Hij was klein en tenger, zijn brein niet groter dan een sinaasappel. De sensationele vondst van de homo naledi in Zuid-Afrika noopt de onderzoekers om hun beeld van het ontstaan van de mens bij te stellen. Waarom heeft van alle soorten alleen de homo sapiens overleefd?
Kathedralen van druipsteen, karstmeren, kolonies vleermuizen: achter elke rotspunt wacht het onbekende. Daarin ligt de bekoring van de speleologie.
Toch konden de speleologen Steve Tucker en Rick Hunter hun ogen nauwelijks geloven: nadat ze zich door een nauwe spleet in de Zuid-Afrikaanse Rising Star-grot gewurmd hadden, stonden ze plots in een ruimte die zich als de oudste grafkamer van de mensheid zou ontpoppen.
De bodem van de ongeveer 30 vierkante meter grote ruimte was bezaaid met knoken. Een kaakbeen overtuigde hen ervan dat de resten waarop ze waren gestuit menselijke kenmerken hadden.
De twee alarmeerden Lee Berger, een paleoantropoloog van de University of Witwaterrand in het nabijgelegen Johannesburg. Via de ongebruikelijke weg van Facebook probeerde hij een onderzoeksteam samen te stellen. Hij zocht lenige oermensenonderzoekers die zich door een spleet van 18 centimeter konden wringen.
Uit de 57 sollicitaties uit de hele wereld selecteerde hij zes tengere vrouwelijke paleoantropologen. In november 2013 persten die zich voor het eerst in de diepe holte.
Twee weken geleden presenteerde het team zijn schatten: 1550 botten en tanden, meer dan wat ooit aan hominide fossielen in Zuid-Afrika werd ontdekt.
De knoken zijn van ten minste 15 verschillende individuen die tot een tot dusver onbekende mensensoort behoren. Heel wat botten hadden nog hun natuurlijke, morfologische structuur. Hoe konden die wezens in die spelonk zijn beland?
Volgens Berger en zijn team moeten ze erg lang intact in de diepte gelegen hebben. Niets wijst erop dat de grot in de loop van al die millennia een verandering heeft ondergaan. De doden werden waarschijnlijk aangetroffen waar ze door hun soortgenoten werden begraven, hoewel wetenschappers benadrukken dat er voorzichtig moet worden omgesprongen met de term ‘begrafenis’.
De wetenschappers kunnen de fossielen nog niet dateren. Deze oermensen hadden alle kenmerken van mensapen. Hun gekromde vingers waren zeer geschikt voor klimpartijen. Hun schedel was – typisch voor de mens – gewelfd, maar hun brein was niet veel groter dan een sinaasappel. Deze mensensoort had niet meer hersens dan een chimpansee.
Berger doopte de nieuwe species homo naledi. ‘Naledi’ betekent in de Sotho-Tswana-taal ‘ster’. De onderzoekers rekenen hun vondst tot de mensensoort, waarvoor behalve de geprononceerde mensenvoet ook de kleine tanden pleiten. Maar hoe verklaar je dan die klimmershand, en die kleine hersenen?
Uit de vondst blijkt nog maar eens dat de mensensoort, de homo, slecht is gedefinieerd. Over wat nu precies de essentie van het wezen ‘mens’ is, zijn de onderzoekers het niet eens.
Ooit besloot Louis Leaky, een van de grondleggers van het Oost-Afrikaanse oermensenonderzoek, de 1,8 miljoen jaren oude homo habilis – een tweeslachtig wezen tussen mens en mensaap – tot de mensensoort te rekenen omdat die een vrij groot brein had en stenen werktuigen gebruikte.
Maar die theorie is aan het wankelen gegaan. Niet alleen heeft de homo naledi kleinere hersenen dan de verwante homo habilis. Tegelijk zijn er almaar meer aanwijzingen dat primaten al voor het verschijnen van de mens in de Afrikaanse jungle stenen bewerkten. Maar als de oude definities onhoudbaar zijn, rijst de vraag: wat maakte dan de mensaap tot de eerste mens? Wie is eigenlijk homo?
‘Op die vraag hebben we een bevredigend antwoord nodig’, zegt oermensenvorser Ian Tattersall van het New Yorkse Natuurkundemuseum. Toen Carl Linnaeus nog elke species aan de hand van haar specifieke kenmerken beschreef, maakte hij voor de mensensoort een uitzondering. Linnaeus noteerde hier enkel Nosce te ipsum, ‘ken jezelf’. Maar juist daarover breken zijn collega’s zich het hoofd, meent Tattersall.
Niet alleen de sensationele vondst in de grot van Rising Star brengt de vorsers in verlegenheid. Alles wijst erop dat de ontwikkelingsgang van de mens veel complexer was dan de wetenschap ons bleef voorhouden.
Het gebied van de Afrikaanse Great Rift Valley was ooit rijk aan verschillende soorten hominiden. Waarschijnlijk deelden twee, drie en zelfs vier aap- en oermensensoorten dezelfde levensruimte. Dat vermoeden werd bekrachtigd door de recente ontdekking van 3,4 miljoen jaar oude fossielen van een nooit eerder beschreven soort in Ethiopië.
De vondst van een 2,8 miljoen jaar oude onderkaak in Noordoost-Ethiopië noopt de onderzoekers ertoe om de oorsprong van de soort homo heel wat vroeger te dateren.
Nog eens een half miljoen jaar ouder zijn de ruw bewerkte stenen die een team archeologen op de westoever van het Turkanameer aantrof. Die stenen werktuigen werden gemaakt lang voor de soort homo ontstond.
De evolutie was helemaal niet doelgericht op het creëren van de moderne mens gericht. De natuur experimenteerde onberekenbaar en soeverein met de vorming van het bekken, de lenigheid van de handen, de grootte van de hersenen en het vermogen om werktuigen te maken. Vaak was het proces een doodlopend straatje. De meeste concepten van de evolutie stierven uit.
In de concurrentie van de oermensentypen speelden de luimen van toeval en klimaat een grote rol. ‘Wij moderne mensen hadden gewoon het geluk dat we het juiste lot hebben getrokken’, meent Bernhard Wood van het Natuurkundemuseum in Washington, DC.
De vorsers moeten nu alles opnieuw op een rijtje zetten. Met massaspectrometers en röntgenstralen onderzoeken antropologen fossielen in de hoop bijzonderheden te vinden over de levensloop van individuele oermensen. In hun laboratoria proberen klimaatonderzoekers en genetici de afzonderlijke stappen van de antropogenese te reconstrueren.
Zo ontstaat stilaan een samenhangend scenario van een tweebenige mensaap die zijn ecologische beperkingen overwon en zijn biologische boeien afwierp.
De evolutie van de primaat uit de Afrikaanse jungle tot de dominerende soort van vandaag is een drama in drie bedrijven. Eerst experimenteert de natuur met het ruwe materiaal om een mens te ontwerpen. In het tweede bedrijf zien we daaruit het succesmodel van de jager en de verzamelaar ontstaan. Ten slotte werkt een van de jagers-verzamelaars zich op tot de homo sapiens, de heerser over de wereld.
De natuur experimenteert
Klimatologische wisselbaden werken als machtige evolutiemachines die de innovatiekracht van de natuur een handje helpen. Dat geldt beslist voor de voorouders van de mens. Drie miljoen jaar geleden leken ze nog op rechtop lopende chimpansees.
De Australopithecus kon weliswaar al op twee benen door de licht beboste jungle lopen, maar sliep nog in de bomen en leidde het leven van een mensaap. Maar nauwelijks een miljoen jaar later betrad de homo erectus als een heel ander type het toneel: slank en rijzig, met het gestel van een hardloper. Hij leefde in de open savanne, niet in het woud.
Zijn gedrag, manier van bewegen, postuur, levensruimte, voeding en stofwisseling, sociaal leven en de kweek van zijn nageslacht waren totaal anders.
‘De evolutie versnelde zich dramatisch’, constateert de New Yorkse paleoantropoloog Tattersall. Ook voor Max Planck-onderzoeker Jacques Hublin in Leipzig valt het niet mee om een vergelijking te vinden: ‘Een soortgelijke, ingrijpende verandering zie je misschien alleen bij de genese van de walvissen, toen die dieren van milieu veranderden en het land voor het water verwisselden.’
De onderzoekers zijn het al lang met elkaar eens dat de ontwikkeling van de Australopithecus tot oermens homo gestimuleerd werd door een duurzame droogtetrend. Geleidelijk aan nam de neerslag af, de seizoenen waren duidelijker afgebakend, het ooit dichte woud week voor het groeiende grasland. Homo verloor daardoor zijn klimvermogen en ging zich bekwamen in het lopen op twee benen.
Maar volgens sommige vorsers was er nog een andere drijfkracht: de duurzame klimaattrend kende korte onderbrekingen. Die klimatologische grillen maakten van de mens een uiterst flexibel wezen.
Aan het Lamont-Doherty Earth Observatory in de federale staat New York probeert paleoklimatoloog Peter deMenocal de wisselvalligheden van het Afrikaanse klimaat te reconstrueren. Voor de Afrikaanse kust heeft hij honderden meters diep in de oceaan naar bodemstalen geboord: lagen slib die hij, goed gekoeld, als een soort tijdcapsules bewaart. Eigenlijk zijn het archieven waarin zeven miljoen jaar klimaatgeschiedenis opgeslagen liggen. Aan de hand daarvan kunnen de vorsers het klimaat in Afrika reconstrueren. ‘Donkere strepen tonen aan dat er veel stof gevallen is. Die verraden droogtefasen’, aldus deMenocal. ‘Lichte strepen representeren daarentegen vochtige perioden.’
Die afwisseling van droge en vochtige perioden hebben de waterspiegel in de Afrikaanse Great Rift Valley op een dramatische manier beïnvloed. Nu eens droogden de meren uit, dan weer stegen ze boven hun huidige niveau. Al die abrupte natuurgrillen hadden een effect op de voorouders van de mens.
De verandering van het menselijke brein is daar het beste bewijs voor. De menselijke hersenen begonnen 2,5 miljoen jaar geleden geleidelijk aan groter te worden. Door zijn groeiende intelligentie kon de mens zich beter beschermen tegen de nukken van het klimaat. Andere dieren waren de gevangene van hun ecologische conditie. Niet zo de mens.
Maar de toename van de hersengroei was niet doorslaggevend voor de ontwikkeling van alle hominiden. Vermoedelijk ontwikkelde elke soort een eigen overlevingsstrategie. Juist bij de Zuid-Afrikaanse homo naledi kunnen we dat heel goed nagaan. Ondanks zijn kleine herseninhoud lijkt hij een primitieve vorm van begrafeniscultuur te hebben ontwikkeld. En hoewel hij goed rechtop kon lopen, handhaafde hij het vermogen om zich slingerend tussen de takken voort te bewegen. Het is verbluffend hoe divers de mensensoorten waren die Afrika twee miljoen jaar geleden bevolkten, ook hoe verschillend hun levensstijl was.
De vorsers wilden weten hoe lang het duurde voor een hominide volwassen was. Lang leek het onmogelijk dit raadsel op te lossen. Intussen weten de onderzoekers dat de oplossing voor het raadsel in het inwendige van de tanden ligt. Het gebit is vaak het hardste en daardoor best bewaarde deel van het skelet.
‘Aan de hand van het gebit kunnen we de levenswandel van individuen reconstrueren’, zegt Tanya Smith, een evolutiebiologe aan de Amerikaanse Harvard University die de biografieën van aap- en oermensenkinderen probeert te schrijven.
Smith heeft het glazuur van vijfentwintig dergelijke oerkinderen zichtbaar gemaakt door röntgenbestraling in het European Synchroton Radiation Facility in Grenoble. Zelfs twee miljoen jaar later kun je uit het groeischema van de tanden tal van feiten afleiden: geboorte, zware verwondingen, abrupte scheiding van de moeder. De skeletkunde is een hightechwetenschap geworden.
Door de glazuurlagen te tellen weet Smith ook op welke leeftijd een kind gestorven is. Als Smith die gegevens vergelijkt met de structuur van het skelet, kan ze schatten hoe snel de kinderen van de diverse Austra-lopithecus– en homo-species gegroeid zijn: een zeldzame blik in het experimentenlaboratorium van de evolutie.
Je krijgt bijna de indruk dat de natuur verschillende groeigrafieken systematisch heeft uitgetest. Alles samen verliepen die veel steiler dan die van de moderne mens. De lange kindertijd, typisch voor de homo sapiens, bestond niet.
Ook wat de voeding betreft, toonde de natuur dat ze graag experimenteerde. Ook hier geeft het gebit weer informatie prijs. ‘Het keerpunt begon 3,5 miljoen jaar geleden’, zegt geoloog Thure Cerling. Aan de University of Utah boort Cerling onooglijke partijtjes glazuur uit fossiele tanden. Die lost hij op in zuur en drijft de gassen die daarbij vrijkomen door een doolhof van glazen buisjes in zijn massaspectrometer.
Daar meet Cerling in welke mixtuur bepaalde isotopen gebonden zijn in het tandglazuur. Zo kan hij nagaan welk van twee verschillende plantentypes een dier gegeten heeft: de bomen en struiken van het tropenwoud zijn zogenaamde C3-planten, terwijl de grassoorten die in de savanne domineren tot de C4-planten behoren. Cerling heeft meer dan honderd tanden van in totaal 94 aap- en oermensen onderzocht.
Hij constateerde daarbij dat de Austra- lopithecus zich 3,2 miljoen jaar geleden niet meer met loof en grassen voedde, maar met voedzamere wortels en knollen. In de loop van de tijd gingen steeds meer C4-planten op het menu staan. Doorslaggevend echter voor de verdere ontwikkeling van de mens was dat de homo vlees begon te eten.
Succesmodel
De vreselijkste jager uit de geschiedenis van de aarde begon zijn carrière zelf als een opgejaagde. Een primaat die zich zonder hoorns, hoeven of hoektanden in de savanne waagde, moet voor de sabeltandkatten en hyena’s van het aanbrekende pleistoceen een gemakkelijke prooi zijn geweest.
Krab- en schaafsporen op botten die 3,4 miljoen jaar oud zijn, wijzen er nochtans op dat die knoken met gereedschap bewerkt werden. Daaruit kan men ook concluderen dat de hominiden bij gelegenheid vleeseters waren. Maar hoe slaagden de kwetsbare voorouders van de mens erin om vlees te bemachtigen?
Uit de isotopenanalyse kan men nog niet afleiden vanaf wanneer de consumptie van vlees tot de vaste eetgewoonten ging behoren. Maar nieuwe methoden op basis van zwaardere isotopen van barium, strontium of zink zouden wel eens snel uitsluitsel kunnen geven. Voorlopig blijft het bij speculaties. De onderzoekers vermoeden dat in het begin aas een belangrijke bron van vleesvoorziening was.
Maar we weten niet hoe hominiden erin slaagden grote roofdieren weg te jagen van het wild dat die aan het verscheuren waren. En verder is het menselijke spijsverteringssysteem niet bestand tegen giftige ontbindingsbacteriën. Daarom vermoeden wetenschappers dat vlees voor de aapmens gedurende lange tijd een eerder zeldzaam bestanddeel van zijn dieet was.
Voor die hypothese pleit dat een vleesbuit niet zo makkelijk te eten valt. Chimpansees knagen vele uren aan het kadaver van een aap. Iedereen die al eens op een taai stuk ham heeft gekauwd, heeft een idee wat het betekent om een stuk rauw vlees uit het pezige lijf van een verse dierprooi te rukken. Het menselijke gebit is daar niet geschikt voor. Het beschikt niet over de hoektanden van leeuw, hond en beer.
Op een bepaald moment vonden de voorouders van de mens daar een oplossing voor. Ze begonnen zelf werktuigen te maken waarmee ze het vlees konden snijden. Dat was een beslissend keerpunt in de geschiedenis van de mensheid: de evolutie vond nu ook buiten het menselijke lichaam plaats.
Interessant genoeg verliep het technische proces dat nu begon niet sneller dan de biologische evolutie. Vandaag de dag vindt de mens dagelijks wel iets nieuws uit, maar zijn eerste technische stappen namen een eeuwigheid in beslag. Het duurde 700.000 jaar voor de onbehouwen brokstukken aan het Turkanameer in de Keniaanse Grote Slenk zich ontwikkelden tot de nog altijd tamelijk grove steenwerktuigen van de zogenaamde Oldowan-cultuur. Daarna verstreek nog eens een miljoen jaar voor de eerste vuistbijl werd gemaakt.
Maar op een bepaald moment raakte de vooruitgang toch op dreef. De mens was erin geslaagd zich van hoogwaardig voedsel te voorzien. Daarmee kon hij zijn groeiende hersenen verzorgen die op hun beurt de voorwaarden schiepen waarmee de mens zich nog meer en betere voeding kon verschaffen.
De mens was er dus in geslaagd om zich te bevrijden uit de boeien waarin zijn aapachtige biologie hem geketend had. Want het brein is een orgaan met een extreme behoefte aan energie. Door het verrijken van zijn spijskaart met voedzame knollen en vooral met vlees dat rijk aan proteïnen is, stond er geen rem meer op de groei van de menselijke hersenen.
Die spectaculaire groei van de hersenen is gelinkt aan een heel bijzondere mensensoort: de homo erectus, die zowat 1,9 miljoen jaar geleden opdook. Hij bleek het echte succesmodel van de hominiden te zijn. Als eerste jager en verzamelaar had hij een heel nieuwe levensvorm ontwikkeld, een ecologische nis die kenmerkend zou blijven voor de mens. Hij was ook de eerste hominide die de grens van Afrika overschreed en tot in Europa en Oost-Azië doordrong.
Daniel Lieberman, evolutiebioloog aan Harvard University, twijfelt er niet aan dat dit mensentype een goede jager was. Hij is ervan overtuigd dat de homo erectus zich toelegde op de klopjacht: ‘Hij was een uitstekende langeafstandsloper.’ In het sprinten moest de mens het weliswaar tegen bijna alle andere steppebewoners afleggen, maar wat uithoudingsvermogen betreft was noch de geit, noch de gazelle tegen hem opgewassen. Lieberman gaat ervan uit dat de jagers en verzamelaars hun prooi opjaagden tot die uitgeput bezweek.
Het is ook goed mogelijk dat de mens werptuigen begon te gebruiken. Daarvoor pleit de beweeglijke taille van de oermens en ook zijn schouder die hij als een katapult kon opspannen. Lieberman: ‘Homo erectus was vermoedelijk de eerste goede werper in onze stamgeschiedenis.’
Het doeltreffendste en veelzijdigste wapen van de mens was echter zijn intelligentie. Alles in de stofwisseling van de homo erectus werd daarom ondergeschikt gemaakt aan één doel: de aangroei van de hersens. Het spijsverteringsstelsel werd kleiner, de spieren werden minder krachtig. Beide behoren tot de grote energieverbruikers van het organisme. Elke calorie die op die manier gespaard werd, kon het lichaam ter beschikking stellen van het onverzadigbare denkorgaan.
Tegelijk vond nog een andere verandering plaats die nu als een vloek rust op de welvaartsburger in de industriële samenleving. De mens hoopte vet op. De reserves die overal in het lichaam opgeslagen worden, waarborgen dat het brein in tijden van nood kan rekenen op een gestage aanvoer van energie. Aan het voorbeeld van de menselijke zuigeling wordt dat duidelijk: bij de geboorte bestaat zijn lichaam voor 15 procent uit vet, maar bij een chimpansee-baby bedraagt het vetaandeel slechts 3 procent.
Maar achter de triomftocht van die ene species gaat wellicht nog een ander geheim schuil, vermoedt Richard Wrangham, een collega van Lieberman aan Harvard. Volgens Wrangham kan de vleesconsumptie niet alles verklaren. Een andere belangrijke factor is dat de homo erectus twee miljoen jaar geleden het vuur begon te controleren.
‘Het is bijna niet te geloven, maar tot nu toe heeft niemand precies onderzocht hoeveel calorieën we door koken en braden winnen’, zegt Wrangham. De gegevens op de etiketten in de supermarkten maken geen onderscheid tussen de opname van calorieën bij gekookt en ongekookt voedsel. Maar het verschil is nochtans aanzienlijk. Gedenatureerde eiwitten zijn gemakkelijker te verteren, ook vindt de stofwisseling van gekookt voedsel vooral in de dunne darm plaats, terwijl dat proces bij rauwkost tot in de dikke darm wordt voortgezet. ‘Maar daarin zitten veel meer bacteriën die hun aandeel aan energie opeisen’, verklaart Wrangham. Daarbij komt het geringe kauwwerk: ‘Chimpansees brengen een groot deel van de dag met kauwen door.’
Van rauw voedsel alleen kan de mens niet overleven. Gekookt eten zorgde voor een extra energietoevoer waardoor de hersenen konden groeien. De controle over het vuur zorgde er verder voor dat de mens zich tegen roofdieren kon verdedigen. Hij hoefde niet meer in de bomen te slapen. Het vuur hield de leeuwen en hyena’s op een veilige afstand, waardoor de mens op de grond kon slapen, zegt Wrangham.
Wranghams collega’s zijn echter sceptisch. Het probleem is dat de oudste vuurhaard, die in Israël gevonden werd, slechts 800.000 jaar oud is. Wrangham zou zijn these alleen kracht kunnen bijzetten als hij zou beschikken over de sporen van een vuurhaard die twee miljoen jaar oud is. Maar hij is ervan overtuigd dat hij die sporen ooit nog eens vindt.
De wereldheerser
De homo erectus had het postuur van de moderne mens bereikt. Hij had zijn lichaamsbeharing verloren en het lopen op twee benen geperfectioneerd.
‘Als u een homo erectus op straat zou ontmoeten, zou u hem meteen voor een van de onzen houden’, zegt antropoloog Bernhard Wood in Washington. De rest speelde zich af in zijn hoofd. Want terwijl het lichaam nog nauwelijks veranderde, raakte de schedel op drift. Het lijkt erop alsof niets het groeien van de hersens nog in de weg kon staan.
Nog driemaal speelde de natuur met het lot van de homo erectus. Na zijn emigratie naar Eurazië produceerde ze de neanderthaler. In China is zijn nakomeling als de Peking-mens bekend. In zijn Afrikaanse thuisland ontwikkelde hij zich tot de homo sapiens. In postuur, fysionomie en ook in gedrag verschillen die drie types misschien wel een tikkeltje van elkaar. Maar ze hebben één ding gemeen: hun hersens zijn drie keer omvangrijker dan die van een chimpansee.
In de laatste fase van de ontstaansgeschiedenis van de mensheid was dit orgaan het belangrijkste schouwtoneel van de evolutie. Door de manier waarop de hersenschors zich welfde en de miljarden zenuwcellen zich met elkaar vertakten, ontwikkelde zich het denkvermogen, de gevoelswereld en de creativiteit van de mens. De klassieke paleoantropologie stuit hier op haar grenzen. Want de hersenen verstenen niet, over hun innerlijke leven geven de fossielen geen informatie.
Toch wil de wetenschap het raadsel door gen-onderzoek doorgronden. Ze kon de 1,4 procent van het erfgoed identificeren waarin de mens zich van de chimpansee onderscheidt. In dat kleine verschil moeten alle eigenschappen liggen die de mens tot een mens maken.
De evolutiebiologen proberen daartoe vooral die sequenties op het spoor te komen die een rol spelen bij de ontwikkeling van de hersenen, om dan zo precies mogelijk hun functie te kunnen bepalen. De resultaten waren echter lange tijd ontgoochelend.
Dat veranderde recent toen de neurobiologen Greg Wray en Debra Silver van Duke University in North Carolina een menselijk DNA-fragment, HARE5 genaamd, in het erfgoed van muizen sluisden. Ze waren op dit genetische stuurelement attent geworden omdat het in de loop van de menselijke geschiedenis markant veranderd was.
En werkelijk, de menselijke HARE5-variant veroorzaakte een hevige activiteit in het muizenbrein. Neuronale stamcellen deelden zich in de loop van de embryogenese aanzienlijk vaker dan bij normale muizen. De gemanipuleerde knaagdieren vertoonden 12 procent meer hersenmassa dan hun soortgenoten: een stuk menswording was in het muizenlaboratorium gelukt.
Ook andere wetenschappers zochten in het menselijke erfgoed naar genen die zich in de laatste miljoenen jaren hadden verdubbeld. Zulke genduplicaties gelden als de oorsprong van heel wat evolutionaire innovaties. Want als een gen in een verschillende opmaak in het erfgoed bestaat, kan de evolutie met een kopie gaan experimenteren zonder dat de oorspronkelijke functie van dat gen verloren gaat.
De belangstelling van de vorsers concentreerde zich snel op een speciaal gen met de weerbarstige naam ARHGAP11B, omdat dit gen in het embryonale brein zeer actief is. Toen de Dresdense celbioloog Wieland Huttner dit gen in de hersenen van muizenembryo’s sluisde, constateerde hij dat de celdeling fel werd aangewakkerd en dat het aantal neuronen in de grote hersenen bijna verdubbelde. Ook begon de hersenschors te welven, wat typisch is voor de menselijke hersenen. Andere sequenties in het erfgoed zijn juist verloren gegaan. Een van de verdwenen DNA-fragmenten leek de celdeling af te remmen. Door dit verlies zou de groei van de hersenen versneld kunnen zijn.
Zo testen de gen-onderzoekers elke opvallende mutatie in het erfgoed van de mens ook in de muis, waardoor een genetische kroniek van de menswording ontstaat. De enorme vooruitgang in de gen-techniek heeft hun werk aanzienlijk verlicht.
Maar zodra het erfgoed van miljoenen mensen in sequenties opgedeeld is, wordt het mogelijk om in die gegevens-chaos systematisch naar individuen te zoeken bij wie een interessante mutatie door stom toeval is opgetreden. Zo zou men misschien ook kunnen ontdekken waarom de homo sapiens heerser over de wereld kon worden.
Wat maakte de homo sapiens zo superieur? Over die vraag zullen de onderzoekers nog wel een tijdje bakkeleien.
Zoveel is duidelijk: de moderne mens, die uit Afrika kwam, legde zijn biologische korset helemaal af. Hij slaagde erin om zich op elke plek van de aarde te handhaven. Hij paste zich niet meer aan de omgeving aan, maar begon omgekeerd zijn milieu aan te passen. De mens begon de planeet vorm te geven.
DOOR JOHANN GROLLE; © Der Spiegel
Het is verbluffend hoe divers de mensensoorten waren die Afrika twee miljoen jaar geleden bevolkten en hoe verschillend hun levensstijl was.
De klimatologische grillen maakten van de mens een uiterst flexibel wezen.
Alles in de stofwisseling van de homo erectus werd ondergeschikt gemaakt aan één doel: de aangroei van de hersens.
De moderne mens legde zijn biologische korset helemaal af. Hij slaagde erin om zich op elke plek van de aarde te handhaven.