Deze week, op 2 mei, wordt dirigent Philippe Herreweghe zestig. Zo’n veertig jaar geleden begon hij zijn carrière in de muziekwereld als beeldenstormer. Intussen is hij zelf een monument in de muziekwereld.

Philippe Herreweghe richtte onder meer het Collegium Vocale en later het Orchestre des Champs-Elysées op en leidde de grootste orkesten ter wereld. Sinds 1998 is hij bovendien muzikaal directeur van deFilharmonie. Daarnaast nam hij meer dan zestig platen en cd’s op. Bij zijn verjaardag kwam trouwens een box uit met een (uitstekende) bloemlezing van zijn werk en een dvd. Wij bezochten hem in het rustige huis in Elsene dat hij sinds kort bewoont.

U bent 280 avonden per jaar weg, lees ik. Dat is erg veel.

PHILIPPE HERREWEGHE: Dit hier is een van mijn huizen. Ik verblijf hier als ik met deFilharmonie werk, maar mijn hoofdadres is in Frankrijk en ik heb nog een buitenverblijf in Italië. Veel reizen is nu eenmaal het lot van muzikanten.

En dat is na al die jaren geen last?

HERREWEGHE: In zekere zin toch wel. Toen ik jong was, heb ik dankzij de muziek grote delen van de wereld gezien en dat is fantastisch: op je dertigste, vijfendertigste naar Madrid, Londen, Tokio, Sint-Petersburg, Moskou reizen… Maar je ziet al die steden eigenlijk vrij oppervlakkig, of bijna niet. Ten tweede heb ik met ouder worden het gevoel: mijn tijd is niet oneindig en er kruipt veel tijd in dat rondreizen. Met het Orchestre des Champs-Elysées en het Collegium Vocale trek je dag na dag naar een andere stad. Een gemiddelde dag ziet er dan zo uit: je staat op in een hotel, je gaat per taxi naar de luchthaven om 11 uur, waar je om 12.30 uur naar de volgende stad vliegt, daar kom je een uur of drie later aan, waar de bus naar het hotel wacht. Je kunt niet eten op een normaal uur, je moet dan naar de zaal voor een korte repetitie, daarna is het concert en nadien heb je dan meestal een etentje. Die hele reistijd is verloren. Ik vind het heel moeilijk om in die tijd partituren te bestuderen, al was het maar omdat je ze in een vliegtuig niet kunt openslaan. Wat je wel met enige discipline kunt doen, is lezen over muziek, en dat doe ik veel.

Maar ik wil zeker niet klagen, want ik heb er zelf voor gekozen en het is een geweldige job. Je moet alleen wel een sterke gezondheid hebben.

En een sterke zelfdiscipline.

HERREWEGHE: Die heb ik niet, hoor. Normaal gezien zou je geen alcohol mogen drinken, maar dat doe ik toch. Een gezellig moment op tournee is het restaurant na het concert, dan eet en drink je goed, het loopt uit en in het hotel kan ik niet meteen naar bed. Ik slaap dan ook zeer weinig, soms vier tot vijf uur per nacht. Het publiek heeft geen flauw benul van de fysieke inspanning die dat vergt. Maar dan denk ik aan taxichauffeurs, fabrieksarbeiders en zovele anderen voor wie dat ook geldt.

Mijn droom is hier permanent in Brussel te wonen en cantor te zijn voor een van de grote zalen. Het probleem van mijn soort job is het gebrek aan sociaal leven. Ik heb geen tijd voor mijn vrienden buiten de muziekwereld, en dat is jammer. Ik zou graag hier wonen, te voet naar de zaal lopen, repeteren, studeren, ’s avonds gesprekken voeren over architectuur, politiek…

Als ik naar uw programma voor het komende jaar kijk, heb ik net de indruk dat u steeds meer doet.

HERREWEGHE: Ik wil mijn eigen ensembles zo goed mogelijk blijven runnen en laten ontwikkelen en dat kost tijd. Ook deFilharmonie vraagt tijd, die ik er met plezier aan geef. Mijn repertoire is een stuk breder geworden, ik word meer en meer gevraagd als gastdirigent, soms door zeer goede orkesten zoals het Gewandhausorchester van Leipzig, het Concertgebouworkest, de Berliner en de Wiener Philharmoniker. Dat zijn dingen die ik niet wil laten liggen.

Het probleem is dat wat je nu afspreekt pas veel later effect heeft. Je gaat in op alweer een interessante uitdaging en je agenda loopt vol. Ik besef nu wel dat ik voor mijn gezondheid en mijn innerlijke rust wat moet afbouwen en ik doe dat ook, maar het effect zal pas binnen een jaar of drie voelbaar zijn. Volgend jaar en het jaar daarna ligt alles ongeveer vast. Meteen afbouwen kan dus niet, tenzij ik straks tegen deFilharmonie zou zeggen: ‘Sorry, maar volgende week kom ik niet.’

Maar dat doet u niet. Klopt het dat u nog nooit een concert hebt afgezegd, ziek of niet?

HERREWEGHE: Nog nooit. Het ergste wat ik ooit heb meegemaakt, was toen we met het Collegium Vocale voor drie Mattheuspassies na elkaar in Hongkong waren. De eerste avond heb ik erg lekker Chinees gegeten, maar de zeevruchten waren besmet. Achteraf bleek dat ik een zware salmonella-infectie had opgelopen. Ik ben in één week zeven kilo vermagerd. Die passie heb ik toch gedirigeerd, maar ze moesten mij wel elk half uur naar buiten dragen.

Ik ben altijd ongelofelijk actiehongerig geweest, al van mijn jeugd, toen ik psychiatrie studeerde en tegelijkertijd met het Collegium Vocale begon. Deze maand heb ik in Nederland Das Paradies und die Peri gedirigeerd, een groot oratorium van Schumann. Daarna heb ik een mis van Bruckner opgenomen, nu doe ik twee Lisztprogramma’s, en dan Vaughn-Williams. Het is een beetje zoals een permanente blokperiode aan de universiteit.

Het is een gevoel dat u nodig hebt.

HERREWEGHE: Ik vind het enorm verrijkend. Vaughn-Williams kende ik helemaal niet, intussen heb ik meer dan honderd uren in zijn muziek gestoken. Liszt kende ik een beetje van de pianowerken die ik in mijn jeugd gespeeld heb, maar nu doe ik de Dante-symfonie. Ik had ze wel ooit gehoord, maar nu ken ik ze grondig. De mooie momenten zijn niet naar Londen of Tokio reizen, wel sterke repetitiemomenten of een concert dat goed loopt. Maar het allermooiste is nieuwe muziek mogen ontdekken. Een tandarts moet zijn halve leven over de mond van zijn patiënten gebogen zitten. Ik mag nu over de partituur van Liszt gebogen zitten, en tussendoor lees ik over hem. Het is een groot privilege om eeuwige student te zijn en de muziek van binnenuit te leren kennen, noot voor noot.

Ik heb vroeger bijna alleen oude muziek gedirigeerd, maar op een bepaald moment heb ik beslist om meer negentiende-eeuwse muziek te doen. Sindsdien heb ik bijna heel het oeuvre van Schumann, muziek van Bruckner, Brahms, Beethoven, Mendelssohn gespeeld en opgenomen. Het gevoel dat je bij zo’n diepgaand contact krijgt, is voor mij alleen te vergelijken met het contact met de natuur. En het is nog niet afgelopen, Sibelius wenkt, ik ga met mijn Orchestre des Champs-Elysées meer Debussy spelen. Volgend jaar doe ik waarschijnlijk een creatie van de Vlaamse componist Luc Brewaeys, enzovoort.

Hoe gaat u om met kritiek?

HERREWEGHE: Kritieken zouden een dialoog tot stand moeten brengen tussen het publiek en de muziek. In de negentiende eeuw was Eduard Hanslick de meest invloedrijke muziekcriticus. Hij schreef in Weense kranten artikelen van vier bladzijden lang. Hij was zelf musicus en componist. Dat werd een soort trialoog tussen componist, uitvoerder en publiek, een interactie.

Je hebt vandaag nog wel artikelen in die stijl, bijvoorbeeld van de Nederlander Elmer Schönberger. Maar de krantenredacties hebben vandaag algemeen gesproken toch minder belangstelling voor klassieke muziek, de critici zijn trouwens de eersten die daarover klagen.

Grosso modo mogen we in België blij zijn dat we nog kranten en weekbladen hebben die kritieken opnemen, en dat de kwaliteit van de auteurs, bijvoorbeeld in vergelijking met Frankrijk, behoorlijk goed is. Er zijn misschien duizend recensies over mijn muziek geschreven, ik mag niet klagen. Het vervelende is dat slechte kritieken je veel meer raken dan goede. Maar dat hoort bij het vak. En verder… laat ik zeggen dat ik liever kritieken lees waar ik ook iets uit leer. (lacht)

U bent jaren bijna alleen met oude muziek bezig geweest, en nu doet u plots heel uiteenlopende dingen. Toch een logisch vervolg, of een tegenreactie?

HERREWEGHE: Ik ben blij met die achtergrond. Veel dirigenten studeren muziek, leren dirigeren en fladderen door de literatuur. Met het Collegium Vocale heb ik mij inderdaad sterk op de tweede helft van de achttiende eeuw geconcentreerd. Het verrijkende is dat je een discipline krijgt in het maken van diepgaande keuzen. Je gaat je afvragen wat er staat, wat het betekent, wat de historische context is. Als je dan later naar Schumann komt, behoud je diezelfde reflex.

Dirigeren is natuurlijk meer dan dat, het is misschien niet eens het belangrijkste. Je hebt toch muzikaal talent nodig, een talent om er te staan en over te brengen wat je wilt, psychologisch talent, managementtalent. Maar een van de aspecten blijft toch dat je weet wat de muziek écht betekent, wat de echte eigenheid is van Schumann. Je kunt een bepaalde partituur niet los van het hele oeuvre bekijken. Ik heb niet zoals veel orkestleiders een paar symfonieën van Schumann gedaan, ik heb ze allemaal gedirigeerd, ik heb alle oratoria gedaan, ik ben bezig met de liederen, maar ook met de schilderkunst en literatuur van Schumanns tijd. Ik blijf dus altijd functioneren in periodes. Echt hedendaagse muziek heb ik nog niet veel gedaan. Misschien is dat een nadeel van mijn manier van werken, maar dat neem ik erbij.

Even terug naar de beginperiode: wat was het moment waarop de klassieke, romantische aanpak van Bach en consorten u niet langer aansprak?

HERREWEGHE: Ik heb de grote koorwerken van Bach als kind kunnen beluisteren, ik ging met mijn moeder als acht-, negenjarige jongen naar concerten, en toen was ik alleen maar onder de indruk. Maar dankzij de langspeelplaten van toen heb ik zo rond mijn twaalfde de oude muziek leren kennen. Ik denk aan Alfred Deller, contratenor, die Purcell zong. En ik ontdekte een repertorium dat anders was dan wat ik op het conservatorium had geleerd. Ik leerde bijvoorbeeld ook Monteverdi kennen, muziek die trouwens op dat moment amper bekend was.

Klassieke muziek, dat waren mijn ouders, het Festival van Vlaanderen, het burgerlijke. Die oude muziek was een van de alternatieven, naast de hedendaagse muziek van John Cage, Claude Coppens, enzovoort.

Na Alfred Deller maakte vooral de Nederlandse dirigent en organist Gustav Leonhardt een sterke indruk op mij. Als jongen had ik twee foto’s boven mijn bed hangen: eentje van een klavecimbel, en het portret van Gustav Leonhardt. Met mijn eerste vriendinnetjes luisterde ik nachten aan een stuk naar Monteverdi, net zoals tieners dat vandaag doen met popmuziek, als tegencultuur. De – fantastische – muziek van Couperin, Sweelinck enzovoort had iets opstandigs. Er zaten later ook veel alternatieve jongeren tussen mijn publiek.

Is het verhaal juist dat ooit een concert van u is onderbroken om een Vietnamspeech te geven?

HERREWEGHE: Ik ben een beetje beschaamd om het toe te geven, maar het klopt inderdaad. Ik heb zelf ook nog ooit met spandoeken tegen het Festival van Vlaanderen staan zwaaien. We vonden dat al het geld ging naar een klein stuk van het repertoire, en dat vind ik nu nog altijd, ook al beoefen ik het nu zelf. (lacht) Maar toen was Beethoven voor mensen in dikke Mercedessen die hopen geld verdienden en zich wilden laten zien op de concerten.

Vergis je niet, ik heb respect voor wat het Festival gedaan heeft. Mensen als Jan Briers senior, en nu zijn zoon, hadden de dadendrang om ermee te starten, ook al draaide het voor een deel om de burgerij. Door het Festival heb ik als kind in de Sint-Baafskathedraal Haitink het Concertgebouworkest zien dirigeren met Bruckner. Alle waardering daarvoor. Vlaanderen is hun veel verschuldigd.

Wat ook het doel was, winst zal het niet geweest zijn. In de muziekwereld zie je vaak hoe mensen zich tomeloos inzetten, soms zelfs nog met eigen kapitaal.

HERREWEGHE: Inderdaad. Maar als daarna het succes en de status komen, moet je wel oppassen dat je niet geïnstitutionaliseerd raakt. Het is een risico van het vak dat ik ook zelf loop. Ook wij maakten in het begin muziek uit idealisme, ik stak er geld in. Pas rond mijn veertigste begon ik er wat aan te verdienen, en vandaag zelfs wat meer. Je moet dan uitkijken dat je de dingen op hun juiste plaats houdt, dat je het niet gaat doen voor de status en voor het geld.

Op een bepaald ogenblik liet u doorschemeren dat u een beetje genoeg had van Bach, maar u hebt pas nog de Johannespassie opgevoerd. Bent u gedoemd om hem te blijven spelen?

HERREWEGHE: Ik zou kunnen beslissen om ermee te stoppen, maar dat zou onzinnig zijn. Ik blijf Bach een fantastisch componist vinden en ik heb door mijn achtergrond toch wel een zekere vaardigheid in het interpreteren van zijn muziek gekregen. Natuurlijk is mijn houding tegenover Bach nu anders dan in de jaren 1970. Toen ontdekte ik het repertorium nog maar pas. Het grootste voorrecht dat je kunt hebben, is de muziek ontdekken, dat zei ik al. Ik kon als twintigjarige onder de sterren naar Das Lied von der Erde van Mahler luisteren en kippenvel krijgen. Intussen heb ik het werk gedirigeerd en op cd gezet en luister ik er anders naar, met een technisch oor.

In die beginperiode was de sfeer ook zeer militant. We hebben met het Collegium Vocale alle cantates opgenomen met Gustav Leonhardt, voor mij een halfgod. En we verdedigden een esthetiek die nieuw was. Misschien was ik toen ook geloviger dan nu. En die sopranen waren jong en aantrekkelijk, niet onbelangrijk voor een twintiger.

De concerten zelf waren ook anders: helemaal buiten de economische context, niet in de grote zalen maar in kerken die soms behoorlijk goed klonken. Het publiek was ook geestdriftig. Nu is het allemaal betaald, je moet dan ook voor veel grotere zalen spelen, soms in zalen die minder goed klinken, de motivatie van het publiek ligt anders. Er zijn veel factoren die gemaakt hebben dat ik op een bepaald moment dacht: die Bachconsumptie staat me niet meer aan. De laatste jaren ben ik dus opnieuw aan het zoeken naar de oorspronkelijke puurheid.

Recent hebt u Bachcantates uitgevoerd in de kleinst mogelijke bezetting. Eén zanger per stem.

HERREWEGHE: Ideaal zou ik nu Bach willen doen met idiomatische zangers – perfect aangepaste stemmen – in een idiomatisch kader voor idiomatische publieken. Een idiomatisch publiek, daarmee bedoel ik in het ideale geval dat het Duits zou moeten verstaan. Je voelt je nooit rotter dan als je Bachcantates uitvoert in het Parijse Théatre des Champs-Elysées voor een blasé publiek. We doen zulke dingen nog af en toe, maar ik probeer het te beperken tot een paar keer per jaar.

Wij contesteerden, maar intussen is onze generatie muzikanten deels gerecupereerd en ontstaat er alweer een soort academisme rond oude muziek waar ik ook tegen ben.

U hebt nooit de volledige Bachcantates opgenomen. Waarom niet?

HERREWEGHE: Ik ben blij dat ik het niet gedaan heb. Om te beginnen uit respect voor de muziek. Het wordt soms gedaan als een soort stunt, ‘we gaan álles op cd zetten’. Maar die muziek is zo breed en zo diep dat je ze om de twee jaar anders leest. Alleen al daarom is het goed om dat niet te snel te doen. En ik vraag me af wat de zin ervan is, net zoals ik me het nut afvraag van die verzameldozen met ‘alles van Bach’.

In de wereld van de klassieke muziek heerst vaak pessimisme: het gaat slecht, de belangstelling daalt, enzovoort.

HERREWEGHE: Ik vraag me af of dat wel correct is. Als ik denk aan het aantal manifestaties en het aantal concertbezoekers vandaag tegen twintig jaar geleden, dan spreken we toch van het tien- of twintigvoudige? Neem het gezelschap waar ik muzikaal directeur van ben, deFilharmonie: het betalend publiek is de voorbije drie jaar toegenomen. Of neem de platenfirma’s: akkoord, ze zeggen dat het de laatste tijd wat minder gaat met de verkoop van klassieke muziek, maar wat betekent dat? Mijn eigen firma, Harmonia Mundi, dat waren in het begin twee mensen en een achterkeuken als opnamestudio. Intussen is dat een grote onderneming met een mas in de Provence. Goed, misschien loopt de verkoop nu even terug, maar tot voor kort is die toch enorm gestegen? Denk ook aan het aantal cd’s dat jaarlijks wordt uitgebracht: dat zijn er vele duizenden, en het aantal daalt niet.

Volgend jaar bent u tien jaar muzikaal directeur van deFilharmonie. Hoe kijkt u terug op de voorbije jaren en waar gaat het naartoe?

HERREWEGHE: Als deFilharmonie wil evolueren of zelfs wil voortbestaan, moeten we ons richten op internationale kwaliteitsnormen. Ik hoop dat we dat de afgelopen negen jaar hebben gedaan. Ik denk dat je dat toch wel kunt opmaken uit de evolutie van de programma’s. Het algemeen niveau van de dirigenten is de laatste jaren ook beter. Ik ben bijvoorbeeld erg blij dat we Jaap van Zweden hebben kunnen engageren: een man met veel vakmanschap die waarschijnlijk nog een grote toekomst wacht.

Daarnaast zijn we op weg naar een groter stijlbewustzijn, een groter respect voor de eigenheid van de muziek en een eigen karakter van de uitvoeringen. Dat houdt ook in dat we musici moeten hebben die bereid zijn daarin mee te gaan, uit de routine willen stappen en kwaliteit kunnen bieden. Jammer genoeg betekent dat soms ook dat we wel eens afscheid moeten nemen van sommige mensen. In elk geval is de ernst, maar ook het plezier waarmee gerepeteerd wordt veel groter dan een aantal jaar geleden.

We denken ook meer na over de toekomst. We stellen ons de vraag waartoe een symfonisch orkest als deFilharmonie eigenlijk dient. Dertig jaar geleden ging het om entertainment, ervoor zorgen dat een bepaald publiek elke week zijn concert kreeg. Je zit sindsdien ook in een context van specialisatie – middeleeuwse muziek, renaissance, barok enzovoort. Onze opdracht moet zijn: muziek van pakweg Haydn tot Brewaeys naar een zo breed mogelijk publiek brengen. Er is daarbij ook dringend behoefte aan een zaal die Antwerpen en het orkest de uitstraling geeft die ze verdienen, en dat moet de Elisabethzaal worden.

‘ReTROPERSPECTIVE’ PHILIPPE HERREWEGHE, HARMONIA MUNDI HMX 2908226.28

DOOR PETER VANDEWEERDT/foto’s dimitri van zeebroeck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content