geen showwedstrijden meer zwemmen, geen winkelopeningen of bezoeken aan zwemscholen en noem maar op. Hij moet zich alleen nog bezighouden met zwemmen en daartussen de ontspanning, die vroeger tussen de plooien viel. Frederik moet zien of hij het allemaal de moeite waard vindt. Hij moet natuurlijk ook beseffen dat zwemmen het beste is wat hij kan. Nu kan hij goed leven van zijn zwemmen. Geeft hij dit op, dan moet hij gaan werken. Het zou dus dom zijn om ermee op te houden.

Ik moet toegeven dat we nooit hadden gedacht dat het zó moeilijk zou worden om die balans te vinden. Frederik kan zo moeilijk neen zeggen. Het probleem van de voorbije maanden waren ook de mindere resultaten. Die motiveren Frederik niet om harder te gaan trainen. Op de laatste meeting van de Mare Nostrumreeks in het Franse Canet wou hij gewoon niet meer starten omdat hij oververmoeid was. Je mag ook niet de drukte vergeten die om Frederik gemaakt wordt. Hij wint in Charleroi een wedstrijd in een matige tijd, maar de mensen gaan uit hun dak. Hij kan nergens komen of hij moet een massa handtekeningen uitdelen. Hij is een beetje het slachtoffer van zijn populariteit.

Maar je hebt wel de indruk dat, eens de balans gevonden, de resultaten weer komen. Een tijd beneden de minuut op de 100 meter schoolslag in groot bad blijft haalbaar ?

GAASTRA : Zeker. Fysiek is er geen probleem, zit hij nog lang niet aan zijn plafond. Die tijd beneden de minuut blijft een doel. Misschien pas over twee jaar of zo, je kunt niet zomaar zes tienden sneller. Maar als ik de beelden van de finale in Atlanta bekijk, dan weet ik dat hij nog een pak beter kan.

Het is nog even wachten of Deburghgraeve zijn Europese titel in Sevilla verdedigt. Brigitte Becue doet dat wel, maar de tegenstand is voor haar op korte tijd veel groter geworden.

GAASTRA : Zo is dat. Europa stond ten opzichte van de wereld achter op de schoolslag bij de vrouwen en nu is die kloof bijna gedicht. Maar Brigitte is nog altijd goed voor een podiumplaats. Ze traint consciëntieus, hard. Ze heeft ook veel eerzucht en passie voor het zwemmen. Ze kan zich die zware training makkelijker opleggen. Uit lactaattesten is ook al gebleken dat ze nog harder kan. Dus maak ik me niet echt veel zorgen om haar. Ze wil natuurlijk een revanche na de voor haar toch wel ontgoochelende Olympische Spelen.

Kan Stefan Maene nog terugkomen op internationaal niveau of is dit het verhaal van het vergooide talent ?

GAASTRA : Stefan is net naar Brugge teruggekeerd, naar Stefan Obreno, de man die hem begeleidde op de Spelen van Barcelona, waar hij de A-finale haalde. Hij is weer heel ambitieus en wil zijn oude niveau bereiken. Zijn falen van de voorbije jaren moet hij bij zichzelf zoeken. Hij had veel verder kunnen staan. Stefan is natuurlijk wel blijven zwemmen en kan, net als Brigitte Becue, gewoon niet zonder de sport. Hij is met zijn 25 niet meer de jongste en hij wil er nog vier jaar mee doorgaan. Als hij straks weer bewijst een topper te zijn, dan krijgt hij wellicht weer veel mogelijkheden en dan is het aan hem om daar goed mee om te springen.

Naar dat EK en het WK, volgend jaar in januari in Perth, trek je met misschien wel tien of nog meer zwemmers. Is dat niet je grootste voldoening na acht jaar werken in Vlaanderen ?

GAASTRA : Dat is bevredigend. Vergeet ook niet dat onze jeugd ook goed gepresteerd heeft op de Europese kampioenschappen. Dat we weer met aflossingsploegen naar de kampioenschappen trekken, dat we op de meeste nummers zwemmers kunnen inschrijven. We krijgen meer breedte en van daaruit kunnen we weer gaan denken aan een nieuwe topper. Dat kun je natuurlijk niet afdwingen. Je moet niet verwachten dat we om de vier jaar een nieuwe Deburghgraeve kunnen klaarstomen. Het enige wat wij als liga kunnen doen, is een zo breed scala aan trainingsmogelijkheden aanbieden en hopen dat dat resultaten oplevert.

Dirk Gerlo

Ronald Gaastra achter Frederik Deburghgraeve : de balans kwijt.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content